Per 1 januari 2007 werd de Wet maatschappelijke ondersteuning, kortgezegd de WMO, ingevoerd. Met ingang van 1 januari 2015 werd deze wet vervangen door de wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De wet vormt de basis van het stelsel van zorg en welzijn en bestaat naast de WMO 2015 ook uit de wet langdurige zorg (wlz) en de zorgverzekeringswet (zvw). (Wikipedia, 2016)
Met ingang van deze wet is er natuurlijk heel wat veranderd voor een maatschappelijk werker. Waar er vroeger werd gekeken naar hoe je een cliënt kon bij staan en hoe je die het beste kunt helpen staan zelfredzaamheid en zelfstandigheid van de cliënt nu centraal.
Met ingang van deze wet zijn er flink wat veranderingen gekomen voor de sociale werker. Deze veranderingen hebben ook gezorgd voor een andere manier van werken. Waar er vroeger werd gekeken naar het doorverwijzen of helpen bij het vinden van de juiste organisatie is het werk van een sociale werker gericht op het netwerk verbreden van een cliënt.
Er wordt gewerkt met het oog op zelfredzaamheid en zelfstandigheid van de cliënt.
In dit onderzoek is gekeken naar de gevolgen van de WMO voor de sociale werker met verschillende doelgroepen die te maken hebben met de WMO.
Probleemstelling:
Hoofdvraag:
– Wat is de beste manier voor de sociale werker om het nieuwe WMO-beleid vorm te geven?
Deze hoofdvraag zal worden beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen:
– Wat zijn de veranderingen die zijn ontstaan sinds de invoering van het nieuwe WMO-beleid?
– Wat zijn de positieve en negatieve gevolgen voor de professionele kwaliteit van de sociale werker?
– Welke verschillen zijn er met het nieuwe Wmo-beleid tussen Nederland en Europa?
Methodologie
Om antwoord te kunnen geven op deze probleemstelling zal er gebruik worden gemaakt van veldonderzoek, boekpublicaties, wetenschappelijke onderzoeken en artikelen uit vakbladen.
Het veldonderzoek bestaat uit interviews die zijn afgelegd met 3 professionele sociale werkers die dagelijks te maken hebben met de WMO. Voor de wetenschappelijke onderzoeken en artikelen uit vakbladen is gekozen om de meest actuele ervan te gebruiken aangezien het nieuwe WMO- beleid pas sinds 2015 is ingevoerd.
Voor de boekpublicaties is er gebruik gemaakt van het boek Sterk: met een vitaal netwerk van Maria Scheffers en Op weg met de Wmo 2013 van Mirjam Klerk en Rob Gilsing.
Ook is er gebruik gemaakt van lesstof die is behandeld in de lessen: onderzoek, sociologie, recht, methodisch werken en actuele ontwikkelingen.
H1. De verschillen van de WMO toen en nu
Wat zijn de veranderingen die zijn ontstaan sinds de invoering van het nieuwe WMO-beleid?
De Wmo is een maatschappelijk context waarin professionals mee werken. Het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en de onderlinge solidariteit van de burger (Scheffers, 2010) is de kern van de Wmo.
Het draait er allemaal om dat mensen zo veel mogelijk voor zichzelf en elkaar zorgen. Het sociaal netwerk is binnen de Wmo heel belangrijk want daar haal je de meeste inzet uit. Daarna volgt de medewerking van buurtbewoners om zo het sociaal netwerk te verbreden en een ondersteuningsstructuur ontwikkeld kan worden binnen een wijk.
De Wmo is er voor mensen met een beperking die ondersteuning dienen te krijgen. Hiermee wordt bedoelt mensen die niet of niet optimaal kunnen functioneren zoals, mensen in een rolstoel of mensen met een lichte of zware handicap (de Klerk , Gilsing, & Timmermans, 2010)
Vanaf 1 januari 2015 zijn er meer wijzigingen doorgevoerd waarmee de Wmo 2015 is ontstaan. De welbekende verzorgingsstaat was langzaam aan het verdwijnen en de participatiestaat werd geboren. Dit houdt in dat burgers steeds meer moeten doen en op eigen kracht moeten werken. Zo stimuleert de overheid om alle burgers actief te stimuleren om voor elkaar te zorgen. Er wordt zo beroep gedaan op het sociaal netwerk van burgers om zich zo geroepen te voelen om voor hun naaste of burgers die meer hulp nodig hebben te zorgen (Scheffers, 2010).
In het oude WMO- beleid hadden gemeenten een kleinere verantwoordelijkheid. Met het nieuwe WMO-beleid krijgen ze een bredere verantwoordelijkheid. Zo moeten ze een passende ondersteuning bieden waarmee mensen in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Dit om de zelfredzaamheid van mensen te bevorderen.
In de oude regeling konden mensen voor hun begeleiding, die gericht was op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid, bij de AWBZ terecht maar met de nieuwe regeling moeten burgers zich wenden tot de gemeente.
Het gedeelte van deze doelgroep dat verzorging nodig heeft die in het verlengde van de begeleiding wordt geleverd en daarmee samenhangt, is sinds 1 januari 2015 ook onder de verantwoordelijkheid van de gemeente gevallen (Movisie, 2015)
In het oude WMO beleid werd er voor het realiseren van de maatschappelijke ondersteuning de WMO vertaald naar negen prestatievelden (Scheffers, 2010). In de nieuwe wet komen geen prestatievelden meer voor. Wel is er voor gekozen om bij de begripsomschrijving van maatschappelijke ondersteuning aangegeven te worden waar gemeenten zich mee bezig dienen te houden. Hier zijn dan de prestatievelden gedeeltelijk in te herkennen (Movisie, 2015)
Sinds de komst van de Wmo, wordt er van de gemeentes verwacht dat ze een leidende rol nemen in het verlenen van hulp aan de burgers. Het is aan de gemeente om te bepalen welke zorg er nodig en welke aanbestedingen er worden gegeven aan organisaties. Sinds de invoering van de nieuwe Wmo is er meer samenwerking gekomen tussen de gemeentes en hulpverlenende organisaties. Op deze manier werken de professionals van de gemeentes en professionals uit de organisaties samen aan de aanpak van de complexe problematiek van hun burgers.
In het oude Wmo stond de compensatieplicht centraal. Gemeenten zijn verplicht om mensen met een beperking of psychische problematiek te compenseren voor de beperkingen die zij ondervinden bij hun zelfredzaamheid en participatie. In de nieuwe Wmo worden daarbij vier resultaatgebieden onderscheiden. Zo is ook de term ‘maatwerkvoorziening’ geïntroduceerd. De verplichting voor gemeenten om maatwerk te leveren is in de nieuwe wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de cliënt, tot het vereiste maatwerk leiden (Movisie, 2015)
De gedachte achter het nieuwe Wmo beleid is dat de gemeente dichter bij de burgers staan en hierdoor zijn ze instaat om efficiënter oplossingen te vinden voor de zorg van de burgers (Scheffers, 2010).
In het oude beleid werd er gedacht vanuit bestaande instellingen terwijl in het nieuwe beleid gemeenten moeten gaan denken vanuit de persoon als geheel.
Wat ook nieuw is aan het nieuwe beleid is dat de gemeentes een resultatenverplichting hebben gekregen. Dit betekent dat als het ware dat de gemeente verantwoordelijk is voor de hulpvragen van de burgers. De overheid komt in deze relatie niet aan te pas.
Buiten de resultatenverplichting hebben de gemeentes ook een motivatieplicht gekregen. Dit houdt in dat de gemeente verplicht is om samen met de burger een onderzoek te doen naar de belemmeringen van de burger. Aan de hand van dat onderzoek is het dan aan de gemeente om besluiten te maken. Dit zorgt dan weer voor duidelijkheid bij de burgers.
De verantwoordelijkheid over de burgers wordt steeds meer bij de gemeentes neergelegd. Dit wordt ook wel decentralisatie genoemd. De Nederlandse overheid probeert een ‘Civiel Society’ op te bouwen. De Civil Society is een samenleving waarin burgers vrij en zelfstandig kunnen handelen zonder tussenkomst van invloeden vanuit de politiek.
H2. De gevolgen voor de werkwijze
Wat zijn de positieve en negatieve gevolgen voor de professionele kwaliteit van de sociale werker?
Als professional heb je de taak om mensen individueel of in relatie met hun netwerk te ondersteunen tot zelfredzaamheid, zodat zij volwaardig kunnen participeren in de samenleving. Daarbij moet je je realiseren dat er altijd mensen zijn die hun leven lang zorg nodig hebben.
Op wijkniveau wordt er verwacht dat de sociale cohesie wordt bevorderd. De sociale werker is de oren en ogen van de organisatie in de wijk. Het signaleren van maatschappelijke veranderingen, lacunes en behoeften is ook een taak die de sociale werker heeft. Dit houdt in dat de sociale werker een adequate interne communicatie heeft en een proactieve houding heeft. Dit is nodig zodat de organisatie flexibel in kan spelen op vragen en signalen. (Scheffers, 2010)
Sinds de invoering van het nieuwe Wmo beleid zijn gemeenten druk bezig met het ontwikkelen van een gebiedsgerichte benadering voor het welzijnswerk. Als gevolg van de decentralisaties worden gemeentes gedwongen zo te werken. Onderzoek van Van Arum & Lub (van Arum & Lub, 2014) concludeert dat om deze gebiedsgerichte benadering vorm te geven het fenomeen ‘sociale wijkteams’ is ontstaan. Veel gemeenten kiezen voor het gebruik van sociale wijkteams om goede en betaalbare zorg op wijkniveau te realiseren. De variëteit tussen deze teams is groot per gemeente, maar ze delen op zijn minst drie doelen. Dit is ten eerste een manier van zorg leveren die kan omgaan met de bezuinigingen in de zorgsector. Ten tweede een dienstverlening leveren die beter op elkaar ingespeeld is, om de efficiëntie te vergroten en de werkdruk te verlichten. Ten derde concluderen recente onderzoeken van Van arum en Lub (van Arum & Lub, 2014) dat sociale wijkteams hulp bieden aan vragers van maatschappelijke ondersteuning om hun sociale netwerk te activeren en hun maatschappelijke participatie te vergroten.
Gemeentes hebben sinds de invoering van de Wmo een brede verantwoordelijkheid voor de sociale samenhang, zelfredzaamheid en participatie gekregen. Sinds de komst van de Wmo hebben de sociale werkers dus niet alleen extra taken gekregen, maar ook nieuwe doelgroepen.
Doordat de overheid vond dat ze niet dichtbij genoeg bij de burgers stonden om te bepalen wat hun behoeften waren kwam die taak bij de gemeentes terecht. Een belangrijke verandering voor de professionals was de overgang van de AWBZ naar de Wmo. De professional bij de gemeente hebben sinds de wijzigingen van de AWBZ naar de Wmo te maken gekregen met nieuwe doelgroepen die totaal niet gewend zijn om naar de gemeente te gaan voor ondersteuning. Daarnaast moet de gemeente zich houden aan een compensatieplicht, de recht op zorg en ondersteuning is hierdoor voor veel cliënten komen te vervallen.
Door deze verandering heeft de gemeente ook een kleiner budget voor extramurale begeleiding beschikbaar voor deze kwetsbare doelgroepen (Kenitra, 2016).
Sociale werkers maken tegenwoordig gebruik van de 8 houdingsaspecten; ze nemen een niet-wetende houding aan, de betekenisgeving van de situatie door de cliënt is voor de professionals een leidraad tijdens het hulpverleningsproces. Ze hebben nu ook meer oog voor het leer en ontwikkelingsproces van de cliënten. Ook werken ze nu niet meer voor de cliënt maar namens de cliënt. Dit betekend voor de professional binnen de gemeentes dat ze nu meer afstand nemen tijdens het proces en de cliënt meer zelf initiatief laten nemen en tonen (Kenitra, 2016). Ook maken ze nu steeds meer gebruik van de sociale netwerk methodiek. Op deze manier proberen ze hun cliënten zelfstandig naar hulp te laten zoeken door eerst gebruik te maken van hun omgeving (Scheffers, 2010)
De meeste vaardigheden werden al toegepast of waren vaak al onderdeel van het werk. Het verschil is nu alleen dat ze die vaardigheden vaker of beter zijn gaan toepassen. Volgens het onderzoek van Movisie (Briels & Ploegmakers, 2013) blijkt dat de Wmo op het werk van de sociale werkers niet met open armen werd ontvangen. Volgens de respondenten in dat onderzoek (Briels & Ploegmakers, 2013) zijn de maatregelen van de zorg voor bepaalde groepen groter geworden. Ook blijken de sociale werkers te denken dat kwetsbare burgers sinds de invoering van de Wmo niet meer de mogelijkheden krijgen om deel te nemen aan de samenleving. Er lijkt sprake te zijn van tegenstrijd. Beroepskrachten en vrijwilligers geloven wel in de uitgangspunten en doelstelling van de Wmo, maar in praktijk zien ze geen positieve resultaten voor de cliënt of burgers (Reus, 2016) (de Klerk , Gilsing, & Timmermans, 2010)
Vele beroepen worden tegenwoordig weg-gedigitaliseerd. Voor de sociale werker is daar ook een vorm van uitgevonden. Zo is het dat het werk van een sociale werker nog wel bestaat maar dat het wordt uitgevoerd door andere mensen tegen andere voorwaarden.
Margo Trappenburg noemt dit het Ikea-principe (Trappenburg, 2016).
Zo worden er door bepaalde gemeentes gebruik gemaakt van de werkloze burgers die bestaand werk verrichten onder de naam ‘ tegenpresatie-arbeid’ in ruil voor de bijstandsuitkering.
Volgens Margo Trappenburg is dit concept heel populair in de hulpverlening. Er is in vergelijking met vroeger meer werk in de wereld van zorg en welzijn. Er is dus volop werk; het is alleen nog maar de vraag wie dat werk moet doen en tegen welke condities. Zo werden er vroeger sociale werkers ingeschakeld voor kwetsbare gezinnen en worden diezelfde gezinnen tegenwoordig gekoppeld aan onbetaalde maatjes, buddy’s of aan werkloze sociale werkers die opzoek zijn naar een werkervaringsplaats. (Trappenburg, 2016)
Een van de negatieve effect van de gewijzigde zorgaanbod heeft te maken met de langdurige proces van de aanvraag voor hulp aan huis. Voordat de cliënt hulp krijgt moet er eerst een melding plaats vinden, door deze melding wordt er zes weken lang onderzoek gedaan naar de situatie van de cliënt. Pas na twee weken mag de cliënt een aanvraag indienden voor hulp. Ook kunnen cliënten tegenwoordig kiezen voor hulp in natura of de persoongebondenbudget (Lau, 2016).
Bij hulp in nature kiest de gemeente de zorgaanbieder en bij een pgb mag client zelf hulp inhuren, maar de betalingen van de hulp wordt gedaan door het CAK. Deze doelgroepen zijn zeer complex, daarom moeten deze mensen een proces doorlopen van veel papier werk en krijgen vaak te maken met lange wachttijden. De lange wachttijden komen niet alleen voor bij de administratie, maar ook na het invullen van het papierwerk worden ze geconfronteerd met lange wachttijden. Dit heeft te maken met het feit dat er gebruikt wordt gemaakt van freelancers. Deze freelancers kunnen op elk moment ontslag nemen waardoor er weer een tekort ontstaat aan hulp. Waardoor cliënten met onzekere wachttijden worden geconfronteerd (Staitay, 2016).
De nieuwe manier van zorg aanbieden houdt bijna geen rekening met de cliënt en is altijd meestal gericht op het zelfstandig maken van de cliënt. Hierbij wordt dan niet gekeken naar wat de cliënt wel of niet aankan. Doordat sociale werkers nu gefocused zijn op de zelfredzaamheid van een cliënt wordt al het andere niet meer een prioriteit (Lau, 2016).
Het is natuurlijk de bedoeling dat er net zo kwalitatief goed service wordt gegeven als voorheen, maar vanuit het nieuws wordt er gesproken van een verslechtering in de zorg, de kwaliteit van de service erg veranderd is en dat veel cliënten de persoonlijke banden missen die ze voorheen met een sociale werker hadden opgebouwd. Dit zorgt natuurlijk bij de sociale werkers weer een druk. Vanuit gemeente krijgen sociale werkers verplichtingen waar ze aan moeten voldoen waar ze voorheen geen last van hadden. Ze zeggen dan wel dat niet de systemen, maar de mensen centraal horen te staan maar als er wordt gekeken naar de praktijk zien sociale werkers en cliënten daar heel weinig van (Kenitra, 2016).
Aan de andere kant zeggen sommige sociale werkers dat het werken met cliënten nu makkelijker verloopt. Waar er voorheen moest worden gekeken naar instanties of bedrijven kan er nu worden gekeken naar het sociale netwerk van een cliënt.
In veel gevallen kampen sommige cliënten met depressie en komen ze daardoor de deur vaak niet uit. In gesprek met een sociale werker wordt er een hulpvraag in kaart gebracht. Met het nieuwe beleid kijkt de sociale werker dan in de omgeving van cliënt naar mogelijke oplossingen. Waar er voorheen moest worden gekeken naar een verpleegkundige die tegen een vergoeding aan de slag kon gaan is het in sommige gevallen een vriendin, buurvrouw, nichtje enz. die gratis 2 keer in de week wil langskomen om haar familielid, vriend of buurman te helpen.
Dit zorgt ervoor dat cliënten vaak sneller socialer worden en zelf afspraken willen maken en dingen willen afhandelen. Voor de sociale werker is dat vaak een sneller proces dan vroeger waar er op medewerkers werd gerekend en de cliënt dan geen band kon opbouwen ermee (Staitay, 2016).
Eerst gingen cliënten naar hulpinstellingen waar ze snel en effectieve hulp kregen. De doel van de Wmo is juist het bevorderen van de participatie van de Nederlandse burgers. Als het ware wordt de eigen kracht van de burger, empowerment gestimuleerd. Professionals binnen de gemeente moeten een terughoudende houding aannemen om zo hun cliënten beter te helpen. Het heeft een positieve invloed op de cliënt omdat hij zelf leert na te denken over oplossingen voor zijn problemen. Hierdoor krijgt een cliënt ook meer zelfvertrouwen en groeit zijn zelfredzaamheid.
Op deze manier helpt een sociale werker alleen op plekken waar hulp nodig is en doet de cliënt zelf wat hij kan. Daardoor ontstaan er ook geen grote caseload voor de sociale werkers. (Scheffers, 2010) (de Klerk , Gilsing, & Timmermans, 2010)
In het gewijzigde zorgaanbod staat de relatie tussen cliënt en zijn netwerk centraal daar tegen over staat de relatie tussen cliënt en sociale werker. Voor een sociale werker is het mogelijk om zelfstandig te kunnen handelen op basis van vrij beslissingsruimte. Ze moeten ook kunnen samen werken maar daarnaast ook zelfstandig werken aan de verbetering van het werkveld (Zuidervaart, 2015). Elke sociale werker is verantwoordelijk voor de keuzes die ze maken op werkgebied zolang ze die kunnen verantwoorden en onderbouwen. De sociale werker dient te weten wanneer ze ergens mee moete bemoeien en wanneer ze de dingen op hun beloop moeten laten gaan. Doordat ze deze ruimte krijgen zal de sociale werker zelfstandiger aan het werk gaan en een grotere beslissingsruimte tot zijn beschikking hebben (de Klerk , Gilsing, & Timmermans, 2010) (Scheffers, 2010)
De nieuwe Wmo is pas net gedecentraliseerd dus is het voor gemeentes moeilijk om de positieve of negatieve effecten van deze drastische wijziging nu al te zien. De Wmo is voor een goed reden aangepast want het is de bedoeling dat de regeling positieve gevolgen zal hebben die we met de tijd zullen zien. Daarnaast wil de overheid de kwaliteit van de maatschappelijk hulp aanpassen aan de veranderde eisen en omstandigheden van onze maatschappij (de Klerk , Gilsing, & Timmermans, 2010).
Een andere belangrijke positieve gevolg is dat de gemeentes door de wijziging meer verantwoordelijkheden hebben waar ze zelf over mogen bepalen hoe ze die zorg zullen aanbieden. Dit houdt voor sociale werkers in dat ze ook meer werk krijgen en er meer plekken open worden gesteld voor werkloze sociale werkers of net afgestudeerde sociale werkers (Reus, 2016).
H3. Nederland en Europa
Welke verschillen zijn er met het nieuwe Wmo-beleid tussen Nederland en Europa?
De zorg voor kwetsbare burgers, zoals mensen met een (ernstige) beperking, mensen met een stoornis in hun psychosociaal functioneren en de kwetsbare ouderen staat centraal voor de Wmo. Deze zorg is namelijk niet alleen op het individu gericht, maar gaat ook over het inrichten van een toegankelijke en stimulerende leefomgeving. De Wmo spreekt ook over de opdracht om een sociale samenhang te bevorderen. Zoals de integratie van nieuwkomers, het voorkomen van grote spanningen en het versterken van dynamische en zorgzame buurten. Om dit allemaal te kunnen bewerkstellen moeten de overheid, de burgers, organisaties, instellingen en de markt samenwerken (Scholte & Sprinkhuizen, 2012).
De Wmo-gedachtegang is nauw verbonden met Europese ontwikkelingen, maar ieder land heeft natuurlijk zijn eigen constellatie ervan.
In de Scandinavische landen is de overheid wetgever, financier en aanbieder van de maatschappelijke dienstverlening. Zo worden via belastingen kosten gedekt en zorgen de lokale overheden voor de uitvoering. De sociale werkers zijn daar bij de gemeente in dienst en de instellingen vallen onder de gemeentelijke instellingen. Dit heeft een voordeel dat de gemeente alle zorg- en welzijnskosten draagt, ook de gespecialiseerdere tweedelijnszorg. Over het algemeen zijn dit dus landen met een hoog verzorgingsniveau. Dit lijkt dus in grote lijnen om wat Nederland toepast (Scholte & Sprinkhuizen, 2012).
In Zuid-Europa en ook een paar Oost-Europese landen ligt de nadruk in zorg en welzijn op de verplichtingen van familieleden die voor elkaar zorgen. In Nederland geldt dit alleen voor ouders ten opzichte van hun kinderen, maar daar bestaat die verplichting ook voor kinderen tegenover hun ouders en tussen broers en zussen. Deze landen hebben wel een vangnet voor als die familieleden ontbreken of niet bij machte zijn om te betalen of te zorgen. In dat opzicht heeft Nederland een deel ervan overgenomen waarbij je dus bij de nieuwe regeling kijkt naar het sociale netwerk van een cliënt (Scholte & Sprinkhuizen, 2012).
Uit een onderzoek is gebleken dat er in sommige landen het zo is dat hoe rijker de gemeente waarin iemand woont, hoe makkelijker het is om speciale voorzieningen te krijgen. De mensen die in slechtere arme gemeentes wonen zijn vaak moeilijker bereikbaar voor de gemeente en komen zo niet in aanmerking voor de zorgaanbod of behoren dan bij de groep zorgmijders (Gough, 2008). In Engeland moet je er erg slecht aan toe zijn om alleen al in aanmerking te komen voor ondersteuning. In Duitsland moet je eerst aantonen dat je zelf geen huishoudelijke taken meer kunt uitvoeren voor er hulp kan worden gegeven. Voor de burgers betekend dit dus alles eraan doen om een professional te overtuigen dat ze die hulp echt nodig hebben. Het negatieve gevolg hiervan is dat sommige burgers niet meer durven aan te kloppen bij de gemeente voor maatschappelijke ondersteuning. Daarnaast moet een sociale werker dan meer letten op mogelijke fraude dan dat ze letten op welke hulp de cliënt nodig heeft (Fallon-Kund & Bickenbach, 2016)
4. Conclusie
Nederland was een verzorgingsstaat maar vond het nodig om over te stappen naar een participatiestaat. Als er wordt gekeken naar de verschillende landen in Europa kan je zien dat Nederland een beetje van alles heeft. Het heeft geprobeerd om de gulden middenweg te vinden en te nemen.
De belangrijkste aanpassingen van de wet waren, decentralisatie van overheid naar gemeenten en weer van gemeentes naar zorgaanbieders. Een van de belangrijkste uitgangspunten van de Wmo is het bevorderen van de sociale cohesie binnen de wijken en buurten van Nederland. Hiervoor zijn verschillende projecten opgestart door gemeentes waarbij de sociale werker druk aan de slag ging om het doel te bewerkstellen.
De gemiddelde sociale werker was al gewend geraakt aan de Wmo toen het werd ingevoerd in 2007. Met ingang van 2015 ervaren veel sociale werkers een moeilijke aanpassingsperiode. Er kan nu nog niet worden gezegd wat de positieve en negatieve gevolgen de nieuwe Wmo echt heeft op de werkwijze van de sociale werker.
Hoewel er wel wordt opgemerkt dat het lijkt alsof de takenpakket van een sociale werker minder wordt klagen veel over de hoeveelheid extra werk die ze er persoonlijk in moeten stoppen.
Sinds de nieuwe invoering van de Wmo wordt er gekeken naar de sociale netwerk van een cliënt. Daarna gaat de sociale werker ermee aan de slag om zoveel mensen te vinden die het werk kunnen doen wat vroeger een betaalde kracht kwam doen.
Uit ervaring leert men dat het voor de sociale werker moeilijk is om soms familieleden ervan te overtuigen dat de cliënt de hulp ook echt nodig heeft. Als de familie niet tegenwerkt komt het weleens voor dat de cliënt zelf tegenwerkt en vindt dat hij het zelf allemaal wel kan doen. In dit soort gevallen is het voor de sociale werker meer werk om te kijken hoe hij zijn cliënt het beste bij kan staan.
Op basis hiervan kan ik mijn eigen conclusie trekken en zeggen dat de nieuwe Wmo ook heel wat aanpassingen nodig heeft. In mijn perspectief wordt niet alleen de cliënt te kort gedaan maar ook de sociale werker. Voor dit onderzoek heb ik niet alleen 3 professionals geïnterviewd maar meerdere. Dit heb ik gedaan omdat het mij een beter beeld heeft gegeven over wat voor invloed de nieuwe Wmo op de werkwijze van een sociale werker heeft.
Om mijn hoofdvraag te beantwoorden ben ik aan de hand van de informatie tot de conclusie gekomen dat er met het nieuwe Wmo beleid moet worden gekeken naar wat voor je cliënt het beste is. Daarmee bedoel ik dat er niet alleen naar de regels moet worden gekeken van het nieuwe Wmo-beleid maar ook het oude. Dat heeft immers bijna 8 jaar lang goed genoeg gewerkt.
your essay in here…