‘Hoe denken zorgverleners van Prior 44 over technologie in het zorgproces met betrekking tot eigen regie van hun cliënten?’
5.1.2 ONDERZOEKSBENADERING
Er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek. Hierbij hebben een aantal factoren een rol gespeeld. Zo was er op voorhand nog geen informatie beschikbaar met betrekking tot de wensen van de doelgroep ten aanzien van technologie in combinatie met eigen regie. Daarom was er eerst een beschrijvend onderzoek nodig om deze wensen in kaart te brengen. Een kwalitatieve onderzoekbenadering leent zich goed voor een beschrijvend onderzoek (Baarda, 2014; Verhoeven, 2011). Bovendien betreft het een veranderlijke en complexe onderzoekspopulatie. De cliëntgroep bestaat namelijk uit opgroeiende kinderen, met snel veranderende behoeften. Doordat bij kwalitatief onderzoek de onderzoeksfasen meerdere malen doorlopen worden, kon er worden gereageerd op deze complexe werkelijkheid. Tevens zorgde het relatief globale en open karakter van de onderzoeksvraag ervoor dat er flexibel gereageerd kon worden op hetgeen dat werd waargenomen tijdens het onderzoek. Hiervoor leende een kwalitatief onderzoek zich goed (Plochg, Juttmann & Klazinga, 2008). Ook is bij de keuze voor een kwalitatief onderzoek rekening gehouden met praktische aspecten (Maso & Smaling, 2004). Zo is bij de keuze rekening gehouden met het tijdspad en de relatief kleine potentiële onderzoekspopulatie.
5.1.3 DATAVERZAMELINGSTECHNIEK
De onderzoeker heeft een kwalitatief onderzoek in de vorm van een semigestructureerd interview afgenomen. Een dergelijk interview bood de mogelijkheid om diep op voor de geïnterviewde belangrijke onderwerpen in te gaan. Deze onderwerpen zijn verder geëxploreerd, doordat de onderzoeker doorvroeg wanneer dergelijke onderwerpen ter sprake kwamen. Hierdoor ontstond een zo compleet en helder mogelijk beeld over wat de geïnterviewde bedoelde. Daarbij werden bewuste en onbewuste motivaties van de doelgroep besproken (Baarda, 2014). Het interview werd tevens gebruikt om de geïnterviewden zelf mee te laten denken bij de invulling van innovaties en toekomstig beleid.
De topics die de leidraad van het interview hebben gevormd, werden bepaald door middel van het literatuuronderzoek, zoals beschreven in de eerste deelvraag, in combinatie met het observatieonderzoek. De opgestelde topiclijst die de leidraad voor het interview vormden, werden middels een proefinterview gecontroleerd op relevantie, duidelijkheid en volledigheid. Aan de hand van de feedback die op deze proefafname gegeven werd, kon de topiclijst worden aangepast (Baarda, 2014). Een topic die tevens verder geëxploreerd werd in het interview, was de definitie van eigen regie, en dan speciaal wat de definitie van eigen regie volgens de deelnemers omvatte.
Er werd een member check bereikt doordat de interviewer na het interview de door de respondenten gegeven antwoorden samenvatte en voorlegde aan de geïnterviewden. Hiermee werd gecontroleerd of de bevindingen van de onderzoeker correct waren (Baarda, 2014).
5.1.4 ONDERZOEKSPOPULATIE
Er is sprake van een criterium gestuurde selectie bij het bepalen van de onderzoekspopulatie (Verhoef et al., 2015). Zo zijn een aantal inclusie criteria gebruikt met betrekking tot het selecteren van de geïnterviewden. Allereerst moet er sprake zijn van minimaal twee maanden werkervaring met de cliëntgroep van Prior 44. Dit om te waarborgen dat de geïnterviewden op de hoogte waren van de dagstructuur van de cliënten. Verder zijn enkel geïnterviewden met een vast dienstverband geïnterviewd. Binnen de populatie zijn zowel pedagogisch, als verpleegkundig geschoolde medewerkers werkzaam. Daar het een kleine populatie betreft zijn er derhalve geen eisen gesteld aan de vooropleiding. Om eventuele verzadiging als gevolg van een te kleine onderzoekspopulatie tegen te gaan werd er naar gestreefd alle werknemers te interviewen (Verhoef et al., 2015). Onder de exclusiecriteria vallen medewerkers zonder een vast dienstverband en invalkrachten. Dit omdat zij onvoldoende van de situatie op de afdeling op de hoogte waren.
De geïnterviewden zijn van verschillende leeftijden en vooropleidingen. Hierdoor is het onderzoek meer representatief voor. Bovendien betreft hier deelnemers met verschillende vooropleidingen en van verschillende leeftijden wat de triangulatie vergroot (Baarda, 2014).
5.1.5 WERVING POPULATIE
Het doel en de opzet van het onderzoek is in de werkbespreking van de afdeling besproken. Er is besloten dit tijdens de werkbespreking ter sprake te brengen aangezien deze bespreking een verplicht karakter heeft voor de werknemers van Prior 44 en alle potentiële deelnemers tijdens deze bespreking bereikt konden worden. Potentiële deelnemers zijn vervolgens via mail benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. In deze mail werd tevens beschreven wat de deelname aan het onderzoek inhoudt en wat er van de deelnemers verwacht wordt (zie bijlage 2). Hierdoor is sprake van informed consent bij de deelnemers (Baarda, 2014; Verhoef et al., 2015).
5.1.6 DATA-ANALYSEMETHODE
De interviews zijn geanalyseerd aan de hand van geluidsopnames. Dit omdat het van belang is om de antwoorden van de geïnterviewden zo nauwkeurig mogelijk te registreren. Het gaat immers om de persoonlijke beleving van de geïnterviewde (Verhoeven, 2011). Aangezien het een semi-gestructureerd interview betreft en de antwoorden niet binnen op voorhand geselecteerde categorieën ingedeeld worden, is een volledige registratie belangrijk (Plochg et al., 2008). De opgenomen geluidsfragmenten zijn tevens door de onderzoekers gebruikt om sterke en zwakke punten in de vraagstelling te analyseren. Deze informatie is meegenomen in volgende interviews om de vraagstelling te verbeteren (Verhoeven, 2011). De interviews zijn volledig getranscribeerd. Vervolgens is er inductief gecodeerd. Dit houdt in dat de verzamelde data de basis vormt voor het onderbouwen van de uiteindelijke conclusies (Boeije, 2005). Er is in drie fasen gecodeerd. Zo is er allereerst sprake van een open codering, wat inhoudt dat fragmenten uit de transcriptie gemarkeerd worden. Deze fragmenten zijn gelabeld met een code (Boeije, 2005). Vervolgens is axiaal gecodeerd. Hierbij zijn codes gesplitst of samengevoegd en indien nodig zijn er nieuwe codes geformuleerd. In deze fase kreeg elke code een precieze definitie. De laatste fase omvatte het selectieve coderen. Hierbij werd beoordeeld hoe de codes uit de verschillende interviews met elkaar samenhangen. Elk interview werd door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar open gecodeerd. Het betreft de onderzoeker die het interview heeft afgenomen alsmede de peer onderzoeker. Hierdoor is er wat betreft het coderen sprake van een peer review (Braun, 2006). Het axiaal coderen heft tevens in overleg met de twee onderzoekers plaatsgevonden. Conclusies zijn getrokken na een constante vergelijking van de verschillende codes (Strauss & Corbin, 1998; Wester & Peters, 2004; Boeije, 2005).
6 RESULTATEN
6.1 RESULTATEN DEELONDERZOEK OUDERS
Voor dit deelonderzoek zijn drie interviews afgenomen bij de ouders van cliënten van Prior 44. de interviewvragen zijn opgesteld aan de hand van het literatuuronderzoek en observatieonderzoek. De thema’s die na het coderen naar voren kwamen: randvoorwaarden voor technieken, gevaar van technieken, grenzen stellen en communicatie.
Randvoorwaarden voor technieken:
Er werd aan de ouders gevraagd welke aspecten van techniek zij als belangrijk zagen. Hieruit kwamen randvoorwaarden voor technieken die op de afdeling zijn en zullen komen. Alle ouders vonden ‘veiligheid’ een belangrijke voorwaarde. Daarnaast werden functionaliteit, gebruiksvriendelijkheid comfort en voorspelbaarheid tevens belangrijk gevonden. Ook vonden de ouders het belangrijk dat bij het implementeren van een techniek het voor de cliënt meer keuzemogelijkheden bracht en dat de verzorging bij het gebruik van deze implementatie de tijd ervoor neemt, dat er in kleine stappen wordt gewerkt. Ouder 1 vond het van belang dat techniek optimaal werkt en functioneel is.
Gevaar van technieken:
De ouders zagen verschillende gevaren als het aankomt op gebruik van (nieuwe) technieken. Ouder 3 merkte bij haar kind dat techniek haar juist ging beperken bij overprikkeling. Hierdoor zou de techniek haar dus beperken in haar dagelijks welzijn.
Grenzen stellen
De ouders van de cliënten vonden grenzen stellen tijdens het gebruik van techniek belangrijk. Hierbij moet techniek leeftijdsgebonden zijn en geborgenheid geven. ‘het kind zijn’ werd tevens als belangrijk beschouwd net zoals de grens stellen zoals bij een ‘normaal’ kind ook wordt gedaan. Ook werd benoemd dat als techniek storend voor de omgeving werd, de grens bereikt is.
Beter begrip van gedrag
Door middel van video-opnames zouden de cliënten beter begrepen worden door anderen, dit kan de eigen regie bevorderen. Het geeft duidelijkheid en leidt tot nieuwe inzichten. De ouders vonden het belangrijk dat gedrag zo goed mogelijk wordt geïnterpreteerd.
Communicatie
Tevens is het van belang dat er interdisciplinair overleg plaatsvindt.
6.1.1 DEELCONCLUSIE ONDERZOEK
Allereerst is het belangrijk dat techniek voldoet aan veiligheid, functionaliteit en gebruiksvriendelijkheid. Verder is het van belang dat techniek keuzemogelijkheden voor de cliënten brengt. Bij implementatie moet er stap voor stap worden gewerkt en de tijd ervoor worden genomen. Daarnaast kan techniek de cliënt beperken in zijn doen bij overprikkeling. Hierdoor wordt de cliënt beperkt in zijn of haar dagelijks welzijn.
Verder zijn er grenzen aan techniek verbonden die worden bereikt wanneer techniek een storende factor wordt voor de omgeving. Een andere grens die naar voren kwam is dat techniek leeftijdsgebonden is en dat deze grenzen worden bepaald zoals bij een kind zonder beperkingen.
De ouders vinden het belangrijk dat gedrag van hun kinderen zo goed mogelijk wordt geïnterpreteerd. Video-opnames zouden ervoor kunnen zorgen dat het gedrag van hun kinderen beter begrepen wordt. Dit kan voor verbeteringen zorgen doordat uit een opname bepaalde uitingen van het kind eerder gesignaleerd en beter geïnterpreteerd kunnen worden.
Een belangrijke vorm van communicatie is interdisciplinair overleg. De ouders zouden dit overleg graag meer zien waardoor hun kind sneller met de juiste techniek in aanraking kan komen. Wanneer hun kind met deze techniek in aanraking komt kan dit de zelfredzaamheid ondersteunen (Petry, Maes & Vlaskamp, 2004).
6.1.1 VELDONDERZOEK
Omdat er geringe respons kwam vanuit de ouders hebben de onderzoekers hun onderzoek uitgebreid. Dit hebben de onderzoekers gedaan door middel van een veldonderzoek bij zorgorganisaties met een soortgelijke doelgroep. Zo zijn de organisaties Plurijn en ’s Heeren Loo benaderd. Deze organisaties lopen voorop in best practise en verlenen zorg aan dezelfde doelgroep als Stichting Pergamijn. De onderzoekers hebben telefonisch contact gezocht met beide organisaties.
Op 3 juni 2016 is Expertisecentrum EMB geopend, in samenwerking tussen de ‘s Heeren Loo Zorggroep en de Rijksuniversiteit Groningen basiseenheid orthopedagogiek.
‘Bij Expertisecentrum EMB is wetenschappelijke kennis en expertise over de ondersteuning aan mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperking samengebracht onder één dak’ (’s HeerenLoo, 2016).
Via dit centrum hebben de onderzoekers telefonisch enkele vragen gesteld. Hierna zijn mailadressen uitgewisseld, om verdere vragen beantwoord te krijgen. Enkele verkregen literatuursuggesties en sites waren hier het gevolg van. De verkregen literatuur hebben de onderzoekers later verwerkt in de literatuurstudie. De onderzoeker heeft bij het expertisecentrum geïnformeerd naar aanbevelingen voor stichting Pergamijn. Het expertisecentrum bleek echter als doel te hebben om wetenschappelijke literatuur om te zetten in de praktijk, bijvoorbeeld in de vorm van cursussen. Zij konden geen aanbevelingen doen voor Stichting Pergamijn. Deze cursussen kunnen van meerwaarde zijn bij het implementeren van techniek op een afdeling, echter zijn deze niet relevant voor dit onderzoek.
Verder hebben de onderzoekers reactie in de vorm van een mail ontvangen van stichting Plurijn. Hierin beschreven zij dat ze onze opgestelde vragen aan hen wilde voorleggen in een overleg. Dit overleg vond inde toekomst plaats, waardoor het voor de onderzoekers niet haalbaar was om dit te verwerken in de resultaten.
6.2 RESULTATEN DEELONDERZOEK ZORGVERLENERS
De deelnemers zijn bevraagd aan de hand van de resultaten van het observatie onderzoek en het literatuuronderzoek. De resultaten zijn beschreven na analyse van de transcripten van het interview. Er zijn zes zorgverleners geïnterviewd. Hiervan is de helft van origine verpleegkundige (twee MBO-verpleegkundige en één HBO-verpleegkundige). De overige drie zorgverleners hebben een vooropleiding in maatschappelijk werk.
Interesse
Allereerst komt het verschil in interesses van cliënten in verschillende interviews naar voren. Er werd gesteld dat dit cliëntgebonden is. Zo is de ene cliënt meer gericht op een stimulus als geluid, terwijl een ander juist meer interesse heeft voor licht. Hierbij werd wel verschillende malen benoemd dat deze interesse niet een vaststaand gegeven is. Wanneer verschillende vormen van stimuli worden aangeboden, dan wordt dit soms als plezierig ervaren door cliënten waar dit op voorhand niet bij werd verwacht. Hierbij was dus het motto; blijf proberen het aan te bieden.
Ontwikkeling
De algehele ontwikkeling als kind wordt door alle deelnemers als erg belangrijk ervaren. Het feit dat ze ‘kind mogen zijn’ is in meerdere interviews benoemd. Hierbij speelt geborgenheid en nabijheid een grote rol. Een zorgtechniek moet derhalve worden ingezet als ondersteunend hulpmiddel, en mag nooit de rol van de zorgverlener overnemen.
Verder wordt door de deelnemers vermeld dat bij het ontwikkelen van vaardigheden en interesse voor techniek rekening gehouden moet worden met het feit dat het kinderen zijn. Dit betekent dat het introduceren van nieuwe technieken gedoseerd en in kleine stappen dient te geschieden. Het feit dat ze in eerste instantie niet in een ‘hoera’ stemming zijn over een techniek, betekent niet dat de techniek in de toekomst ook niet gebruikt kan worden. Het vergroten van de belevingswereld is hierbij de inzet, aldus zorgverlener 2.
Mogelijkheden cliënt
Bij het kiezen van technieken voor een cliënt moet gekeken worden naar de mogelijkheden van de cliënten. Zo kregen zorgverleners in verschillende situaties te maken met de vraag: ‘Wat zijn op zowel fysiek als mentaal vlak de mogelijkheden van de cliënt en hoe kunnen deze worden ondersteund?’ Op het fysieke vlak werd de motoriek als aandachtspunt genoemd. Er zijn handelingen die cliënten niet zelfstandig kunnen verrichten als gevolg van een lichamelijke handicap. Wanneer hulpmiddelen ervoor zouden zorgen dat deze handelingen door de cliënt zelfstandig verricht kunnen worden, dan zou dit een meerwaarde hebben. Zo werd een cliënt genoemd die graag zijn eigen tanden wilde poetsen. Dit ging beter met een elektronische tandenborstel omdat deze cliënt een verstoorde fijne motoriek heeft.
Mobiliteit speelt verder een rol doordat wanneer cliënten zich zelfstandig kunnen verplaatsen, de zelfregie toeneemt. De cliënt kan zelf beslissen om op bed te gaan liggen wanneer hier behoefte aan is. Hierbij worden wel grenzen gesteld met het oog op de capaciteiten van de cliënt. Als overweging hierbij werd genoemd dat een cliënt die graag slaapt dit overdag enkel op gezette tijden mag doen. Dit omdat anders het dag- nachtritme van slag kan raken.
Ook op het mentale vlak moet er rekening gehouden worden met de capaciteiten van de cliënt. Zo vroegen de geïnterviewden zich af of cliënten weten hoe ze een techniek moeten hanteren. Door de beperkingen die cliënten in cognitie hebben is het daardoor niet altijd verantwoord om de cliënten de zelfregie te geven.
Normen en Waarden
In alle interviews kwam duidelijk het referentiekader van desbetreffende verzorger naar voren. Zo kwam de vraag; ‘wat zou ik zelf willen?’ bij verschillende situaties naar voren. Bij het stellen van deze vraagt komt een duidelijke afweging van normen en waarden naar boven. Zo vinden de deelnemers dat er ruimte moet zijn voor zelfstandige beïnvloeding van een techniek door een cliënt. Echter, mag dit geen effect hebben op andere cliënten die zich in de omgeving bevinden.
Communicatie
EHealth die gericht is op communicatie kan volgens de deelnemers de eigen regie van de cliënten vergroten. Immers, een cliënt kan beter aangeven wat zijn behoeften zijn en de verzorger kan hem vervolgens ondersteunen bij het vervullen van die behoeften. Uit de gegeven antwoorden kwamen twee verschillende manieren waarop techniek hierbij kan worden ingezet naar voren. Allereerst, communicatie op een directe wijze. Zo kan een cliënt die niet kan praten op een knop drukken waarna een opgenomen spraakbericht wordt afgespeeld. De verzorger weet dat de cliënt wat wil vragen en reageert hierop. Ten tweede wordt techniek wordt ook indirect ingezet om de communicatie te verbeteren. Zo worden complexe situaties opgenomen en vervolgens geanalyseerd. Dit kan tot nieuwe inzichten leiden in de interpretaties van gedrag. Door de inzet van techniek op beide manieren wordt volgens de geïnterviewden de eigen regie van de cliënten vergroot.
Randvoorwaarden
Er zijn een aantal randvoorwaarden aan techniek door de geïnterviewden benoemd. Het woord dat in alle interviews het sterkst naar voren kwam was veiligheid. Ingezette techniek moet veilig zijn, ook omdat de verzorgers er dan op kunnen vertrouwen dat de cliënten het zelfstandig kunnen gebruiken. Hierbij wordt gesteld dat de wensen van de cliënten gerespecteerd moeten worden, zolang dit geen gevaar vormt voor de cliënt.
Een ander belangrijk punt dat naar voren kwam was functionaliteit. De apparatuur moet zijn beoogde functie vervullen. Wanneer dit niet gebeurt ontstaat er frustratie bij de cliënt. Zo vertelde een van de zorgverleners dat de cliënten met speelgoed gaat gooien als dit niet werkt.
Comfort en uitstraling worden tevens als belangrijk aspect benoemd. Hier wordt aan de uitstraling van technieken de eis gesteld dat het er kindvriendelijk uitziet. Hierdoor zullen cliënten er volgens de geïnterviewden eerder gebruik van maken.
6.2.1 DEELCONCLUSIE ZORGVERLENERS
Uit de resultaten van het interview kunnen een aantal conclusies getrokken worden.
Allereerst is het van belang dat er wordt gekeken naar de behoeften en mogelijkheden van elke afzonderlijke cliënt. De variatie is groot en daarom is persoonlijke afstemming van eHealth noodzakelijk. De interesse voor de verschillende zorgtechnieken bepaalt volgens de zorgverleners in grote mate of een hulpmiddel functioneel gebruikt wordt. Om deze motivatie te vergroten is het van belang dat nieuwe technieken gedoseerd en in kleine stappen worden aangeboden.
Tevens speelt mee dat de cliëntgroep bestaat uit kinderen in ontwikkeling. Het is daarom van groot belang dat de nabijheid en geborgenheid niet in het geding komt. Een zorgtechniek kan ondersteunend zijn in het zorgproces maar kan de zorgverleners en ouders wat dit betreft nooit vervangen.
Verder wordt de communicatie door alle zorgverleners als belangrijk ervaren om de eigen regie te vergroten. Bij alle cliënten is hier nog veel te winnen. Hierbij wordt eHealth als mogelijk hulpmiddel benoemd. Er was een tweedeling zichtbaar tussen hulpmiddelen die direct de communicatie kunnen verbeteren en hulpmiddelen die op een indirecte wijze de communicatie verbeteren.
Bij bovenstaande conclusies kan het ‘ASE model’ worden aangehaald. In dit model worden attitude, sociale invloeden en de eigen effectiviteit als belangrijke ‘motivatoren’ genoemd als het gaat om gedrag (Brug, van Assema & Lechner, 2008). Er kunnen op basis van de resultaten van het interview enkele conclusies getrokken wanneer het gaat om deze ‘motivatoren’. Zo blijken de attitude en eigen effectiviteit ten aanzien van techniek erg cliëntgebonden. Wat betreft de sociale invloed kunnen de zorgverleners als belangrijke factor benoemd worden. Uit de interviews bleek dat zij open staan voor het gebruik van zorgtechniek. Ook bleek dat ze eHealth als nuttige bijdrage aan het zorgproces zien.
7. CONCLUSIE
Op basis van de resultaten concluderen de onderzoekers de verschillende behoeften:
Allereerst worden in alle interviews van zowel de ouders als zorgverleners ‘veiligheid’ als belangrijkste aspect genoemd. Zo vroegen de geïnterviewden zich bij elke techniek allereerst af of deze veilig zou zijn voor de cliënt. Een andere belangrijke randvoorwaarde voor eHealth bleek uit zowel de interviews met de ouders alsook met de verzorgers is functionaliteit. Zo wordt het niet correct werken van eHealth als groot struikelblok genoemd. Dit blijkt tevens uit de literatuur die uit het veldonderzoek is voortgekomen. Hier werd gesteld dat; “storingen en uitval van technologie beïnvloeden het gevoel van veiligheid negatief beïnvloeden” (Nouws et al., 2006; College Bouw Zorginstellingen, 2006).
Verder bleek dat de ouders het belangrijk vinden dat er interdisciplinair overleg plaatsvindt. Bij de zorgverleners kwam minder prominent naar voren. Interdisciplinair overleg wordt gezien als belangrijk hulpmiddel om expertise over welk onderwerp dan ook te delen. Palmer et al. (2012) onderschrijft in het ‘Foundations for the development of self-determination model ‘ ook het belang van een goede communicatie tussen de directe omgeving van een cliënt als belangrijke factor bij het ontwikkelen van zelfbeschikking.
Communicatie in brede zin wordt door beide groepen geïnterviewden als belangrijk ervaren. EHealth die gericht is op dit aspect kunnen volgens hen de eigen regie vergroten. (bron). Bij de verpleegkundigen was hierbij een duidelijk onderscheid zichtbaar tussen directe en indirecte beïnvloeding van communicatie door eHealth. Één ouder en één zorgverlener waren van mening dat het maken van video-opnames kan leidden tot het beter interpreteren van het gedrag van het kind. Deze conclusie wordt ondersteund door Hoogland (2014).
Tevens vonden beide groepen dat ‘het kind zijn’ een belangrijke behoefte is van de doelgroep als het aankomt op gebruik van eHealth. Onder ‘het kind zijn’ verstaan de geïnterviewden de behoeften aan nabijheid en geborgenheid. De begeleiders en ouders zorgen volgens de zorgverleners voor deze basis en geborgenheid. EHealth moet daarom altijd complementair zijn en kan de mens nooit vervangen (Pols, 2012).
De zorgverleners zien het verschil in interesses van de verschillende cliënten als een belangrijke voorwaarde waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de behoeften van een cliënt. Uit het literatuuronderzoek bleek dit ook (Beenkens, 2011) Volgens hen is het vaak in eerste instantie lastig om te bepalen wat deze interesse precies omvat. Ook wordt hierbij aangegeven dat deze interesse geen vaststaand feit is. Dit betekent dat bij het introduceren van eHealth van belang is dat de cliënt de tijd krijgt om hieraan te wennen. De literatuur onderstreept deze strategie voor EMB cliënten (Finlay et al., 2008; Munde, Vlaskamp, 2014).
De geïnterviewden stelden ook enkele grenzen aan het gebruik van eHealth. Deze hadden te maken met eigen normen en waarden. Zo vonden alle geïnterviewden dat de grens van eigen regie bereikt is wanneer dit een storende factor werd voor de omgeving.
Verder kwam bij de zorgverleners naar voren dat techniek de zorg, begeleiders en ouders nooit kan vervangen. De begeleiders en ouders geven volgens de zorgverleners de basis en geborgenheid die kinderen nodig hebben. EHealth moet daarom altijd complementair zijn en kan de mens nooit vervangen (Pols, 2012).
8. DISCUSSIE
De onderzoekers hebben tijdens het literatuuronderzoek een beperkt aantal artikelen gevonden over de specifieke doelgroep. Om deze reden is literatuur die betrekking heeft op oudere EMB-cliënten ook meegenomen in de bevindingen. Het risico bestaat dat deze literatuur verminderd toepasbaar is op de doelgroep van het onderzoek. Verder is tijdens het literatuuronderzoek gebleken dat de vooraf opgestelde criteria slechts een gering aantal zoekresultaten opleverde. Daarom zijn de inclusiecriteria gewijzigd. Zo is het vooraf opgestelde inclusiecriterium met betrekking tot tijdspanne van publicaties gewijzigd van maximaal vijf jaar naar tien jaar.
Één van de onderzoekers heeft een half jaar stage gelopen op Prior 44. Om eventuele bias als gevolg van deze stage te voorkomen, is het observatieonderzoek gezamenlijk uitgevoerd. De onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar dezelfde (twee) dagdelen geobserveerd. Dit om de kans op vertekening van de observaties als gevolg van deze bias te verkleinen.
Enkele interviews zijn afgenomen in een gemeenschappelijke ruimte in verband met aanwezigheid van slechts één zorgverlener op de afdeling, deze moest toezicht houden op de cliënten. Dit heeft echter niet voor afleiding bij de geïnterviewde gezorgd, aangezien het een rustige omgeving betrof. Vandaar dat ook de data uit dit interview is meegenomen bij de analyse.
De onderzoekers hebben een van te voren opgestelde mail (zie bijlage 2) verstuurd naar alle geïncludeerde ouders en zorgverleners. Er was sprake van een geringe respons van de ouders. Bovendien waren twee van de respondenten de ouders van één cliënt. Hierdoor kunnen de getrokken conclusies voor vertekening zorgen, doordat er slechts ouders van twee verschillende cliënten zijn bevraagd. Om deze eventuele vertekening aan te vullen hebben de onderzoekers een aanvullend veldonderzoek uitgevoerd.
De onderzoekers merkten bij het afnemen van het interview dat de ouders geneigd waren de gestelde vragen op hun eigen kind te betrekken. De zorgverleners spraken daarentegen meer over de afdeling als geheel. Waarschijnlijk dat het verschil in cliëntgebonden interesses daarom enkel door de zorgverleners benoemd werd.
De term veiligheid kwam in alle interviews terug. Echter, dit woord had niet altijd dezelfde betekenis. Zo was er enerzijds de veiligheid welke te maken had met het gevoel van veiligheid en geborgenheid van de cliënt. Hierbij leek het feit dat het om kinderen ging een belangrijk rol te spelen. Anderzijds was er de ‘harde’ veiligheid; eHealth moet gebruikt kunnen worden zonder dat er een risico is dat letsel of anderszins schade aan de gebruiker kan ontstaan.
Alle technieken waardoor de cliënt beter begrepen wordt, kunnen volgens de geïnterviewden van meerwaarde zijn voor de eigen regie van de cliënten. Zo kan het gebruik van communicatietechnologie door de directe omgeving een positief effect hebben op de eigen regie van de cliënten. Een onderdeel hiervan zijn video-opnames. Door het gebruik van dergelijke eHealth wordt gedrag van de cliënten beter begrepen, waardoor zij beter duidelijk kunnen maken wat hun behoeften zijn.
9. AANBEVELING:
Omdat het hier gaat om een cliëntengroep die zelf geen behoeften kan aangeven, zijn deze in dit onderzoek bepaald door de DSP van de cliënt binnen prior 44. De meningen van overige betrokken disciplines en medewerkers van andere settings waarbinnen de cliënten zich bewegen zijn hierbij nog niet meegenomen. In een vervolgtraject moet ook de opinie van deze disciplines worden meegenomen. Omdat in de interviews het belang van interdisciplinaire samenwerking is benadrukt is een onderzoeksinstrument waarmee dit wordt bevorderd wenselijk. Gedacht kan worden aan een kwalitatief onderzoek met een focusgroep of een andere onderzoeksvorm waarbij discussie tussen de verschillende disciplines mogelijk is (Baarda, 2013). Discussie tussen verschillende disciplines kan het bovendien makkelijker maken om interesses van cliënten te bepalen.
Verder vereist de data zoals bepaald in het deelonderzoek ouders verdere onderbouwing. Een vervolgonderzoek waarbij ouders van minstens drie cliënten zijn bevraagd is noodzakelijk om een representatief beeld van de behoeften van de cliënten op de afdeling te kunnen schetsen.
Wat betreft eHealth is er het meest behoefte aan het verbeteren van communicatie. Dit vergroot tevens de eigen regie (Palmer et al., 2012). Bij het kiezen van een eHealth technologie kan het best in deze categorie gezocht worden. De technologie moet wel aan een aantal eisen voldoen voordat de DSP van deze inzetbaar achten. Zo moet eHealth; veilig, functioneel zijn en ook functioneel blijven.
Om eHealth technologie op de afdeling goed inzetbaar te laten zijn is het van belang om per cliënt specifiek voor desbetreffende cliënt te bepalen of er interesse is voor de techniek.