Op mijn praktijkschool wordt er gebruikt gemaakt van 2 soorten aanpak bij woordschatonderwijs.
– Indirecte aanpak: een rijk leerklimaat waarbij leerlingen met veel taal in aanraking komen met veel taal
– Directe aanpak: woorden worden doelgericht aangeleerd.
Voor beide aanpakken geld dat kinderen het meest effectief leren als zij elke keer uitgedaagd worden. Er wordt per week ongeveer 5 uur aan woordenschat gegeven. Hier onder staat in een schema aangegeven wat er welke dag een woordenschat wordt gedaan.
DAG INSTRUCTIE ZELFSTANDIG WERKEN
Maandag (1.5 uur) – Begrijpend lezen
– Spelling I + schrijven van Weekwoorden I in de spellingklapper – Werkblad Spelling I
Dinsdag (45 minuten) – Spelling II + schrijven van Weekwoorden II in de spellingklapper – Werkblad Spelling II
Woensdag (1 uur) – Werkwoorden – Werkbladen werkwoorden
Donderdag (1.5 uur) – Extra instructie Spelling I en II waar nodig.
– Toets 1: werkwoorden
– Toets 2: dictee – Werkbladen Spelling I + II
Vrijdag (1 uur) – Zinsbouw, woordbenoemen
– Nabespreken dictee/toets
– Extra instructie waar nodig – Werkbladen grammatica
– Herhaling en verrijking
Gedurende de week – Mondelinge vaardigheid
– Woordenschat
– Stellen in de Weekopdracht – Mondelinge vaardigheid
– Woordenschat
– Stellen in de Weekopdracht
Er wordt bij de volgende vakken iets aan woordenschatonderwijs gedaan
1. Begrijpend lezen
2. Woordenschatonderwijs zelf
3. Mondelinge vaardigheden
4. Spelling en onveranderlijke woorden
5. Werkwoordspelling
6. Grammatica
7. Stellen in de weekopdracht
8. Engels (vanaf niveau D)
Vooral bij begrijpend lezen is het aanleren van woordenschat erg belangrijk. In een tekst van begrijpend lezen zitten vaak moeilijke woorden. Er zijn natuurlijk verschillende niveaus. Als de kinderen de opdrachten bij de tekst hebben gemaakt dan bespreekt de leerkracht de antwoorden met de groep. Dit omdat de leerlingen dan niet alleen vragen kunnen stellen over de nieuwe, nog niet geleerde, woorden maar ook omdat ze dan hun fouten meteen kunnen verbeteren en hiervan kunnen leren. De kinderen kunnen tijdens het lezen van de tekst vragen bedenken. Wat betekent dit woord? Wat bedoelen ze hiermee?
Er kan ook gekozen worden voor een klassikale aanpak. De leerlingen lezen om de beurt een stukje tekst en als ze een moeilijk woord tegen komen dan vraagt de juf of ze weten wat dit betekent. Bij mijn praktijkschool vraagt de juf het ook aan kinderen die hun vinger niet opsteken. Dit omdat die kinderen anders achterblijven met hun woordenschat als ze vaak op de achtergrond blijven. Tenslotte is geen enkel antwoord slecht of fout, je kan er alleen maar van leren!
Bij mij op de praktijkschool wordt er bij woordenschat vanuit een thema gehandeld. De methode die de school gebruikt is Alles-in-1. Er wordt gewerkt in blokjes van 2 weken met elke 2 weken een nieuw thema. Rondom dit thema zijn woorden gezocht en die worden ook uitgelegd. De woorden die ze bij dit thema leren komen niet alleen terug bij woordenschat, maar ook bij aardrijkskunde, geschiedenis of zelfs rekenen. Hierdoor oefenen de kinderen zonder dat ze het doorhebben toch de zogenaamde Weekwoorden. Dit slaat terug op een stap van de viertakt. De komende 2 weken worden de woorden: dankbaar, de eigenaar, de soort, duidelijk, kwispelen, de gong, de advertentie geleerd.
Deze woorden zijn geselecteerd doormiddel van het thema.
Er wordt dus de viertakt gebruikt. Wanneer leerlingen een nieuw woord leren, bijvoorbeeld communicatie, dan slaan ze dit niet als los op in hun hoofd. Bij communicatie denken ze misschien aan tv, radio of een mobiel. Het kind leert niet alleen het woord communicatie. Maar ook bijvoorbeeld non-verbale of verbale communicatie. Hierdoor ontstaat er als het ware een soort netwerk van woorden. Die woorden staan ook in verbinding met elkaar. Zo denken ze misschien bij tv niet alleen aan communicatie maar ook aan vrije tijd. Wanneer woorden een plaats hebben gekregen in het netwerk moet er nog geoefend worden in het gebruik ervan, de woorden moeten snel terug worden gevonden.
Viertakt:
Voorbewerken: Het oproepen van voorkennis en daarbij zoveel mogelijk verbindingen leggen. Dit kan kort zijn, bij woord communicatie betekent het misschien een belangrijk telefoongesprek dat iemand voert.
Semantiseren: In deze fase wordt het woorden duidelijk uitgelegd. Laat eventueel een plaatje of een voorwerp van het woord zien.
Consolideren: de woorden moeten nu ingeslepen worden, dat is meer den alleen begrijpen van het woord. Denk hierbij aan passieve oefeningen (Wat is verbale communicatie?) en actieve oefeningen (Welke vorm van communicatie zie je op dit plaatje?).
Controleren: de laatste fase is het nagaan of de betekenissen zowel passief als actief zijn verworden.
In het handboek Alles-Apart worden per week 7 woorden aangeboden die tijdens de hele week in aanmerking komen voor deze aanpak. Achter elk woord vindt u een zin waarmee het woord bij leerlingen geïntroduceerd kan worden. Probeer de woorden tijdens allerlei activiteiten in de klas een rol te laten spelen.
Belangrijk bij woordenschat is dat de leerling het woord niet alleen begrijpt maar ook in de juiste context kan plaatsten. Verbetering van het woordenschat kan lijden tot een positieve spiraal: leerlingen die hun woordenschat verbeteren, zullen meer profiteren van de lesinhoud, meer leerwinst boeken en daarmee meer woordenkennis opdoen. Vanaf groep 5 neemt de woordenschat vooral toe door het onderwijs in de kennisgebieden, maar ook door het lezen.
Receptief schriftelijk: lezen
Receptief mondeling: luisteren
Productief mondeling: vertellen
Productief schriftelijk: schrijven