Vroeger werden leerlingen binnen het vmbo …

1.1 Aanleiding van de aanvraag

Vroeger werden leerlingen binnen het vmbo (vbo) opgeleid tot een beroep. Na het behalen van hun diploma gingen vele van hun direct aan de slag als werknemer in een bedrijf. Het beroep was smal en het werk was eenduidig. Er was weinig overlap met andere beroepen.

Ook de klant is in de loop der jaren veranderd. Hij is veeleisender geworden. De klant wil dat een klus optimaal gedaan wordt, dat er geen rommel achterblijft en dat het esthetisch verantwoord is uitgevoerd. Hiervoor zijn andersdenkende werknemers nodig. Zij moeten namelijk niet alleen zorgen dat hun werk naar behoren is uitgevoerd maar ook dat het voldoet aan alle wensen en eisen van de klant. De werknemer moet dus niet meteen de meest voor de hand liggende oplossing kiezen maar hij moet ook weten wat de klant wil. Vervolgens moet hij ook nog eens bedenken wat deze klant de beste oplossing zal vinden.

Deze verandering vraagt om creatief denkvermogen van de werknemer. Leerlingen moeten daarom getraind worden in het zoeken naar creatieve oplossingen en het moet dus een vast onderdeel worden van het curriculum.

1.2 Projectvoorstel/ aanvraag praktijkonderzoek

1. Aan de oplossing van welk probleem beoogt de aanvrager bij te dragen?

Leerlingen moeten creatief leren denken om zo aan de wensen van het bedrijfsleven en hun klanten te kunnen voldoen. Docenten Design en ICT willen hun vak optimaal inzetten om het creatief denkvermogen van leerlingen te vergroten.

2. Wat is de doelstelling van het onderzoeksproject?

Leerlingen zijn in staat een samengesteld probleem binnen de gestelde kaders op te lossen. Doelstelling van het onderzoeksproject is creatief denken te implementeren binnen de verschillen sectoren.

3. In welke mate vormt het onderzoeksproject een wezenlijke aanvulling op reeds uitgevoerde (onderzoeks)projecten of gerealiseerde producten?

Binnen techniek is het vak design geïntroduceerd. Dit vak is bedoeld om het creatief denken van leerlingen te stimuleren. De vraag is of dit ook daadwerkelijk hieraan bijdraagt. Dit moet verder onderzocht worden.

4. Hoe en wanneer vindt verspreiding van de opbrengsten van het onderzoek plaats?

Na afronding van het onderzoek vindt verspreiding van de opbrengsten eerst plaats binnen het Vakcollege en de OMO Scholengroep Helmond. Daarnaast staan de opbrengsten ter beschikking van alle vo-scholen die hier interesse in hebben.

5. Hoe ziet de onderzoeksaanpak eruit:

a. Welke type onderzoeksactiviteiten worden ontplooid?

Meetcriteria vaststellen n.a.v. interviews met bedrijfsleven en MBO.

Meetinstrument ontwikkelen voor het meten van de toename van creativiteit Design, ICT en als stimulator

b. Hoe is de planning van deze activiteiten?

September 2016 Meetcriteria vaststellen

Oktober 2016 Meetinstrument ontwikkelen

Januari 2017 Nulmeting

Schooljaar 2016-2017 Ontwikkelen lesmateriaal Design en ICT

Piloot Design en ICT binnen sector Techniek

Schooljaar 2017-2018 Implementatie binnen Techniek

Pilot binnen Dienstverlening en Producten

c. Hoe is begeleiding/ ondersteuning geregeld?

Wij zoeken ondersteuning van een docentenopleiding in het meedenken van methodes om de creativiteit van technische leerlingen te vergroten. Er moet nieuw lesmateriaal ontwikkeld worden op niveau vmbo b/k klas 1 t/m 4

1.3 Onderzoeksvragen

Om te weten hoe deze vraag naar creatief denkende (toekomstig) werknemers is ontstaan moet de volgende vraag beantwoord worden:

1. Welke veranderingen in de beroepssector zorgen voor de vraag naar meer (of betere) creatief denkende werknemers.

Om een meetinstrument te realiseren dat creativiteit op een juiste wijze kan aantonen zullen de volgende vragen beantwoord moeten worden:

2. Wat is creativiteit?

3. Hoe kun je creativiteit meten?

Wanneer er op basis van de antwoorden van de hierboven genoemde vragen een passend meetinstrument is ontwikkeld, zullen de volgende vragen beantwoord moeten worden:

4. Is het meetinstrument betrouwbaar?

5. Is het meetinstrument makkelijk te gebruiken door anderen?

6. Wat zeggen de meetresultaten over het creatief denkniveau van de testpersonen?

1.4 Aanpak

De aanpak die is gehanteerd voor het uitvoeren van dit project is een samenvoeging van literatuurstudies, gesprekken met experts, brainstormsessie met deskundigen uit het onderwijs en observaties in de praktijk.

Allereerst is er begonnen met een literatuurstudie naar de veranderingen in de beroepssector die ervoor zorgt hebben dat er een vraag is ontstaan naar creatief denkende werknemers. De resultaten van de literatuurstudie is vervolgens besproken met een onderwijskundige en voorgelegd tijdens een bijeenkomst van de Academische Opleidingsscholen. Hierbij is vooral gelet of er juiste conclusie zijn getrokken op basis van de bestudeerde literatuur.

In vervolg op deze literatuurstudie, is er een literatuurstudie gestart om duidelijkheid te krijgen over de definitie van creativiteit en de vaardigheden die hierbij horen. De resultaten van die literatuurstudie zijn in besproken met studenten van de Fontys Hogescholen aan de opleiding ICT & Educatie. De nadruk tijdens deze besprekingen zijn vooral gelegd op het ontwikkelen van een definitie van creativiteit die past bij het voorgezet onderwijs en dan met name op het niveau vmbo. Naast het bespreken van de literatuurstudie met Fontys studenten ben ik hierover met de docent van het vak Design binnen het Vakcollege hierover in gesprek gegaan. De docent van het vak design heeft ook duidelijk laten zien wat de definitie van creativiteit binnen het Vakcollege is.

Na duidelijkheid over de definitie van creativiteit is het mogelijk geweest om verder te gaan met de literatuurstudie omtrent het meten van creativiteit. Hierbij is vooral de nadruk gelegd op wat experts al onderzocht hebben en welke modellen beschikbaar zijn om creativiteit op een gepaste wijzen te meten. Dit is vooral onderzocht om een goede basis te kunnen creëren waarbij het mogelijk is om een meetinstrument te ontwikkelen dat past bij het Vakcollege.

Ten slotte is er nog onderzoek uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van het meetinstrument of het valide genoeg is om in de toekomst opnieuw toe te passen op eerste en tweede jaar leerlingen van het Vakcollege. De betrouwbaarheid is gebaseerd op bestaande modellen waarmee creativiteit gemeten wordt.

Voor dit project is er met veel personen gesproken.

1.5 Leeswijzer

2. Verandering in de beroepssector

2.1 Het effect van globalisering op de economie

De wereld is in een raptempo aan het globaliseren, de landgrenzen verdwijnen een voor een. Dit natuurlijk allemaal zeer gunstig voor de internationalisering. Maar dit brengt ook veranderingen met zich mee die minder gunstig uitpakken, namelijk de veranderingen in de beroepssector. Doordat de wereld steeds kleiner wordt moeten bedrijven zich niet alleen gaan meten met concurrentie uit de regio, maar ook met bedrijven uit andere delen van de wereld. Met andere woorden kun je dus stellen dat globalisering zorgt voor toenemende concurrentie.

Door deze verandering zie je dat voortaan niet alleen tweede- en derdewereldlanden zichzelf moeten blijven verbeteren en vernieuwen om bij te blijven op de wereldeconomie, maar ook eerste wereldlanden. Door deze verandering moeten ook de eerste wereldlanden nadenken hoe zij zichzelf kunnen redden op de mondiale markt. Zij zijn vooral bezig met het heroriënteren op kennis en de toepassing daarvan, wat gezien wordt als een verschuiving van een kenniseconomie naar een innovatie-economie.

Een ander gevolg van de globalisering is de verschuiving van arbeid van het Westen naar onderontwikkelde lagelonenlanden. Bedrijven kunnen hierdoor kiezen tussen twee opties, meer investeren in opkomende economieën met lage lonen of investeren in het Westen met hoge lonen en daarnaast strenge wetgeving en milieueisen waar ook aan voldaan moet worden. Daarentegen nemen werknemers in opkomende economieën genoegen met mindere arbeidsomstandigheden en eisen zij veel minder salaris.

2.2 Veranderingen in aanpak van bedrijven

Door de omschakeling van een kenniseconomie naar een innovatie-economie zijn bedrijven veel meer bezig met het genereren van nieuwe ideeën. Dit vereist anderen werkmethodes dan bij een kenniseconomie. Bedrijven leggen de focus meer op samenwerking, creativiteit, technologische toepassingen en ondernemerschap. Deze eigenschappen zijn nodig om innovaties te kunnen ontwikkelen die ervoor zorgen dat je als bedrijf voorop kunt blijven lopen op de mondiale markt.

Bedrijven focussen zichzelf hierdoor niet meer op een enkele dienst of product, maar proberen diversiteit te creëren. Deze diversiteit wordt verzorgd door de werknemers. De werknemers die veelal gefocust zijn op een aantal werkzaamheden binnen het bedrijf en weinig tot geen ervaring hebben met innovaties. Het probleem dat hierdoor ontstaat is dat werknemers niet mee kunnen schakelen met de veranderingssnelheid dat vereist is door de werkgevers. Hierdoor zullen werkgevers in de toekomst eerder een creatieve werknemer aannemen die multi-inzetbaar is en voorbereid is op toekomstige innovaties binnen het bedrijf.

2.3 Veranderde behoeften van bedrijven

Zoals hierboven al toelicht in de veranderde aanpak van werkgevers, willen werkgevers door alle veranderingen een ander soort werknemer. Zij willen werknemers die multi-inzetbaar zijn en verder kunnen denken dan de huidige situatie. In andere woorden willen werkgevers, werknemers die werkzaamheden kunnen verrichten waarvan op dit moment nog geen kennis is. Een neveneffect hiervan is dat werknemers die gespecialiseerd zijn in een enkele werkzaamheid in minder mate gewild zijn door bedrijven.

Doordat bedrijven continue bezig zijn met het innoveren groeit de behoefte voor creatieve werknemers enorm. Deze behoefte ontstaat doordat bedrijven werknemers willen hebben die zich kunnen aanpassen op ontwikkelingen binnen het bedrijf en de verandering van werkzaamheden. Daarnaast zie je dat de klantwens richting deze bedrijven ook continue veranderd en werknemers zichzelf ook hierop moeten aanpassen. Naast de behoefte voor creativiteit bij werknemers is het kritisch denkvermogen ook een eigenschap dat hoog op de behoeftelijst van deze innoverende bedrijven staat.

Door deze veranderingen in behoefte zie je terug dat werkgevers in mindere mate behoefte hebben aan lopende band medewerkers. Het kunnen schakelen tussen werkzaamheden is iets wat als van zelfsprekend geacht wordt.

2.4 De veranderingen voor de werknemers

Wanneer de behoeften van bedrijven veranderen, verandert er ook direct iets voor de werknemers van deze bedrijven. Deze bedrijven verlangen door alle veranderingen steeds meer van werknemers. Dit kan ervoor zorgen dat een werknemer ook steeds meer moet bijscholen, wil men gemakkelijk aan een baan komen. Veelal hebben deze werknemers een opleiding genoten waar zij voor een vak opgeleid worden. Hierdoor kunnen zij niet direct aan de eis van bedrijven voldoen omtrent het multi-inzetbare en het hebben van eigenschappen zoals creativiteit en een kritisch denkvermogen.

Dit probleem komt grotendeels voort uit de scholing die deze werknemers genoten hebben. Zij leren op basis van opdrachten die precies uitgevoerd moeten worden met weinig tot geen eigen inbreng. Dit zie je dan ook terug in de praktijk doordat ook daar deze werknemers weinig eigen inbreng zullen tonen. Hierdoor zie je dat scholing en het werk in de praktijk niet in overeenstemming zijn met elkaar. Het gevolg hiervan is dat werknemers niet kunnen voldoen aan de veranderende eis van werkgevers, namelijk werknemers die verder denken dan de bestaande situatie, die de mogelijkheden tegen elkaar afwegen en niet direct voor de meest voor de hand liggende opties kiezen. Deze werknemers worden ook wel omschreven als ‘creatieve kenniswerkers’ en is in het leven geroepen door de snelheid waarin innovaties en verandering ontstaan. Veranderingen waarvoor zij nog niet opgeleid worden.

3. Wat is creativiteit

3.1 Creativiteit

Creatief denken, wat is dit nu precies. Als je het woord creativiteit of creatief hoort dan denkt men al gauw aan een kunstenaar of iemand die hele unieke ideeën verzint. Iemand die een oplossing voor een bestaand probleem verzint is creatief, maar iemand die een mooi kunstwerk creëert is ook creatief op zijn manier. Je kunt dus stellen dat er erg veel varianten van creatief denken zijn en dat ieder persoon creatief op zijn of haar manier is. Als je niet kijkt naar het eindresultaat maar naar de vaardigheden die iemand bezit die als creatief bestempeld wordt kun je wel al wat meer duidelijkheid krijgen. Het is namelijk zo dat iemand die creatief is, vaak iets nieuws ziet (kansen of oplossingen voor problemen), iets nieuws ontdekt of iets nieuws doet of ontwikkeld. Hiermee kun je dus iets stellen over de manier van waarnemen, denken of doen van een persoon dat bestempeld wordt als creatief. Veelal benut een creatief persoon deze vaardigheden op een unieke manier en combineert hij deze vaardigheden om tot een resultaat te komen.

Logisch/kritisch denken Creatief denken

Analytisch Genererend

Convergerend Divergerend

Verticaal Lateraal

Waarschijnlijkheden Mogelijkheden

Oordeel Uitstel van oordeel

Gefocust Diffuus

Objectief Subjectief

Het antwoord Een antwoord

Linkerhersenhelft Rechterhersenhelft

Linear Associatief

“Vaardigheden die toe behoren tot logisch denken

en creatief denken”

In het kort kun je dus stellen dat een persoon die veel nieuwe kansen creëert, erg creatief is. Dit geldt tevens voor iemand die unieke kansen creëert. Het verschil tussen deze twee zit dan ook in de aantal kansen die gecreëerd worden en de originaliteit, maar beide zijn creatief. Iemand die op een creatieve wijze kan denken moet over een aantal vaardigheden beschikken. Deze vaardigheden zijn creatief waarnemen, uitstellen van oordeel, flexibel associëren en verbeeldingskracht. Hetgeen dat een creatief denkend persoon doet is juist het tegenovergestelde van logisch/kritisch denken, je denkt verder dan hetgeen dat als logisch bestempeld staat en beter zo nu en dan minder kritisch. In de volksmond beschreven als ‘Verder kijken dan je neus lang is’. Hieronder kun je deze twee denkwijzen terugzien met de eigenschappen die daarbij horen.

3.2 De voordelen van creatief denken?

Een groot voordeel van het creatieve denken is dat men niet alleen kijkt naar de meest gangbare opties, maar ook naar de opties die niet direct voor de hand liggen. Hierdoor blijf je ook jezelf uitdagen door bijvoorbeeld steeds maar weer betere oplossingen voor een probleem te bedenken. Je ontwikkelt geen vaste denkpatronen, maar denkt op een wijze dat op dat moment het meest schikt. Door deze manier van denken creëren de hersenen meer verbindingen waardoor er meer vaardigheden en technieken ontwikkeld worden die binnen en buiten school toegepast kunnen worden, voor nu en later. “Zonder het vermogen zaken op een andere of nieuwe manier te bekijken of analyseren, wordt vooruitgang lastig in deze tijd ontzettend lastig”.

Een ander voordeel van het creatief denken is dat je terwijl je creatief denkt ook vaak je kritisch denkvermogen verbeterd, dit komt doordat je openstaat voor andere visies en denkwijzen. Hierdoor ben je in veel gevallen ook direct een fijner persoon om mee samen te werken. Je luistert naar wat andere te zeggen hebben en staat ook open voor de manier van denken die zij hanteren. Creatief denken zorgt er dus ook voor dat je meer vrijheid hebt in je werkzaamheden. Je benadert een kwestie op tal van verschillende wijze en doet dit uit een autonome overwegingen.

3.3 Is creatief denken de toekomst

Creatief denken is een van de 21st centrury skills dus je kunt inderdaad stellen dat dit een vaardigheid is die hoort bij de toekomst. Zoals je kunt lezen onder het kopje ‘veranderde beroepssector’ stijgt te vraag naar leerlingen/werknemers met vaardigheden die voortkomen uit de 21st centrury skills enorm. Het is dan ook iets waarop scholen moet anticiperen en direct aan de slag moeten met het toepassen van veranderingen die hiervoor kunnen zorgen. Het is dan ook belangrijk om leerlingen in een aantal behoeftes te voorzien, namelijk:

• Geef leerlingen de kans hun eigen vragen te stellen;

• Antwoorden zelf te bedenken en ook zelfstandig uitproberen;

• Fouten maken en hier op een zelfstandige manier een oplossing voor vinden;

• Kritisch kijken naar hun eigen handelen (Wat ging er mis? Wat kan er beter?);

• Samenwerken met medeleerlingen.

Wanneer je als docent vooruit in deze behoeftes zal dat ervoor zorgen dat leerlingen meer ruimte krijgen. Hiermee zorg je ervoor dat een leerling meer creatief denkvermogen ontwikkeld en vaak ook op een kritische manier gaat denken. Het is immers zo dat de leerling zelf aan de slag moet met het oplossen van problemen en het stellen van bijbehorende vragen (dit alles natuurlijk met de sturing van een docent).

3.4 Creatief denken en het Vakcollege

Doordat creatief denken een vaardigheid is die vereist is door veel toekomstig werkgevers, moeten scholen anticiperen op deze verandering. Zo ook het Vakcollege in Helmond, maar hoe gebeurt dit? Natuurlijk zijn er veel verschillende vakken op het Vakcollege aanwezig, dit zijn voornamelijk exacte vakken die alle leerlingen aangeboden krijgen. Sinds kort is er een vak bijgekomen waar leerlingen van de sectie techniek onderdeel uit kunnen maken, namelijk het vak design. Dit vak is naast de standaard technische vakken een nieuw onderdeel waar binnen leerlingen aan de slag gaan met allerlei soorten technieken. Deze technieken leren zij bij de basisvakken zoals bijvoorbeeld hout of metaal. Het is dus zo dat de basisvakken nog steeds centraal staan doordat de leerlingen daar de basistechnieken en werkzaamheden aangeleerd krijgen. Deze vaardigheden leren zij door het maken van opdrachten die door de docent aangeleverd worden en op juiste wijze, zonder veel keuzevrijheid uitgevoerd moeten worden. Het is dan ook zo bij de basisvakken dat het niet zozeer gaat om wat de leerling maakt, maar meer om welke technieken er toegepast worden tijdens de opdracht.

In tegenstelling tot de basisvakken staat dan ook het vak design. Een nieuw vak waarbinnen leerlingen ontzettend veel vrijheid verkrijgen. Het is dan ook zo bij het vak design dat leerlingen een opdracht aangeleverd krijgen zoals “Maak een zitobject”. Hoe de leerlingen dit doen en wat voor materialen en technieken zij hiervoor gebruiken is aan hen de keus. Zij hebben dus erg veel vrijheid en hierdoor mogelijkheden om een opdracht in te vullen, iets wat vereist is om het creatief denken te ontwikkelen. Het is ook bewust op deze manier georganiseerd binnen het Vakcollege om leerlingen te verbeteren in hun creatief denken en probleemoplossend vermogen. In de toekomst wanneer deze leerlingen het werkveld binnentreden of om al dichterbij in de toekomst te kijken naar een vervolgopleiding toegaan, zullen zij ook tegen problemen aanlopen. Deze problemen kunnen zij ook niet doormiddel van een stappenplan oplossen, want elk probleem is natuurlijk weer anders. Zij moeten op basis van een situatie de juiste oplossing voor een probleem kunnen toepassen. Het creatief denken en het probleemoplossend vermogen dragen hieraan bij.

4. Het meten van creativiteit

Om erachter te komen of het vak design op het Vakcollege inderdaad zorgt voor verbetering in het creatief denken van de leerlingen moet je natuurlijk weten hoe je creativiteit kunt meten. Zoals het achterhalen wat creativiteit nu precies in houdt en wat voor eigenschappen bij het creatief denken komen kijken is ook het meten van creativiteit niet iets wat in twee zinnen beschreven kan worden. Creativiteit is doormiddel van een twee modellen meetbaar, namelijk in de vorm van creativiteit in de persoon zelf en op basis van creativiteit van een product of oplossing dat door een persoon gecreëerd is.

4.1 Het Guilford model

Om te meten of een persoon creatief kan denken wordt er gebruik gemaakt van ‘Het Guilford model’. J.P. Guilford is een psycholoog die zich met zijn onderzoek heeft gericht op het divergent denken. Het is volgens hem goed mogelijk om creativiteit te meten, tevens geeft hij aan dat dit te verbeteren is op verschillende onderdelen doormiddel van oefening. ‘Het Guilford model’ gaat bij het meten uit van vier verschillende punten, namelijk:

• Bedrevenheid (Hoeveelheid bruikbare ideeën in een vooraf bepaalde tijd);

• Fantasierijk en vindingrijk (aparte, spontane en unieke ideeën);

• Flexibiliteit (Hoe makkelijk kun je adapteren);

• Complexiteit (De hoeveelheid details en unieke patronen).

De hierboven beschreven punten komen het beste tot uiting in een opdracht waar om een grote hoeveelheid antwoorden gevraagd wordt. Een goed voorbeeld als werkvorm bij dit model is de vraag ‘Wat kun je allemaal met een baksteen?’. Het zou zo moeten zijn dat leerlingen die hoog scoren op het punt ‘Fantasierijk en vindingrijk’ voornamelijk bijzondere manieren hebben voor het gebruik van een baksteen. Een persoon die creatief kan denken zal dus op alle punten hoog moeten scoren. Het is dan ook zo dat creatieve personen volgens deze test hoog moeten scoren op alle onderdelen: dus en veel ideeën (bedrevenheid), veel verschillende ideeën (flexibiliteit) en veel ideeën met details (complexiteit). Door deze waarneming wordt ook meteen de zwakte van het model duidelijk, het zegt namelijk niets tot weinig over de toepasbaarheid en relevantie van de ideeën die ontwikkeld zijn.

4.2 De taxonomie van creatief ontwerp

Naast ‘het Guilford model’ dat meet of een persoon creatief kan denken is er een model dat meet of een product creatief is. De taxonomie van creatief ontwerp is hiervoor ontwikkeld door Peter Nilsson. Doormiddel van een simpele afbeelding bekijkt Peter Nilsson of een product voldoet aan de eisen van creativiteit qua vorm en inhoud. Ook hierbij geldt weer hoe hoger de score, des te creatiever het product is. Op de afbeelding kun je zien dat Peter Nilsson van 5 verschillende punten uitgaat, namelijk:

• Imitatie: het product bestaat al en is nagemaakt.

• Variatie: het product is minimaal veranderd, maar de herkomst van het product is nog steeds direct zichtbaar.

• Combinatie: het product is gebaseerd op twee of meerdere producten, het oogt dan ook als een nieuw product. Desondanks zijn de producten waarop het gebaseerd is nog steeds te herleiden.

• Transformatie: het product is een unieke creatie, het bezit details van een ander product maar is uniek genoeg.

• Originele creatie: het product is een ontwerp dat uniek is en niet eerder is gerealiseerd. Het heeft niet of nauwelijks gelijkenissen met producten die eerder zijn ontwikkeld.

De hiervoor genoemde punten zijn redelijk moeilijk te beoordelen en het is natuurlijk ook afhankelijk van het niveau waarop je beoordeelt. Het is dus aan de beoordelaar om een goede inschatting te maken. Hier staat wel tegenover dat het houvast biedt en zorgt voor duidelijkheid en logica, waarbij er onderscheidt gemaakt wordt tussen de inhoud en de vorm van het product. Hiermee stuur je indirect de ontwikkelaar van het product aan om een creatief product te realiseren.

5. Ontwikkeling meetinstrument

5.1 Meetinstrument

In de voorgaande hoofdstukken heeft het vooral in het teken van onderzoek gestaan en in dit hoofdstuk wordt de kennis die hiervoor is opgedaan toegepast. Op basis van het Guilford model zijn er twee digitale vragenlijsten gerealiseerd die alle aspecten van het creatief denken zal aanpakken. Op basis van voorgaande onderzoek is bewust de keuze gemaakt om er een digitaal meetinstrument van te maken. Dit is gedaan zodat er ook ingespeeld wordt op de digitalisering. De digitale meetinstrumenten bestaan beide uit elf vragen. Hieronder zal duidelijk uitgelegd worden waarom er specifiek voor een vraag gekozen is.

5.2 Digitale vragenlijst, meting 1

Vraag 1: 1+1=? Schrijf zoveel mogelijk antwoorden op!

Bij deze vraag is het de bedoeling dat de testpersoon makkelijk kan schakelen. Er wordt gevraagd wat 1+1=? Je kunt simpel antwoorden met 2, maar het kan ook zijn 3-1 of 11. Je moet als testpersoon verder kunnen kijken.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon getest op zijn flexibiliteit, complexiteit, bedrevenheid en vindingrijkheid.

Minimale score: Een testpersoon voldoet aan de eisen van het creatief denken wanneer diegene 3 of meer oplossing kan verzinnen op vraag 1.

Vraag 2: Waarom is de P de enige letter van het alfabet die nog mist?

B C D F H I J L M O ? Q S U W X Y Z

Bij vraag 2 is het de bedoeling dat de testpersoon alle tekens goed bestudeerd. Wat wordt er gevraagd en wat staat er nu precies. Je moet goed kunnen schakelen om deze vraag te beantwoorden, daarnaast wordt ook je vindingrijkheid op de proef gesteld.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon getest op zijn flexibiliteit en vindingrijkheid.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er een antwoord wordt aangeleverd waarbij het vraagteken een rol speelt.

Vraag 3: Verander de 2 kleine letters h in 2 hoofdletters H’s, gebruik alleen de stukken die je hebt.

Is het mogelijk om van twee kleine letters (h), twee hoofdletters te maken. Het is voor de testpersoon belangrijk dat diegene goed gebruik maakt van de voorwerpen die hij heeft om zo een antwoord te vinden op de vraag. Je moet dus vindingrijk zijn en flexibel.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon getest op zijn flexibiliteit en vindingrijkheid.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken, wanneer er daadwerkelijk twee hoofdletters gecreëerd kunnen worden met de twee kleine letters zoals hierboven afgebeeld.

Vraag 4: Je hebt een houten plank, vier spijkers en een hamer. Wat kun je hiermee maken? Schrijf zoveel mogelijk antwoorden op.

Bij vraag 4 ligt de nadruk op de bedrevenheid van de testpersoon. Wat is er nu allemaal mogelijk met de gegeven voorwerpen? Daarnaast wordt er ook gefocust op de vindingrijkheid van een testpersoon.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon getest op zijn bedrevenheid, complexiteit en vindingrijkheid.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er minimaal 4 of meer oplossingen verzonnen zijn. Het mag ook zijn dat een testpersoon 2 of meer unieke oplossing verzint. Of een oplossing uniek is staat natuurlijk open voor interpretatie.

Vraag 5: Welke twee personen zie je in deze afbeelding?

Als je als testpersoon goed kunt schakelen tussen verschillende kijkwijzen dan moet je in de afbeelding hierboven twee gezichten terug kunnen zien. Het is dus belangrijk dat je als testpersoon kunt schakelen en vindingrijk bent. Het betreft een jonge dame en een oudere vrouw.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon getest op zijn vindingrijkheid en flexibiliteit.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er minimaal 1 persoon ontdekt is in de bijgevoegd afbeelding.

Vraag 6: Op de afbeelding zie je 9 punten staan verbind alle 9 punten met 4 rechte lijnen zonder je pen van het papier te halen.

Bij deze vraag is het als testpersoon belangrijk dat je ‘out of the box’ kunt denken. Je kunt een lijn verder dan de gegeven kaders tekenen, want er is niet gezegd dat dit niet mag. Helaas is het vaak zo dat men zich onbewust toch door deze grenzen laat tegenhouden.

Op basis van het Guilford model wordt er getest op vindingrijkheid.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer alle punten met rechte lijnen zijn verbonden. Hierin zijn geen andere opties mogelijk.

Vraag 7: Wat komt ervoor in december en januari, maar niet in februari?

Vraag 7 is staat in het teken van verder denken. Het is zo dat wanneer een vraag maanden betreft dat men gaat denken aan gebeurtenissen. Bij deze vraag is het antwoord dan ook vrij simpel, in december en januari komen er beide 31 dagen voor en in februari niet.

Op basis van het Guilford model wordt er getest op flexibiliteit.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer aangegeven wordt dat het te maken heeft met dagen. Zo kan de 29ste, 30ste of 31ste dag opgenoemd worden.

Vraag 8: Hans staat achter Gerrie en tegelijkertijd staat Gerrie achter Hans? Hoe kan dit?

Hans en Gerrie staan natuurlijk met de rug naar elkaar toe. Hierdoor kan Hans achter Gerrie staan en Gerrie achter Hans. Bij deze vraag is het dan ook de bedoeling om jezelf niet te veel te laten leiden door een afbeelding die je ziet.

Op basis van het Guilford model wordt de testpersoon getest op flexibiliteit en vindingrijkheid.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er uitgelegd wordt dat Hans en Gerrie met de rug naar elkaar toe staan.

Vraag 9: Wie is creatiever? De architect of rapper Boef, leg je antwoord uit in maximaal 50 woorden.

Deze vraag is gekozen om een beeld te krijgen van wat een testpersoon nu ziet als creativiteit. Is de visie die wij hanteren gelijk aan dat van de testpersonen.

Minimale score: N.v.t.

Vraag 10: Wat is de meest creatieve les op het Vakcollege?

Deze vraag is toegevoegd om de visie van de testpersoon omtrent creativiteit op het Vakcollege in kaart te kunnen brengen.

Minimale score: N.v.t.

Vraag 11: Hoe creatief denk je dat jijzelf bent? Geef jezelf een cijfer tussen de 1 en 10.

Hoe vindt de testpersoon dat zijn of haar creativiteit op dit moment is.

Minimale score: N.v.t.

5.3 Vraag en vaardigheid

Hieronder ziet u een tabel staan waar schematisch is afgebeeld met welke vraag, welke vaardigheid op basis van het Guilford model getest wordt. Er zijn 4 vaardigheden namelijk, ‘bedrevenheid’, ‘vindingrijkheid’, ‘flexibiliteit’ en ‘complexiteit’. Daarnaast ziet u ook het kopje info staan dit houdt in dat er een vraag gesteld is om een beter beeld te krijgen over hoe de testpersonen denken over creativiteit of creatief denken.

Vraag: Bedrevenheid Vindingrijkheid Flexibiliteit Complexiteit Info

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

5.4 Digitale vragenlijst, meting 2

Vraag 1: Wat komt er één keer voor in juni, één keer in juli en driemaal in augustus?

Bij deze vraag is het de bedoeling dat de testpersoon makkelijk kan schakelen. Hetgeen dat gegeven is zijn maanden. Hierdoor is een testpersoon geneigd om direct aan maanden te denken en te zoeken naar verschillen binnen deze maanden. Helaas is het zo dat bij deze vraag niet gericht wordt op de maand zelf, maar op de manier de namen van deze maanden geschreven zijn.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op zijn flexibiliteit.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er aangegeven wordt dat het de letter U betreft.

Vraag 2: maak 2 vierkanten die elkaar niet raken door 8 lucifers te verwijderen (zie afbeelding)

Bij vraag 2 is het de bedoeling dat de testpersoon vindingrijk is. Het is bij een vraag als deze vaak het geval dat de testpersoon gaat denken aan twee gelijk vierkanten. Het is bij deze vraag juist als doel om verder te denken dan twee gelijk vierkanten.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op hoe fantasierijk diegene is.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer de oplossing zoals op de afbeelding getoond wordt gerealiseerd is.

Vraag 3: Hoeveel maal zie je de letter F in deze tekst?

Na deze fantastische fietstocht lust ik wel een glaasje Fanta of Fristi of andere frisdrank.

Vraag 3 staat in het teken van hoe vindingrijk een testpersoon is. Bij vraag 3 zijn er meerdere antwoorden goed, maar het draait hierbij om het argument dat de testpersoon geeft. Gaat een testpersoon opzoek naar alleen de hoofdletter f, telt de testpersoon alle letters de kleine en de groter, etc.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op hoe fantasierijk diegene is.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er aangegeven wordt dat er 7 maal de letter F in de tekst aanwezig is.

Vraag 4: Wat zie je in deze vlekken?

In de afbeelding hierboven zie een heleboel zwarte vlekken die samen een afbeelding vormen. Het is aan de testpersonen om aan te geven wat zie hierin zien. Er wordt dus gekeken naar vindingrijk een testpersoon is en wat de complexiteit is van diegene zijn bevindingen. De complexiteit hangt daarentegen wel nauw samen met de wijze waarop een testpersoon dit kan uitleggen.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op hoe fantasierijk diegene is. En op de complexiteit van de gegeven antwoorden.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er op een goede wijze wordt beargumenteerd wat er op de afbeelding gezien wordt. Dit staat natuurlijk geheel open voor interpretatie.

Vraag 5: ‘t Raethuys is een toprestaurant met een uitstekende reputatie. Maar op een dag werden alle mensen na de lunch ziek. Er was niets mis met het eten. Wat was er gebeurd?

Vraag 5 staat in het teken van fantasierijk en het verder denken dan hetgeen dat gegeven staat in de tekst. Wat kan er nu gebeurd zijn? Waar ligt het aan? Staan er belangrijke gegevens in de tekst? De testpersoon moet goed nadenken over hetgeen wat er gelezen is.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op hoe fantasierijk diegene is. En op de complexiteit van de gegeven antwoorden.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er een oplossing aangegeven wordt dat niet te maken heeft met het eten.

Vraag 6: Je bent de cirkel en je mag nog een zet plaatsen, hoe krijg je drie op een rij?

Hieronder zie je twee mogelijke antwoorden, natuurlijk zijn andere ideeën die door de testpersonen ontdekt worden ook goed. Zolang ze maar drie op een rij kunnen realiseren zonder door hetgeen dat al aangegeven staat heen schrijven.

De bedoeling bij vraag 6 is dat de testpersoon verder kijkt dan de gegeven kaders. Er is nergens aangegeven dat je geen cirkel buiten het vak mag zetten. Het gaat hier dan ook om of een testpersoon van de gegeven kaders af kan stappen en een zet kan plaatsen.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op de flexibiliteit van diegene.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er een cirkel buiten de kaders geplaatst wordt wat zorgt voor drie op een rij zoals aangegeven op de afbeelding.

Vraag 7: Omschrijf de kleur geel aan iemand die niet kan zien.

Deze vraag staat in de teken van het adapteren van de testpersoon. Het is haast van zelfsprekend dat een persoon de kleur geel aan iemand kan omschrijven. Maar is dit ook mogelijk bij iemand die geen zicht heeft. De testpersoon moet de kleur associëren aan aspecten die een blind persoon wel kan waarnemen. Ook wordt hiermee de vindingrijkheid van een testpersoon getest.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op flexibiliteit en vindingrijkheid.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er een voorbeeld gegeven wordt op basis van een van de zintuigen die een blind persoon nog wel heeft. Denk hierbij aan het “Geel is een warme kleur”.

Vraag 8: Wat kun je allemaal doen met een baksteen?

Vraag 8 staat in het teken van het verder denken. De testpersoon moet verder denken dan de normale gebruiken waarom een baksteen bedoeld is, wat kun je er nog meer mee dan alleen muur of huis bouwen. Bij deze vraag wordt er gekeken naar hoeveel en hoe uniek de ideeën zijn die een testpersoon verzint.

Op basis van het Guilford model wordt een testpersoon dus getest op bedrevenheid, vindingrijkheid, flexibiliteit en complexiteit.

Minimale score: De testpersoon voldoet aan de eis van het creatief denken wanneer er minimaal 3 of meer oplossingen zijn gevoerd voor het gebruik van een baksteen. Natuurlijk geldt ook voor deze vraag dat de unieke antwoorden meer waarde hebben. De uniekheid van een antwoord staat natuurlijk open voor interpretatie.

Vraag 9: Wat is het meest creatieve van de twee? A of B, leg het uit in maximaal 50 woorden.

Deze vraag is gekozen om een beeld te krijgen van wat een testpersoon nu ziet als creativiteit. Is de visie die wij hanteren gelijk aan dat van de testpersonen.

Minimale score: N.v.t.

Vraag 10: Tijdens welke les ben je het meest creatief op school en mag je het meest zelf verzinnen tijdens het werken aan opdrachten?

Waar kan de testpersoon zijn creativiteit het meest kwijt? Vindt de testpersoon ook dat bij het vak design het meest gedaan wordt aan de creativiteit? Waar kan de testpersoon het meest zelf bepalen, een belangrijk aspect om creatief te kunnen denken. Deze vragen kunnen ervoor zorgt dat er een goed beeld geschept kan worden over de denkwijze van de leerlingen omtrent de lessen en creativiteit.

Minimale score: N.v.t.

Vraag 11: Hoe creatief denk je dat jijzelf bent? Geef jezelf een cijfer tussen 1 en de 10.

Zit er een verschil tussen meting 1 en meting 2 wat betreft de eigen visie van de testpersoon omtrent zijn of haar creativiteit.

Minimale score: N.v.t.

5.5 Vraag en vaardigheid

Hieronder ziet u een tabel staan waar schematisch is afgebeeld met welke vraag, welke vaardigheid op basis van het Guilford model getest wordt. Er zijn 4 vaardigheden namelijk, ‘bedrevenheid’, ‘vindingrijkheid’, ‘flexibiliteit’ en ‘complexiteit’. Daarnaast ziet u ook het kopje info staan dit houdt in dat er een vraag gesteld is om een beter beeld te krijgen over hoe de testpersonen denken over creativiteit of creatief denken.

Vraag: Bedrevenheid Vindingrijkheid Flexibiliteit Complexiteit Info

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.