Transparantie is voor mij van toepassing op deze casus omdat dit binnen ‘De Werf’ een belangrijk aspect is. Wij proberen zo transparant mogelijk te zijn. Transparantie zorgt ook voor een goede vertrouwensrelatie tussen zowel de jongere en de hulpverlening als de ouders en de hulpverlening. Door open te communiceren zijn alle partijen op elk moment op de hoogte van alle gezette stappen en dit creeert vertrouwen.
Transparantie houdt in dat je eerlijk en open communiceert met alle betrokken partijen. Je trekt de geheimhouding open waardoor je erover in gesprek kan gaan. Belangrijk hierbij is dat je wel met de jongere of andere partijen duidelijk afspreekt wat je gaat zeggen aan de anderen. Ook is het belangrijk om aan de jongere te vermelden welke informatie je sowieso moet doorspelen en waarom. (Omer, 2011)
1.2. Ontwikkelingspsychologie
Deze theorie is van toepassing op de casus omdat we ons bewust moeten zijn van de leeftijdsadequate ontwikkelingsprocessen. De kans bestaat dat Ine haar ouders niet aanwezig wil hebben omdat ze zich wil afzetten tegen haar ouders.
Volgens het opleidingsonderdeel ontwikkelingspsychologie kan ik concluderen dat Ine zich in de genitale fase situeert. Dit is niet vreemd aangezien die volgens Erikson van start gaat op de leeftijd van 13 jaar. Je ziet leeftijdsadequaat gedrag. Ine bevindt zich in de puberteit en is op zoek naar haar identiteit. Dit brengt ons bij de moratoriumfase van Marcia. De zoektocht naar zichzelf loopt niet steeds van een leien dakje.
Naast de ontwikkelingspsychologie leek het me interessant om wat meer op te zoeken rond de puberteit. Dit omdat Ine nu 15 is en zich in de puberteit bevindt. De theorie errond vind ik persoonlijk heel boeiend omdat ik van mening ben dat Ine al zeer rijp is voor haar leeftijd en het vermoeden heb dat ze al vroeg in de puberteit zat. Dit omdat ze heel zelfstandig en mondig is en een grote zelfkennis heeft.
1.2.1. Erikson
Als ik denk aan puberteit en ontwikkeling wordt de link direct gelegd met het opleidingsonderdeel ontwikkelingspsychologie uit het 1e jaar Orthopedagogie. Erikson stelt dat er 8 levensfasen zijn waarvan 5 tijdens de kindertijd en 3 tijdens de volwassenheid. Een kenmerk van elke fase is de aanwezigheid van een kernconflict. Indien een jongere er niet in slaagt om het kernconflict op te lossen, kan er niet overgegaan worden naar een volgende fase. Volgens mij is er bij Ine sprake van een conflict in de 5e fase namelijk de genitale fase. Het conflict in deze fase is identiteit versus identiteitsverwarring. De adolescent gaat op zoek naar wie hij/zij eigenlijk is. Ze gaan verschillende rollen uitproberen en ontdekken zo hun eigen identiteit. (Herpoelaert & Segers, 2015)
1.2.2. Marcia
Marcia wordt alsook vermeld in de cursus ontwikkelingspsychologie. Samen met Erikson vormen ze de pioniers van de algemene identeitsontwikkeling. Marcia bouwt verder op de theorie van Erikson en bekijkt identiteit als een interne, zelf geconstrueerde, dynamische organisatie van drijfveren, mogelijkheden en individuele geschiedenis. (Gysen, 2012)
Marcia bouwde verder op de theorie van Erikson en kwam met vier fasen die je kan onderscheiden in de identiteitsontwikkeling.
– Identiteitsdifussie: men is nog niet helemaal bezig geweest met de identiteitsvraag
– Foreclosure: men neemt waarden over van anderen zonder deze af te wegen
– Moratorium: dit wordt ook de overwegingsfase genoemd. Men weegt af wat bij zichzelf past en wat niet
– Conclusiefase: er is een identiteit bereikt wat zich uit in persoonlijke verbintenis met doelen, waarden en overtuigingen. (Herpoelaert & Segers, 2015)
1.2.3. De puberteit
De puberteit wordt gekenmerkt door sociale, emotionele en intellectuele veranderingen. Zo is er een toename van bijvoorbeeld cognitieve vaardigheden zoals abstract redeneren, cognitieve controle, perspectief nemen en inzicht in andermans gevoelens. Tegelijkertijd vindt er ook een toename plaats in onder andere meer risico nemen en impulsief gedrag.
Wetenschappelijk onderzoek richt zich de dag van vandaag ook specifiek op lichamelijke kenmerken van de puberteit. Een voorbeeld hiervan is dat secundaire geslachtskenmerken een mogelijke voorspeller kan zijn voor gedrag.
Jongeren die in vergelijking tot leeftijdsgenoten al verder gevorderd zijn in de puberteit, scoren hoger op impulsief gedrag en zijn gevoeliger voor beloning en middelenmisbruik. (Peper, 2011)
1.3. Meerzijdige partijdigheid
Meerzijdige partijdigheid is in mijn ogen een basishouding binnen de hulpverlening. In deze casus is het volgens mij van groot belang dat alle partijen eerst gehoord worden vooraleer er een beslissing genomen wordt. Iedereen zijn verhaal is van belang. Ook van hen die er bewust voor kiezen om niet betrokken te worden in de hulpverlening. Door meerzijdig partijdig te zijn bestaat de kans dat alle betrokken begrip en respect krijgen voor de hulpverlening.
Meerzijdige partijdigheid komt erop neer dat je je beurtelings probeert in te leven in elke persoon die betrokken is bij het probleem. Het betekent begrip kunnen opbrengen voor wat elke persoon in zijn context geïnvesteerd heeft of wat hij niet kon investeren. Het gaat hier ook over wat een persoon ontvangen heeft van anderen in relaties of wat hij niet kon of durft te ontvangen. Het is een balans die niet steeds in evenwicht is en het is de taak van de begeleider om hierin geen partij te kiezen en iedereen te beluisteren. (Michielsen, Van Mulligen, & Hermkens, 2002) (Van Herck , meerzijdige partijdigheid, 2014)
1.4. Loyaliteit
De link naar de casus is gebaseerd op het deel waar Ine en haar moeder oogcontact hebben tijdens het case-overleg waardoor wij als begeleiders het gevoel kregen dat niet alles gezegd kon worden.
Volgens Nagy is loyaliteit een structurele en sturende interpersoonlijke kracht die aan de grondslag ligt van relationele systemen en netwerken. Men voelt zich verbonden waardoor er een gevoel ontstaat die aanzet tot het creeeren van een rechtvaardige band tussen geven en ontvangen.
In deze casus is er sprake van een existentiële loyalitiet. Dit zijn gezins- en familierelaties. Deze vorm van loyaliteit kenmerkt zich door een assymetrie in de balans van geven en ontvangen. Het kind ontvangt meer en de ouder neemt meer verantwoordelijkheid. Onbewust heeft het kind de verplichting om te geven aan zijn ouders. Ine heeft namelijk haar bestaan te danken aan hen. Men voelt dus een zeer sterke loyaliteit naar de ouders toe. Door de balans in evenwicht te houden, ontstaat de identiteit van het kind.
Men merkt dat de balans van geven en ontvangen bij Ine niet steeds in evenwicht is. De term die men voor dit fenomeen gebruikt is: loyaliteitsconflict. Een mogelijk loyaliteitsconflict in deze casus kan zijn dat Ine er voor kiest om loyaal te zijn aan de hulpverleners. Dit strookt niet met de loyaliteit die ze heeft ten aanzien van haar moeder waardoor er sprake is van een loyaliteitsconflict. (Van Herck , Loyaliteit, 2014)
1.5. Basishouding van Rogers
Carl Rogers formuleerde drie grondhoudingen voor de hulpverlener
– Echtheid
Hiermee bedoelt dat men in relatie tot een ander authentiek is. Rogers bedoelt hier voornamelijk mee dat de hulpverlener voor zichzelf geen enkel gevoel ontkent en zich niet verschuilt achter zijn professionele functie. Oprechtheid en eerlijkheid gaan met dit begrip gepaard.
– Onvoorwaardelijke acceptatie
Men moet openstaan voor de gevoelens en gedachten van de ander. De belevingen van de ander moet door de hulpverlener zonder voorwaarden worden geaccepteerd. Men wil hiermee zeggen dat de hulpverlener zich probeert in te leven in de situatie van de ander zonder te veroordelen vanuit het eigen referentiekader. Men aanvaardt de ander zoals hij is. Een nuance hierbij is dat men niet het gedrag van de persoon moet aanvaarden maar wel alle gevoelens.
– Empathie
Empathie is inleven. Men probeert de ander van binnenuit te begrijpen. Het betekent dat je moet proberen je te verplaatsen in de denk- en gevoelswereld van de ander. (Rigter, 2010)
1.6. Opvoedingsstijl
NOG MAKEN
1.7. Vertrouwensrelatie
Dit aspect is volgens mij van groot belang binnen deze casus. Ine heeft volgens mij al enkele negatieve ervaringen gekend met het opbouwen van een vertrouwensband. Volgens haar kiezen de hulpverleners telkens de kant van de ouders. De vertrouwensrelatie speelt voor mij een heel belangrijke rol binnen deze ethische kwestie. Kies je voor de vertrouwensrelatie met de jongere en nodig je de ouders niet uit? Of zet je net de vertrouwensrelatie op het spel om de ouders toch uit te nodigen?
Het opbouwen van een vertrouwensrelatie is binnen ons werkveld een van de belangrijkste aspecten. Een vertrouwensrelatie vormt de basis voor verdere begeleiding en hulpverlening en zorgt ervoor dat je tot de kern van de zaken kan komen en deze verder kan onderzoeken. Als eerste moet de cliënt jou vertrouwen. Dit houdt in dat de jongere erin gelooft dat je eerlijk, oprecht, echt, betrouwbaar… bent. Pas als dit vertrouwen er is, is er de mogelijkheid om een vertrouwensrelatie te creëren. (Terpstra & Prinsen, 2009)
Om dit vertrouwen te winnen maak je gebruik van verbindend werken. Een van de pijlers hierin is luisteren. Om iemand te verstaan ben je met je aandacht bij de ander, je probeert je in te leven in de situatie en geeft erkenning. Door je echt in te leven en te erkennen, laat je de theoretische kaders even achterwege en biedt je een luisterend oor. Op deze manier voelt een jongere zich gehoord, gezien en begrepen. Pas al deze 3 aspecten aanwezig zijn, laat je je professionele kennis toe en kom je met adviezen. Het is dus de bedoeling dat je een relatie opbouwt waarbij de jongere jou kan vertrouwen. Hierdoor ontstaat wederzijdse loyaliteit wat er op zijn beurt voor zorgt dat de jongere bereid is om naar jou te luisteren.
Belangrijke aspecten voor het uitbouwen van een vertrouwensrelatie zijn:
– Respect
Respect moet van beide kanten komen. Je accepteert de persoon zoals hij is. Indien dit niet het geval is, is een vertrouwensrelatie niet mogelijk.
– Acceptatie
Je accepteert de persoon zoals hij is. Een belangrijke nuance hierbij is dat je het gedrag van de persoon niet hoeft te accepteren maar wel de persoon zelf.
– Echtheid
Je bent wie je bent, ook in begeleiding met jongeren. Echtheid is een belangrijk aspect omdat jongeren jou nemen als voorbeeld. Je moet durven zijn wie je echt bent en je niet verschuilen en voordoen als iemand anders.
– Openheid en eerlijkheid
Deze twee zijn ongeveer hetzelfde. Het is belangrijk dat je open en eerlijk communiceert. Een voorbeeld hiervan is transparantie. Indien jij transparant bent naar de jongere, is de kans groot dat je dit ook terugkrijgt. Door open en eerlijk te zijn, weet de jongere dat hij je kan vertrouwen.
– Veiligheid
Door veiligheid te bieden zorg je ervoor dat de jongere weet dat hij bij jou terechtkan. Je biedt een veilig klimaat waarin alles kan verteld worden.
– Betrouwbaarheid
Je moet te vertrouwen zijn. De jongere moet weten wat er gaat gebeuren met de zaken die hij tegen jou verteld.
– Gelijkwaardigheid
Je gelijkwaardig opstellen zorgt ervoor dat de jongere meer kan zeggen. Indien je je voordoet als degene die alles beter weet, schep je geen band. De niet-weten houding is hier een mooi voorbeeld van.
– Kwetsbaarheid
Door je zelf kwetsbaar op te stellen creëer je ruimte om de jongere zijn verhaal te laten doen. Het is niet de bedoeling dat je emotieloos luistert, toon dat het je iets doet, wees oprecht, … (SAW DC 51 Vertrouwensrelaties)
1.8. Hoe gaan ze met het dilemma om in andere P.O.T.’s?
Ik ben gaan rondvragen hoe ze dit in andere P.O.T’s aanpakken. Op deze manier verruim ik mijn kennis en kan ik vergelijken.
– Groep Intro Gent
Groep Intro is een persoonlijk ontwikkelingstraject in Gent. Zij focussen op de doelgroep anderstalige nieuwkomers. Groep Intro gaf aan dat ze nog niet met een gelijkaardige situatie werden geconfronteerd. Eerder hebben zij te maken met ouders die niet komen opdagen, in dergelijke gevallen informeren ze wel de ouders over het traject van hun kind en wat er werd besproken op het overleg. Dit gebeurt telefonisch of aan de hand van een huisbezoek.
Indien zij toch zouden worden geconfronteerd met een gelijkaardige situatie, gaf W. aan dat hij individueel zou kijken wat de achterliggende reden hiervoor is. Afhankelijk van deze reden zou hij beslissen of de ouders al dan niet worden uitgenodigd. Na de bespreking/ het case-overleg zou hij verslag uitbrengen bij de ouders. Dit omdat het betrekken van de context als belangrijk wordt ervaren. W. gaf de bemerking dat een jongere waarvan de context wel betrokken wordt, vaak een beter traject loopt. (Detienne, 2016)
– LeJo Gent
– Profo Antwerpen
– J Elf Oudenaarde
– OPDC Boost!
‘OPDC Boost!’ is een orthopedagogisch-didactisch centrum, bedoeld voor alle leerlingen die de connectie met onderwijs dreigen te verliezen of reeds verloren hebben. Men biedt een passende leeromgeving aan met als doel de terugkeer naar een vorm van onderwijs. ‘OPDC Boost!’ organiseert evaluatiemomenten. Deze zijn te vergelijken met een case-overleg. Zowel de jongere als zijn context worden hierop uitgenodigd.
De vraag van een jongere om ouders niet uit te nodigen is voorlopig niet van toepassing binnen deze organisatie. Ze overtuigen de jongeren om het probleem niet uit de weg te gaan maar dit bespreekbaar te maken dit in het belang van henzelf. Ze zouden benadrukken dat ze het dit belangrijk vinden om de moeilijkheden bespreekbaar te maken en hiermee dan verder aan de slag te gaan.. Een mogelijke optie zou zijn om de ouders op voorhand op te bellen en te zeggen wat er speelt. Dit alles in overleg met de jongeren. Het hele proces hier achter heeft als doel de jongere zijn mening laten bijsturen. Dit alles vanuit de visie dat de hulpverlening rond de jongere draait en dat ze de communicatie zo transparant mogelijk willen houden. (Pooters, 2016)
1.9. Contextgericht en netwerkversterkend werken Herschrijven!!
Deze twee begrippen worden gehanteerd in de visie van ‘De Werf’. Wij proberen zoveel mogelijk de context te betrekken met als doel het netwerk uit te bouwen rond de jongere en de context. Een nuance dat hierbij relevant is, is dat we dit niet steeds zelf opnemen. Indien een jongere de vraag stelt om een vrijetijdsbesteding te zoeken, kan dit wel opgenomen worden, maar gezinsbegeleiding en dergelijke wordt uit handen gegeven aan externe diensten. Dit kan opgelegd worden door o.a. CLB en de jeugdrechtbank, ook kunnen wij DOP inschakelen indien we die begeleiding belangrijk vinden. We doen met ‘De Werf’ wel huisbezoeken en luisteren naar de context in het bewandelen van het traject van de jongere, maar om in de thuisomgeving aan de slag te gaan met het gezin en de jongere zelf zijn andere instanties beter geplaatst. De reden dat De Werf dit aspect niet op zich neemt is omdat dit niet het doel is van een P.O.T. Ons grootste doel is re-integratie binnen het onderwijs. Als we dit doel bereiken, stopt de intensieve begeleiding.
– Contextgericht werken
Door contextgericht te werken, ga je intensief aan de slag met de betrokkene en zijn of haar context om hen zo opnieuw vat te laten krijgen op de situatie. Nagy is de grondlegger van deze theorie. Hij stelt dat het doel van contextgericht werken bestaat uit het betrekken van de familieleden die nauw betrokken zijn op het gezin. Men tracht de jongere te zien in zijn context. Maar wat verstaat men onder “context”? Nagy ziet de context in relaties binnen het gezin als en met de familie en ook met andere belangrijke personen uit de omgeving. Dit kunnen dus ook vrienden, buren, school, jeugdbeweging, sportgroep, werk… zijn. (Cattoor, De Schepper, & De Winne , 2009)
– Netwerkversterkend werken
Dit begrip is vrij vanzelfsprekend. Men heeft als doel om het netwerk te versterken zodat de cliënt hierop kan terugvallen indien nodig. Het gaat hier van het uitbouwen van nieuwe netwerken tot het op punt stellen van al bestaande netwerken. Een specifieke methodiek dat hiervoor gebruikt kan worden is de sociaal netwerkmethodiek. Deze methodiek zorgt ervoor dat een begeleider in staat is om op een doelgerichte, plan- en procesmatige en systematische wijze samen met de cliënt zijn netwerk in kaart te brengen en te analyseren. Het doel van deze methodiek is om relaties op te bouwen die de persoon ondersteunen op aspecten van het dagelijks leven. (Scheffers, 2015)
1.10. Maturiteit/ bekwaamheid
Het decreet rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp bepaalt dat elke jongere vanaf 12 jaar in staat is om zelf beslissingen te nemen inzake de jeugdhulp die hij geniet. Dit decreet regelt rechten op vlak van inspraak en participatie, communicatie,…
Officieel vanaf 18 bekwaam, in integrale jeugdhulpverlening vanaf 12 zie jongerenbrochure. (jongerenwelzijn)
1.11. Soort ethiek
Ik ga uit van de gevolgenethiek. Ik ben van mening dat de beslissing die ik neem, bijdraagt tot het grootst mogelijk geluk voor alle partijen. (CURSUS FILOSOFIE)
2. Wat zeggen de beroepsregels, bedrijfscodes of andere bindende voorschriften?
2.1. Decreet leren en werken
Het decreet van leren en werken is het decreet waar wij ons als P.O.T. aan moeten houden. In dit decreet staat nergens concreet vermeld dat ouders aanwezig moeten zijn op het twee maandelijks case-overleg.
In het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap staat het volgende geformuleerd:
Art. 36: ‘Tenminste om de twee maanden is er een overleg waarop telkens het centrum voor leerlingenbegeleiding, het centrum voor deeltijdse vorming dat het persoonlijk ontwikkelingstraject organiseert, en het centrum voor deeltijds beroeps secundair onderwijs waar de jongere is ingeschreven in kwestie, vertegenwoordigd zijn.
Tijdens dat overleg wordt het persoonlijk ontwikkelingstraject van de jongere geëvalueerd en wordt er in consensus beslist of het voortzetten van het traject noodzakelijk is. Indien geen consensus wordt bereikt, dan beslist het centrum voor leerlingenbegeleiding. Als het voortzetten van get traject niet noodzakelijk is, dan wordt naargelang van het geval, de component leren ingevuld door middel van deeltijds beroeps Secundair onderwijs of de leertijd respectievelijk de component werkplekleren ingevuld op een andere wijze dan door middel van een persoonlijk ontwikkelingstraject. Het centrum voor leerlingenbegeleiding kan evenwel ook een advies geven tot heroriëntering naar een andere vorm van onderwijs buiten het stelsel van leren en werken.’ (Decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, 2008)
2.2. Rechten en plichten van de ouders
In de hulpverlening spelen de ouders een belangrijke rol. Ze hebben ouderlijk gezag over de jongere tot deze 18 is. Ook indien er problemen zijn, blijven ze verantwoordelijk en moeten ze bij de opvoeding en hulpverlening betrokken worden.
– Rechten
Recht op informatie en inspraak
Dit houdt in dat je als ouder recht hebt op begrijpelijke informatie. Ouders kunnen ten allen tijde uitleg vragen over de hulpverlening en ze blijven betrokken bij alle stappen die gezet worden in de hulpverlening. Alle betrokkenen samen (ouders, kind, andere geszinsleden, consulent, andere personen of diensten) mogen steeds hun mening geven.
– Plichten
Deelname
Zowel ouders al kinderen moeten deelnemen aan de verdere hulpverlening. Minstens om de zes maanden wordt de geboden hulp besproken. Zowel ouders als kinderen worden betrokken bij dit gesprek. (Agentschap jongerenwelzijn, 2014)
2.3. Rechten van de jongeren
Om de rechten te gebruiken moet een jongere bekwaam zijn. Volgens de wet
– Rechten
De rechten die volgens mij van toepassing zijn op deze casus heb ik hieronder neergeschreven. Dit zijn rechten die bepalend kunnen zijn in het formuleren van mijn besluit.
Artikel 5: Het belang van de minderjarige
‘Het belang van de minderjarige vormt de belangrijkste overweging bij het verlenen van jeugdhulp. Het belang van de minderjarige wordt vastgesteld in dialoog met de minderjarige zelf. Aan de mening van de minderjarige wordt passend gevolg gegeven, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. Bij de vaststelling van het belang van de minderjarige is tevens respect vereist voor de mening en voor de verantwoordelijkheden van de ouders.’ (Vlaamse regering, 2004)
Artikel 16: Recht op inspraak en participatie
‘De minderjarige heeft het recht zijn mening vrij te uiten in elke aangelegenheid of procedure betreffende de jeugdhulp die hem betreft. Aan de mening van de minderjarige wordt in de mate van het mogelijke passend gevolg gegeven, in overeenstemming met de leeftijd en de maturiteit van de minderjarige. Als aan de mening van de minderjarige geen passend gevolg wordt gegeven, wordt dat afdoende gemotiveerd. Op verzoek van de minderjarige wordt die motivering aan zijn dossier toegevoegd.’ (Vlaamse regering, 2004)
2.4. Visie van ‘De Werf’
Vier aspecten binnen de visie van ‘De Werf’ kunnen gelinkt worden aan deze casus. Als eerste hebben we het contextgericht werken. ‘De Werf’ staat achter deze visie omdat zij het belangrijk vinden om de context zoveel mogelijk te betrekken in het traject van de jongere. Daarnaast is het cliëntgericht werken ook van groot belang. Het verhaal van de cliënt staat centraal . Als derde hebben we het verbindend werk. ‘De Werf’ zet hier heel hard op in, zonder het creeeren van een vertrouwensband geraak je niet verder. En als ten slotte hebben we nog het multidisciplinair overleg. Dit is het case overleg waarbij we de trajecten bespreken met alle betrokken partijen.
– Contextgericht werken
Er wordt niet enkel gewerkt met de cliënt maar ook met zijn/haar context. Een bekend gezegde hierbij is: “Als je de context niet mee hebt, kan je geen bergen verzetten”. Het is hier van groot belang dat de context op de hoogte is en dat je ze steeds betrekt. Op deze manier schep je een vertrouwensband waardoor de context beter betrokken is bij het traject van de jongere. Ook wordt er op zoek gegaan naar de kracht van de context zodat ze ook verder kunnen zonder hulpverlening.
– Cliëntgericht werken
Het verhaal van de cliënt staat centraal. De begeleider heeft oprechte interesse in het verhaal van de jongere en vertrekt vanuit zijn/haar vragen en noden. Bij ‘De Werf’ is de vertrouwensband van groot belang. Deze komt uit de visie van Rogers. Hij meent dat er eerst een goede basis moet komen en daarna pas de oplossingen. Tijdens IB gesprekken gaan we aan de slag met oplossingsgerichte methodieken, de wondervraag, Don’t fix what isn’t broken.
– Verbindend werken
Hieronder kan ik het creëren van de vertrouwensband plaatsen. Om dit te doen werk je verbindend, je gaat op zoek naar de interesses van de jongere, probeert een band te creëren en op die manier kan je op een goede en ‘veilige’ manier aan de slag met de jongere.
– Multidisciplinair overleg
In ‘De Werf’ wordt vooral gewerkt met multidisciplinair overleg. Dit is het case-overleg dat om de 2 maanden plaatsvind. Hier komen school, CLB, ‘De Werf’, de jongere en zijn/haar context samen om het traject van de jongere te bespreken.
2.5. Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind
De rechten van het internationaal verdrag van de rechten van het kind die van toepassing zijn in deze casus zijn volgens mij voornamelijk de mening van het kind en de vrijheid van meningsuiting.
Artikel 12:
‘1. De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
2. Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht.
Hiermee wordt bedoeld dat het kind het recht heeft om zijn of haar mening te kennen te geven en het recht heeft dat men rekening houdt met deze mening en dit in elke aangelegenheid of procedure die het kind betreft.’
Artikel 13:
‘1. Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.
2. De uitoefening van dit recht kan aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn:
Voor de eerbiediging van de rechten of de goede naam van anderen; of
Ter bescherming van de nationale veiligheid of van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden.
Dit artikel komt neer op het recht: vrijheid van meningsuiting. Het kind heeft het recht om informatie te verkrijgen of bekend te maken en zijn of haar mening uit te drukken, tenzij dit de rechten van anderen zou schenden.’
(Verenigde naties, 2003)