Hoofdstuk 4 De minimumleeftijd voor het wijzigen …

Hoofdstuk 4 De minimumleeftijd voor het wijzigen van de geslachtsregistratie bezien vanuit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

4.1 Inleidend

Het IVRK dat op 20 november 1989 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is op 8 maart 1995 in Nederland in werking getreden. Doordat Nederland het IVRK heeft geratificeerd is het juridisch bindend en dient het Nederlandse recht in overeenstemming te zijn met dit Verdrag. Alle minderjarigen komen alle rechten uit het IVRK gelijk toe. Voor sommige groepen kwetsbare minderjarigen, waaronder transgenders, is het echter lastiger om deze rechten te realiseren. Transgenders komen er tijdens hun ontwikkeling achter dat zij niet voldoen aan de heersende norm in Nederland omtrent genderidentiteit en de mate waarin uiting wordt gegeven aan de beleefde genderidentiteit. Het gebrek aan acceptatie van genderdiversiteit heeft invloed op de rechten van minderjarige transgenders. Daarom geldt ten opzichte van deze minderjarigen voor de overheid een extra zorgplicht. In dit hoofdstuk wordt getoetst of de huidige minimumleeftijd van 16 jaar voor het wijzigen van de geslachtsregistratie recht doet aan de rechtspositie van minderjarige transgenders die hen toekomt op basis van het IVRK. De bepalingen die hiervoor van belang zijn en achtereenvolgens aan bod komen zijn artikel 3 lid 1, artikel 5, artikel 8 en artikel 12 lid 1 IVRK.

4.2 Artikel 3 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Artikel 3 lid 1 IVRK bevat één van de vier algemene beginselen die fundamenteel zijn voor de implementatie en interpretatie van de rechten uit het IVRK. Volgens deze bepaling dient het belang van het kind voorop te staan bij alle maatregelen betreffende kinderen. Dit geldt dus ook voor beslissingen over de wettelijke erkenning van de genderidentiteit van minderjarigen. De regeling met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie zou geen belemmering mogen vormen in gevallen waarin het in het belang van het kind is dat zijn genderidentiteit wordt erkend. Het belang van het kind is nauw verbonden met het recht van het kind op ontwikkeling dat is neergelegd in artikel 6 lid 2 IVRK. Het is in het belang van het kind om zijn ontwikkeling te waarborgen. Het zich kunnen ontwikkelen is namelijk de essentie van het kind-zijn.

Uit een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar het leven van transgenders in Nederland blijkt dat genderdysforie op zichzelf al een risicofactor is voor de ontwikkeling. Ook in het rapport van COC Nederland over de leefwereld en rechten van LHBTI-kinderen (lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender kinderen en kinderen met een interseksuele conditie) komt naar voren dat transgenders te maken krijgen met vooroordelen, pestgedrag, bedreigingen en geweld en dat deze negatieve ervaringen leiden tot lichamelijke en geestelijke gezondheidsklachten, een slechtere persoonlijke en sociale ontwikkeling en een verhoogde kans op depressieve gedachten. De resultaten uit het onderzoek van het SCP laten zien dat de psychische nood en de suïcidaliteit onder transgenders veel hoger is dan onder de Nederlandse bevolking in het algemeen. De helft van de respondenten gaf aan met psychische problemen te kampen. Onder de Nederlandse bevolking is het aandeel dat met psychische problemen kampt 14%. De meerderheid van de respondenten (70%) heeft ooit met de gedachte aan zelfmoord gespeeld, vergeleken met slechts 8,3% van de Nederlandse bevolking van 18 t/m 64 jaar. Ruim 20% van de respondenten heeft een keer daadwerkelijk een zelfmoordpoging gedaan. Dit is tien keer zoveel als onder de Nederlandse bevolking in het algemeen waar het percentage ligt op 2%. In het onderzoek wordt gesteld dat mede door de mate waarin transgenders de mogelijkheid hebben om conform hun genderidentiteit te kunnen leven, wordt bepaald of zij zich meer of minder gunstig kunnen ontwikkelen.

De helft van de respondenten uit het onderzoek van het SCP gaf aan dat ze al voor hun 10e levensjaar wisten dat hun genderidentiteit niet overeenkwam met hun geboortegeslacht. Bij degenen die als meisje werden geboren lag de gemiddelde leeftijd van bewustwording op 12,4 jaar en bij de jongens op 14,1 jaar. Na de bewustwording kan het zijn dat zij direct volgens hun genderidentiteit willen leven. Onder de huidige regeling met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie kan het dan voorkomen dat minderjarige transgenders nog een aantal jaar moeten wachten voordat zij de vermelding van het geslacht in hun geboorteakte kunnen wijzigen, terwijl zij al wel in het andere geslacht leven. Dit levert voor deze jonge transgenders pijnlijke en vernederende situaties op, waardoor zij zich minder gunstig kunnen ontwikkelen en zich minder wel bevinden. Dit is niet in het belang van het kind. Te denken valt bijvoorbeeld aan situaties waarbij een transgender op schoolreis gaat naar het buitenland en diegene wordt aangehouden bij de douane, omdat er een ander geslacht in het paspoort staat dan het geslacht waar hij of zij in leeft. Of bijvoorbeeld aan situaties in het openbaar vervoer waarbij controles tot ongemakkelijke situaties of zelfs boetes leiden, omdat het geslacht en de foto op het vervoersbewijs helemaal niet meer overeenkomen met het uiterlijk van de transgender. Dat zij in zulke situaties als dader worden gezien, kan hen van slag brengen en hen erg hard raken. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat er vaak een geruime tijd verloopt tussen de bewustwording en het openlijk in het ander geslacht leven.

4.3 Artikel 5 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

In artikel 5 IVRK staat voorgeschreven dat ouders hun verantwoordelijkheden, rechten en plichten moeten uitoefenen om te voorzien in passende begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in het IVRK bepaalde rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. In dit artikel staan dus twee belangrijke concepten centraal, namelijk de verantwoordelijkheden van ouders en de zich ontwikkelende vermogens van het kind. Het artikel erkent de processen van rijping en leren, waarbij kinderen geleidelijk aan meer kennis, competenties en begrip verwerven, met inbegrip van het verwerven van begrip over hun rechten en hoe ze die het beste kunnen realiseren. Met deze processen dienen ouders rekening te houden, waardoor hun verantwoordelijkheden niet onbegrensd zijn. Hoe ouder het kind is, des te minder leidend de rol van de ouders bij de uitoefening van de rechten door het kind dient te zijn. In zijn ontwikkeling naar volwassenheid kan en mag een kind in toenemende mate zelfstandig, zonder inmenging of begeleiding van zijn ouders, zijn rechten uitoefenen en beslissingen nemen die zijn leven beïnvloeden. De minderjarigheid is niet een permanente staat van onbekwaamheid die op 18-jarige leeftijd wordt verruild voor die van een volledig bekwaam burger”, aldus professor Jaap Doek.

Aan de ene kant is deze toenemende bekwaamheid wel terug te vinden in de regeling met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie, omdat niet is gekozen voor de meerderjarigheidsgrens maar voor een minimumleeftijd van 16 jaar. Hiermee wordt erkend dat minderjarigen zich in de loop der jaren ontwikkelen en dat zij voor het bereiken van het 18e levensjaar al de kennis, competenties en het begrip hebben verworven die nodig zijn om de gevolgen van het wijzigen van de geslachtsregistratie te kunnen overzien. Aan de andere kant is de toenemende zelfstandigheid en bekwaamheid niet terug te vinden in de wet van 18 december 2013. Vanaf 16 jaar mag de minderjarige transgender zelfstandig de beslissing nemen om de geslachtsvermelding in zijn geboorteakte te wijzigen en tot die tijd mag hij deze beslissing niet nemen, ook niet samen met zijn ouders. In medisch opzicht neemt de beslissingsbevoegdheid wel geleidelijk aan toe, aangezien de minderjarige transgender vanaf 12 jaar met toestemming van zijn ouders mag beslissen om te starten met puberteitsremmers, vanaf 16 jaar zelfstandig mag beslissen om te beginnen met cross-sekshormonen en vanaf 18 jaar is het mogelijk om te kiezen voor een geslachtsoperatie.

4.4 Artikel 8 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Minderjarige transgenders hebben op grond van artikel 8 lid 1 IVRK recht op eerbiediging van hun identiteit, zonder onrechtmatige inmenging. In deze bepaling worden enkele aspecten genoemd die deel uitmaken van de identiteit, namelijk nationaliteit, naam en familiebetrekkingen, maar er wordt geen definitie van het begrip identiteit gegeven. Uit de woorden ‘met inbegrip van’ die voor nationaliteit, naam en familiebetrekkingen staan, kan echter worden opgemaakt dat deze opsomming niet limitatief is. Zo kunnen uiterlijke verschijning en geslacht ook als aspecten van de identiteit worden gezien. De woorden ‘onrechtmatige inmenging’ brengen met zich mee dat het recht op eerbiediging van de identiteit wel op een rechtmatige wijze mag worden beperkt. Zoals hierboven in paragraaf 4.1 beschreven kan het voorkomen dat transgenders al voor hun 16e levensjaar in het andere geslacht leven, omdat ze voor die tijd al bewust zijn geworden van het feit dat hun genderidentiteit niet overeenkomt met hun geboortegeslacht. Tevens kunnen transgenders vanaf hun twaalfde al beginnen met puberteitsremmers. In de gevallen waarin minderjarige transgenders al voor hun 16e levensjaar de geslachtsvermelding in hun geboorteakte willen wijzigen, zou de minimumleeftijd van 16 jaar een schending van het recht op eerbiediging van hun (gender)identiteit kunnen opleveren, indien de beperking van hun identiteit niet in het belang van het kind is. De beperking is in zo’n geval namelijk niet in overeenstemming met artikel 3 lid 1 IVRK, waardoor er sprake is van een onrechtmatige inmenging.

4.5 Artikel 12 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Artikel 12 lid 1 IVRK stelt dat elk kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen verzekerd moet zijn van het recht om deze mening vrij te kunnen uiten in alle zaken die hem of haar aangaan, waarbij aan deze mening passend belang moet worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. Ook deze bepaling is één van de vier algemene beginselen van het IVRK. Het is voor de implementatie van de rechten uit het IVRK zeer belangrijk dat wordt geluisterd naar de mening van het kind en dat deze mening ook daadwerkelijk wordt meegewogen. Artikel 12 IVRK erkent, net als artikel 5 IVRK, het kind als zelfstandig drager van rechten. Deze twee bepalingen zijn nauw met elkaar verbonden. De formulering ‘de zich ontwikkelende vermogens van het kind’ uit artikel 5 IVRK sluit aan bij de woorden ‘leeftijd en rijpheid’ uit artikel 12 lid 1 IVRK. De capaciteiten van het kind zullen moeten worden beoordeeld om passend belang te kunnen hechten aan de mening van het kind. Artikel 12 IVRK geeft hiervoor geen minimumleeftijd. Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind geeft in General Comment no. 12 ‘The right of the child to be heard’ aan dat de biologische leeftijd van een kind op zichzelf niet voldoende is om zijn of haar capaciteiten te beoordelen. Naast de biologische leeftijd dragen informatie, ervaring, leefomgeving, sociale en culturele verwachtingen en de mate van ondersteuning bij aan de ontwikkeling van een kind zijn capaciteiten om een eigen mening te vormen. Daarom moet per individueel geval worden beoordeeld hoeveel gewicht er moet worden toegekend aan de mening van het kind. Dit pleit voor een regeling met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie waarin geen concrete minimumleeftijd is vastgesteld, maar per geval wordt beoordeeld of de minderjarige transgender over de capaciteiten bezit om zijn eigen mening te vormen en een dergelijke beslissing te nemen.

Op grond van artikel 12 lid 1 IVRK dient de overheid de mening van het kind ook te betrekken bij het maken van nieuwe wetgeving. Uit een onderzoek van COC Nederland waarbij transgender jongeren een vragenlijst hebben ingevuld blijkt dat 80% van de respondenten de behoefte heeft of heeft gehad om voor hun 16e levensjaar de geslachtsvermelding in hun geboorteakte te kunnen wijzigen. Acht van de tien respondenten onder de 16 jaar gaven aan dat ze het geslacht in hun geboorteakte zouden willen wijzigen. Van de respondenten boven de 16 jaar hadden 23 van de 29 respondenten gewild dat ze deze mogelijkheid hadden gehad voor hun 16e levensjaar. Het valt te betwisten of aan de mening van transgender jongeren passend belang is gehecht tijdens het vaststellen van de nieuwe wetgeving met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie, aangezien de minimumleeftijd hiervoor is vastgesteld op 16 jaar.

4.6 Tussenconclusie

Geconcludeerd kan worden dat de wet van 18 december 2013 met een minimumleeftijd van 16 jaar niet geheel voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het IVRK. De artikelen 3 lid 1, 5, 8 en 12 lid 1 IVRK zijn van belang als het gaat om de rechtspositie van minderjarige transgenders. Op grond van artikel 3 lid 1 IVRK dient het belang van het kind voorop te staan bij alle maatregelen betreffende kinderen, dus ook bij beslissingen over de wettelijke erkenning van de genderidentiteit van minderjarigen. De regeling met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie met de huidige minimumleeftijd van 16 jaar kan echter een belemmering vormen voor het belang van de minderjarige transgender, indien hij al voor zijn 16e levensjaar in het andere geslacht wil leven. Artikel 5 schrijft voor dat ouders hun verantwoordelijkheden, rechten en plichten moeten uitoefenen om te voorzien in passende begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in het IVRK bepaalde rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. Dit houdt in dat een kind in zijn ontwikkeling naar volwassenheid in toenemende mate zijn rechten kan en mag uitoefenen en beslissingen mag nemen die zijn leven beïnvloeden, zonder inmenging of begeleiding van zijn ouders. Enerzijds is dit terug te vinden in de wet van 18 december 2013, omdat minderjarigen vanaf 16 jaar de mogelijkheid hebben om zonder toestemming van hun ouders de geslachtsregistratie te wijzigen. Anderzijds ontbreekt de toenemende zelfstandigheid en bekwaamheid, omdat zij voor het bereiken van het 16e levensjaar niet mogen beslissen om de geslachtsregistratie te wijzigen, ook niet met toestemming van hun ouders, en vanaf het 16e levensjaar gelijk zelfstandig deze beslissing mogen nemen.

Tevens hebben minderjarige transgenders op grond van artikel 8 IVRK recht op eerbiediging van hun identiteit, zonder onrechtmatige inmenging. Transgenders kunnen vanaf 12 jaar al beginnen met puberteitsremmers. Vanaf dat moment leven zij in het andere geslacht. Dat zij vervolgens moeten wachten tot hun 16e totdat ze het geslacht in hun geboorteakte kunnen wijzigen, kan een schending van het recht op eerbiediging van hun (gender)identiteit opleveren als dit niet in het belang van de minderjarige transgender is.

Een ander zeer belangrijk recht is het recht om gehoord te worden. In artikel 12 lid 1 IVRK is neergelegd dat elk kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen verzekerd moet zijn van het recht om deze mening vrij te kunnen uiten in alle zaken die hem of haar aangaan, waarbij aan deze mening passend belang moet worden gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. De mening van het kind dient ook te worden betrokken bij het maken van nieuwe wetgeving. Uit een onderzoek van COC Nederland waarbij transgender jongeren een vragenlijst hebben ingevuld blijkt dat 80% van de respondenten de behoefte heeft of heeft gehad om voor hun 16e levensjaar de geslachtsvermelding in hun geboorteakte te kunnen wijzigen. Het valt dus te betwisten of aan de mening van transgender jongeren passend belang is gehecht tijdens het vaststellen van de nieuwe wetgeving met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsregistratie, aangezien de minimumleeftijd hiervoor is vastgesteld op 16 jaar.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.