Leerdoelen, plannen en de concept-contextbenadering

1.1 – Leerdoelen

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de eindtermen die bij het onderwerp transport aan de orde komen. Hierin zijn zowel de exameneenheden als de inhoudelijke termen opgenomen.

Vanuit de exameneenheden:

BI/K/# Sub Toelichting

BI/K/1 1. Biologische kennis wordt met name maatschappelijk belang gegeven aan het einde van het hoofdstuk, bijvoorbeeld door het onderwerp bloedtransfusies. Het onderwerp immuniteit is ook iets waar veel leerlingen mee in aanraking zijn geweest dan wel zullen komen. Het geeft ook een oppervlakkig beeld in welke carrièrehoek je deze leerstof zult beoefenen, namelijk de medische.

BI/K/2 2. Beknopt, de leerling krijgt doelgericht informatie te verwerken door het maken van opdrachten. De opdrachten beperken zich echter tot het reproduceren van de tekst

BI/K/3 3. De leerling leert vaktaal vanuit de gegeven tekst en afbeeldingen en past deze toe in de opdrachten, er zijn echter geen opdrachten waarbij leerlingen gericht met elkaar vaktaal communiceren. Een basisopdracht microscopie va rode bloedcellen draagt bij aan de ontwikkeling van methodieken en het doen van onderzoek.

Vanuit de inhoudelijke termen:

BI/K/4 4. De leerling leert kenmerkende eigenschappen van een rode en witte bloedcel, bloedplaatjes, andere bestanddelen van het menselijk bloed en de samenstelling daarvan te benoemen. De leerling leert ook de samenhang tussen het immuunsysteem, lymfesysteem en bloedvatenstelsel op verschillende niveaus (individuele bloedcel –> individuele componenten van de bloedsomloop –> bloedvatenstelsel, etc).

5. Zie bovenstaand

BI/K/9 13. Het thema behandeld de vorm, werking en functie van het bloedvatenstelsel. De koppeling tussen de bloedsomloop en het ademhalings- en uitscheidingsstelsel wordt beknopt aangesneden. Zo wordt er aangegeven dat zij met elkaar in aanraking zijn en dat er interactie tussen de systemen plaatsvindt maar daar wordt niet in detail op ingegaan.

BI/K/10 14. Het practicum bloedcellen haalt kort het belang van bescherming tegen infectie aan (het niet uitwisselen van gebruikte prikpennen, tegen infectie). Het onderwerp immuniteit en lichaamsvreemde stoffen komen ook terug op het ontwikkelen van infecties en hoe het lichaam ons daar tegen beschermt.

BI/V/1 20. Wordt een start mee gemaakt in de onderwerpen beschreven bij BI/K/10, hierboven.

Tabel 1, leerdoelen handreiking biologie bij het onderwerp ‘transport’ (SLO, 2017)

Hieronder staat per eindterm (BI/K/4, 9, 10 en /V/1) de behandelde onderwerpen in Biologie voor Jou. Zie voor het gebruikte document: Syllabus biologie 2018 (werkt alleen digitaal).

BI/K/4 – Cellen staan aan de basis

Het thema ‘transport’ in Biologie voor Jou behandelt uit deze eindterm de opbouw van cellen in en de samenstelling van het bloedvatenstelsel, het lymfestelsel en het immuunsysteem. Binnen deze systemen worden de individuele cellen geanalyseerd, de individuele organen en delen (bijv. kleppen in bloed- en lymfevaten) en de samenhang tussen deze systemen beschreven. Dit correspondeert met de subtermen 2, 5 en 6.

BI/K/9 – Het lichaam in stand houden: voeding en genotmiddelen, energie, transport en uitscheiding

Subterm 5, de bloedvaten en delen van het hart, komt in het hoofdstuk transport erg prominent voor. De leerling kan naar aanleiding van dit hoofdstuk ook de verschillende onderdelen aanwijzen op een afbeelding, leert de naamgeving van de verschillende onderdelen en hoe deze naamgeving tot stand komt (aan- en afvoer). De leerling leert de bouw, werking en functie van het hart en de aders en veel voorkomende problemen met dit systeem (verstopping, hartinfarct, etc.)

BI/V/1 – Bescherming en antistoffen

De leerlingen leren stof die betrekking heeft op alle subtermen van deze eindterm. Zij leren over virussen, bacteriën en lichaamsvreemde cellen en stoffen in het opwekken van afweerreacties door het lichaam. Het hoofdstuk beschrijft het toepassen van antistoffen als diagnostisch middel bij een probleemstelling, in dit geval het bepalen van de bloedgroep. De paragraven over het immuunsysteem geven informatie over actieve en passieve immunisatie en de toepassing van vaccins, maar niet over het gebruik van antibiotica.

Hieronder staat per exameneenheid of algemene eindterm de bijpassende basisstof of (practicum) opdracht.

BI/K/1 – Oriëntatie op leren en werken

De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang aangeven van biologische kennis en vaardigheden in de maatschappij.

Het verwantschap van dit hoofdstuk naar de medische sector is al snel gelegd. Basisstof 5 (de bloedsomloop), 7 (antistoffen) en 8 (bloedgroepen en de resusfactor) geven een goede, concrete blik op de toepassingen van de informatie in dit thema in de (beroeps)praktijk. Mocht de leerling geen ambitie hebben om een carrière binnen de medische sector na te streven dan bevat bepaalde informatie, zoals de ligging van het hart in de borstkas, alsnog maatschappelijke waarde. Denk bijvoorbeeld aan reanimatie.

BI/K/2 – Basisvaardigheden

De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, (samen)werken en informatie verwerven en verwerken.

Elke opdracht in het hoofdstuk draagt bij aan het verwerven en verwerken van informatie door zowel reproductie als door interpretatie (BvJ afb. 28, schema van bloedtransfusies).

BI/K/3 – Leervaardigheden in het vak biologie

De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen en het vermogen met biologische vaktaal en methodieken te communiceren en onderzoek te doen.

Het gedeelte onderzoeken wordt concreet toegepast in opdracht 6 (practicum bloedcellen). Daarnaast wordt vaktaal aangeleerd door middel van begrippen en feiten in de tekst. De leerling leert te begrijpen en toe te passen door middel van de opdrachten.

Concrete leerdoelen voor het thema transport

BS # Leerdoel Passend bij

BI/K/#

1 n.v.t.

2 Aan het einde van basisstof 2 kan de leerling:

 de bestanddelen noemen van bloed

 de vorm en functie van deze bestanddelen beschrijven

 de samenhang tussen bloedplaatjes, rode bloedcellen en fribrinogeen beschrijven bij bloedstolling BI/K/1

BI/K/3

BI/K/2

BI/K/4

BI/K/9

3 Aan het einde van basisstof 3 kan de leerling:

 de term ‘dubbele bloedsomloop’ toelichten

 de stroomrichting van het bloed bepalen aan de hand van een afbeelding BI/K/1

BI/K/2

BI/K/3

BI/K/9

4 Aan het einde van basisstof 4 kan de leerling:

 de verschillende onderdelen van het hart aangeven op een afbeelding

 de vorm, functie en werking van het hart beschrijven

 Beschrijven wat een hartinfarct inhoudt BI/K/1

BI/K/2

BI/K/3

BI/K/9

5 Aan het einde van basisstof 5 kan de leerling:

 de verschillende onderdelen van de bloedsomloop aangeven op een afbeelding

 de stroomrichting van het bloed bepalen aan de hand van een afbeelding

 de vorm en functie van (slag)aders beschrijven BI/K/1

BI/K/2

BI/K/3

BI/K/9

6 Aan het einde van basisstof 6 kan de leerling:

 de verschillende onderdelen van het lymfestelsel aangeven op een afbeelding

 de bestanddelen van lymfe benoemen

 de functie van het lymfestelsel beschrijven

 de uitwisseling van lymfe en weefselvloeistof beschrijven BI/K/1

BI/K/2

BI/K/3

BI/K/9

BI/V/1

7 Aan het einde van basisstof 7 kan de leerling:

 de begrippen orgaantransplantatie, bloedtransfusie, antistof, infectie en immuniteit (natuurlijk en kunstmatig) toelichten

 het gevaar van afstoting bij een orgaantransplantatie kunnen toelichten BI/K/1

BI/K/2

BI/K/3

BI/V/1

8 Aan het einde van basisstof 8 kan de leerling:

 uiteenzetten welke antistoffen en bloedfactoren personen van verschillende bloedgroepen bezitten

 aan de hand van bovenstaande kennis bepalen of een bloedtransfusie goed of fout zal verlopen

 beschrijven waarom de resusfactor pas bij een tweede bloedtransfusie een beperkende rol zal spelen BI/K/1

BI/K/2

BI/K/3

BI/K/4

BI/K/9

BI/V/1

Tabel 2, concrete leerdoelen per basisstof van het thema ‘transport’

1.2 – Plannen

Ik ga er van uit dat de leerlingen in totaal 25 schoolweken hebben (7 maanden, dus 28 weken min de drie tentamenweken). De leerlingen hebben in die 25 weken dus ongeveer 2,5 week per hoofdstuk wat uitkomt op 10 lessen per hoofdstuk.

Rooster

Week Les Basisstof Voorbereiding Huiswerk

1 1 BS2: De samenstelling van bloed -Lezen tot aan opdracht 5

-Maken opdracht 5 Opdracht 7, 8 & 9

2 BS2: Practicum opdracht 6

BS3: De bloedsomloop -Kijken naar en begrijpen van afbeelding 16 Opdracht 10 & 11

3 BS4: Het hart -Maken opdracht 11 Opdracht 12, 13, 14

4 BS4: herhaling stroomrichting & Afb. 18

Huiswerkcontrole/Nakijkles Huiswerk week 1 af Opdracht 15

2 5 BS5: Het bloedvatenstelsel -Maken opdracht 15 Opdracht 16 & 17

6 BS5: Vervolg

BS6: Weefselvloeistof en lymfe Geen Opdracht 18, 19 & 20

7 BS7: Antistoffen

Huiswerkcontrole/Nakijkles Geen Opdracht 21

8 BS8: Bloedgroepen -Kijken naar en begrijpen van tabel 1 Opdracht 22, 23 & 24

3 9 BS8: De resusfactor

D-toets Opdrachten afmaken Opdracht 21, D-toets

10 Huiswerkcontrole, nakijk en uitlooples Opdrachten afmaken

Tabel 3, rooster thema ‘transport’

Verantwoording

Ik heb geprobeerd om de leerlingen elke week niet meer dan 2-3 opdrachten in te plannen, met uitzondering van de diagnostische toets (D-toets). Dit om de werkdruk voor de leerlingen niet te hoog te leggen. Ook heb ik ervoor gekozen om sommige onderwerpen te herhalen (BS4) of in een latere les te vervolgen (BS5) in verband met de hoeveelheid stof en de moeilijkheid van de stof. Uit ervaring weet ik bijvoorbeeld dat onderwerpen als de stroomrichting van bloed en de werking van het hart vaak nadere uitleg vereisen omdat leerlingen hier toch nog snel fouten bij maken.

In week twee heb ik er bewust voor gekozen om de huiswerkcontrole en de nakijkles een les eerder te doen. Omdat basisstof 8 erg groot is en ook veel uitleg vereist (bijvoorbeeld afb. 28), wilde ik de basisstof niet halverwege onderbreken om met de vorige basisstoffen bezig te gaan.

1.3 – Concept-contextbenadering

Hieronder staan een aantal contexten waarbinnen het thema transport gegeven kan worden. Deze contexten zijn opgedeeld in contexten per basisstof en contexten die voor het gehele hoofdstuk van toepassing zijn. Het zijn een tiental contexten die betekenis vinden in de leefwereld van de kinderen of in de beroepenwereld waar leerlingen mee te maken zullen krijgen.

Een ernstig ongeval

Ernstig is in dit geval even schuin gedrukt, omdat het niet per se ernstig hoeft te zijn. Ieder ongeval waardoor een persoon in het ziekenhuis bloedtransplantatie of iets in die zin moet ondergaan kan een context geven bij dit gehele thema. De vakcoach van mijn eerste stageschool in Losser gebruikte zijn eigen fietsongeval om een heel thema te koppelen. Bloedverlies leidde tot problemen waarmee hij het belang van de rode bloedcellen aan kon stippen, de bloedstolling kwam aan de orde en ook bloedtransfusie en bloedgroepen kwamen aan de orde. Daarbij besprak hij ook de verschillende hulpverleners die er aan te pas kwamen en wat zij deden. Daarmee creëerde hij een koppeling tussen de leefwereld van leerlingen en de beroepenwereld.

Bloedarmoede

Een ziekte waar de meeste leerlingen bewust of onbewust wel eens mee te maken hebben gehad, bijvoorbeeld omdat een familielid er aan lijdt of omdat zij het zelf hebben. Bloedarmoede geeft als aandoening een complete context om het onderwerp transport uit te leggen omdat alle facetten aan bod komen, van de functie van een enkele bloedcel tot aan de deficiëntie die bloedarmoede geeft aan je bloedsomloop.

Inentingen als kind

Elke leerling herinnert zich nog wel de keren dat ze met een hele horde naar de sportzaal of school moesten om ingeënt te worden. Huilende kindjes overal want een prikje doet zo zeer. Sommige leerlingen hebben er zelfs een angst voor naalden aan over gehouden. Maar wat zit er nou in zo’n prik? Wat gebeurt er wanneer die prik in je arm komt, wat gebeurt er dan in je bloedbaan, waarvoor dienen alle stofjes in die prik en wat gebeurt er met het wondje dat de naald heeft achtergelaten? Ook met deze context vanuit de belevingswereld van de leerling pak je als docent meerdere basisstoffen in één.

Sport

Veel leerlingen doen aan sport of kijken naar professionele sporters op TV. Waarom ademen zij zo snel en waarom kun je de aders zo goed zien na inspanning? Waarom gaat je hartslag omhoog tijdens het sporten en wat voel je eigenlijk als je een vinger op de slagader in je nek legt? Ook hiermee pak je verschillende basisstoffen vanuit de belevingswereld van leerlingen.

Laboratoriumonderwijs (MLO)

Voor de leerlingen die door willen in het laboratoriumonderwijs, bloedonderzoek willen gaan doen in het ziekenhuis en daarmee patiënten willen helpen. Voor basisstof 1 valt deze context vanuit de beroepenwereld goed te gebruiken. Laat de kinderen eens indenken bij het practicum bloedmicroscopie alsof ze met bloed van een patiënt bezig zijn, wat zien ze en klopt het wat ze zien?

Wondjes bij een val

Iedere leerling heeft wel eens een wondje gehad met een korstje die ze er telkens weer afkrabden, want het jeukte zo erg. Ze hebben met eigen ogen gezien hoe dit wondje tot stand kwam en soms kwam er zelfs pus uit. Een mooie context om in te gaan om de bloedstolling, want wat gebeurde er nou onder dat wondje? Bloedstolling uit basisstof 2 kan hiermee vanuit de belevingswereld van leerlingen worden uitgelegd.

Andere contexten

Een hartaanval, wat ging er fout en waar leidde dat toe? Een hartslagmonitor en het belang voor doktoren om dat te kunnen monitoren, kijk bijvoorbeeld met de leerlingen of zij zelfstandig de hartfases kunnen koppelen aan de lijn die wordt uitgestippeld. Wat gebeurt er eigenlijk wanneer die lijn horizontaal blijft liggen (hartstilstand)? Ook deze contexten zijn goed toepasbaar binnen de belevingswereld van leerlingen en kan je gebruiken voor het uitleggen van de hartfunctie en hartwerking.

2 – Het practicum

2.1 – Onderwerpen voor practica

Het thema transport, met name bloed, is lastig om goede practica bij te verzinnen. Het werken met bloed is immers niet meer toegestaan op middelbare scholen. Enkele andere practicumonderwerpen bij dit thema kunnen nog zijn: bloedcellen tekenen vanaf een vast preparaat, de hartslag meten en de bloeddruk meten.

Biologie voor Jou stelt in dit thema slechts één practicum voor. In opdracht 6 wordt de leerling uitgelegd hoe zij van zichzelf een bloedpreparaat kunnen afnemen en deze bekijken onder de microscoop.

Vergelijking eigen visie met Biologie voor Jou

Zoals hierboven geschreven is het lastig om goede practica te verzinnen voor dit onderwerp in de biologie, niet alleen omdat je met bloed te maken hebt (in principe een gevaarlijke stof) maar ook omdat veel praktische opdrachten die betrekking hebben op het onderwerp veelal stof zijn voor het hoger onderwijs of laboratoriumonderwijs.

Biologie voor Jou heeft 1 daadwerkelijk practicum bij dit thema gesteld, dit practicum is ook het eerste wat in mij opkwam. Het is een makkelijk, goed in 1 les uit te voeren practicum. Mijn tweede idee (hartslag/bloeddruk meten) komt misschien wat dichter bij de leerling, het is hier dan de bedoeling dat ze van zichzelf de resultaten verkrijgen. De leerlingen leren zo omgaan met simpele materialen en koppelen een verdere betekenis aan de begrippen bloeddruk en hartslag door deze op zichzelf toe te passen. Deze practica geven ook de mogelijk om leerlingen samen te laten werken en bij elkaar de testjes te doen als bron voor het opdoen van sociale vaardigheden.

2.2 – Leerlingen- en docentenhandleidingen practica

Vanaf de volgende pagina staan de uitgewerkte practica, de volgorde is als volgt:

 Leerlingenhandleiding practicum ‘hartslag en bloeddruk’: beslaat 1 les en is een apparatuurpracticum

 Leerlingenhandleiding practicum ‘rode bloedcellen’: beslaat een deel van de les en is een onderzoekspracticum

 Leerlingenhandleiding demonstratiepracticum ‘dubbele bloedsomloop’: beslaat een deel van de les en is een demonstratief begripspracticum

 Docentenhandleidingen in dezelfde volgorde

Practicum Hartslag en Bloeddruk

Hartslag en bloeddruk zijn twee begrippen waar je in het dagelijks leven veel mee te maken krijgt. Op tv hoor je weel over ‘cholesterol’, verschillende vetten en hoe gevaarlijk dat allemaal wel niet is voor je bloeddruk en hartslag. Voordat je echt weet waar deze waarschuwingen over gaan is het belangrijk dat je voor jezelf zichtbaar hebt welke gevolgen er nou gepreekt worden in die waarschuwing. Hoe voel je nou zo’n hartslag? En wanneer is mijn bloeddruk dan te hoog? We gaan in dit practicum bij onszelf de bloeddruk en hartslag opmeten dus maak je niet te ongerust! Stress verhoogt ze namelijk allebei!

Leerdoel(en): aan het eind van het practicum

 weet je wat een hartslag is;

 waar en hoe je deze kunt meten en

 waardoor deze veroorzaakt wordt.

 Je kan je eigen bloeddruk meten en

 weet wat de resultaten (boven- en onderdruk) betekenen.

Voorbereiding:

Leer de begrippen hartslag (met de drie fasen) en bloeddruk zoals deze in je boek beschreven staan.

Benodigdheden:

 Bloeddrukmeter

 Hartslagmeter (soort horloge)

Uitvoering:

Je mag de practica in willekeurige volgorde uitvoeren want er zijn maar een beperkt aantal meetinstrumenten aanwezig in het lokaal. Begin daarom niet allemaal bij opdracht 1.

Opdracht 1

In opdracht 1 gaan we de hartslag meten aan de hand van een horlogeachtig apparaat.

 Bevestig de hartslagmeter om je pols

 Haal een paar keer diep en rustig adem en noteer de aangegeven hartslag

 Maak jezelf druk, doe een paar sit- of push-ups of trappel een halve minuut met je benen op de grond alsof je stilstaand aan het hardlopen bent (niet stampen!).

 Meet je hartslag weer en noteer deze voor jezelf

 Beantwoord de vragen:

1 – Waarschijnlijk was je hartslag bij de tweede meting hoger dan bij de eerste.

a. Was dit bij jou ook het geval?

b. Hoe komt dit denk je?

c. Wat is het nut van een verhoogde hartslag? (denk hierbij aan de begrippen zuurstof, verbranding en spieren)

2 – Bij een puber zal de normale hartslagwaarde in rust tussen de 80 en 100 slagen per minuut liggen.

a. Zit je boven of onder het gemiddelde?

Opdracht 2

In opdracht 2 gaan we de hartslag meten maar dan zonder apparatuur! Dat de hartslag een belangrijke factor is van ons lichaam is duidelijk en daarom is het belangrijk dat je weet hoe je ook zonder apparatuur de hartslag kan bepalen. Er zijn nu ook weel reclames van de hartstichting over reanimatie cursussen, ook hierbij is het van belang dat je weet hoe je de hartslag bepaald.

Er zijn twee plekken waar je op je lichaam goed de hartslag kan voelen, hier liggen namelijk slagaders vlak onder je huid. Deze plekken zijn je pols en je nek. Bekijk de afbeeldingen hieronder:

 Probeer bij jezelf de hartslag in je pols te voelen, als deze te zwak is of als je hem niet kunt vinden gebruik dan de hartslag in je nek (druk hiervoor diep met twee platte vingers vlak onder de kaaklijn zoals in de afbeelding hierboven)

 Haal weer een paar keer rustig diep adem alvorens je gaat tellen

 Tel dan gedurende 15 seconden hoeveel slagen je voelt

 Noteer het aantal en beantwoord de vragen:

1 – Je hebt het aantal slagen geteld over 15 seconden.

a. Bereken het hf (=hartslagfrequentie) per minuut

b. Komt dit op ongeveer (+/- 10 slagen) hetzelfde neer als je bij proef 1 hebt gemeten?

2 – Als je beide methoden probeert (pols en hals) zul je waarschijnlijk merken dat de hartslag in je hals veel beter te voelen is dan bij je pols. Geef hier een verklaring voor.

Opdracht 3

Opdracht 3 gaat over je bloeddruk. Er zijn een aantal bloeddrukmeters in het lokaal aanwezig waarmee je dit op kunt meten. Let goed op de instructie! Als je namelijk de bloeddrukmeter niet goed aanbrengt dan zul je hele andere waardes krijgen.

Het is belangrijk dat je weet hoe het staat met je bloeddruk. Dat hoeft natuurlijk niet op elk moment van de dag of elke week, maar als je een tijdje het gevoel hebt dat je licht in je hoofd bent, je snel duizelig voelt of misschien langdurige stressgevoelens hebt helpt het veel om te weten wat je bloeddruk is. Ook bij kortdurige stress gaat de bloeddruk omhoog, dit is dan geen probleem maar als je langdurig een hoge bloeddruk hebt kan dit schadelijk zijn. Lage bloeddruk daarentegen is een indicatie wanneer je vaak een licht gevoel in je hoofd hebt of vaak duizelig bent.

 Ga rechtop zitten en haal rustig adem (inspanning en stress hebben invloed op je bloeddruk)

 Laat je partner de bloeddrukmeter om je bovenarm bevestigen zoals door de docent aangegeven (vraag eventueel om hulp)

 Laat de band rustig samenknijpen totdat deze weer loslaat, probeer hierbij ook rustig te blijven zitten

 Lees de boven- en onderdruk af van het scherm en noteer deze voor jezelf

 Beantwoord de vragen:

1 – Bovendruk betekend de druk die op je bloedvaatwanden staat wanneer het hart samenknijpt, de onderdruk zegt hoeveel druk er op de wanden staat wanneer het hart in ruststand is. Schrijf bij de boven- en onderdruk welke fase van de hartwerking erbij hoort (volgens je tekstboek).

2 – De gemiddelde bloeddruk van een puber is 90 boven- en 60 onderdruk. Dit kan natuurlijk +/- 10 verschillen.

a. Klopt jouw gemiddelde bloeddruk met het gemiddelde hierboven?

b. Zo niet, heb je een te hoge of te lage bloeddruk?

3 – Bloeddruk kan beïnvloed worden door vernauwing van de aders, een voorbeeld van zo’n vernauwing is wanneer cholesterol zich aan de binnenkant van de bloedvaten hecht. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het eten van veel vetten. Wat is het effect hiervan op je bloeddruk?

Practicum Rode Bloedcellen

In het boek heb je geleerd wat rode bloedcellen zijn, waar ze voor dienen en hoe ze er ongeveer uitzien. Om je hier toch een beter beeld bij te geven gaan we ze bekijken onder de microscoop en tekenen.

Leerdoel(en): aan het eind van het practicum

 kan de leerling rode bloedcellen tekenen;

 onderdelen benoemen;

 onderscheidt maken tussen rode bloedcel en bloedplaatje en;

 witte bloedcellen tekenen

Voorbereiding:

Lees basisstof 2 nog eens goed door.

Benodigdheden:

 Microscoop

 Bloed van rund of varken

 2 voorwerpglaasjes

 tekenmateriaal

 klaar preparaat met gekleurde witte bloedcellen

Uitvoering:

 Maak een bloeduitstrijkje zoals beschreven staat in je boek

 Bekijk het preparaat onder de microscoop en bepaal zelf bij welke grootte je gaat tekenen

 Tekenen een groepje rode bloedcellen (3 á 4)

 Geef aan wat de rand is en waar de verdunning zit

 Beantwoord onder je tekening de volgende vragen:

1 – Op de buitenste laag van een rode bloedcel zit het stofje hemoglobine dat zuurstof bindt voor transport. Bedenk met dit gegeven een mogelijke reden waarom de rode bloedcel niet gewoon een rechte schijf is.

 Bekijk ook een witte bloedcel van het vaste preparaat onder de microscoop en zoek hier de juiste vergroting bij.

 De witte bloedcellen zijn gekleurd (paars) en dus goed te zien

 Teken twee witte bloedcellen

 Beantwoord de vragen

2 – De witte bloedcellen zijn gekleurd.

a. Waarom zijn ze gekleurd?

b. Waarom zag je ze op je vorige preparaat niet?

Demonstratiepracticum Dubbele Bloedsomloop

Hierboven zie je een model van een hart dat gekoppeld is aan de dubbele bloedsomloop. De docent zal aan de hand hiervan laten zien waar het bloed naartoe stroomt, ook zie je aan de hand van de kleur aders of het bloed zuurstof rijk of zuurstofarm is.

Aan de hand van dit demonstratiepracticum kun je opgave 10 maken van basisstof 3, de docent zal deze met jullie doornemen.

Leerdoel(en): aan het eind van het practicum

 kan de leerling uitleggen wat een dubbele bloedsomloop inhoudt;

 kan de leerling aangeven op een afbeelding welk gedeelte van het bloed zuurstofarm en welk zuurstofrijk bloed bevat en

 kan de leerling de stroomrichting van het bloed aangeven op een afbeelding.

Opdracht 10 Beantwoord de volgende vragen.

1. Waarom noemen we de bloedsomloop bij de mens een ‘dubbele bloedsomloop’?

2. Wat is de functie van de kleine bloedsomloop?

3. Wat is de functie van de grote bloedsomloop?

4. In afbeelding 16 (gelijk aan het mode hierboven) is een helft van de bloedsomloop lichtrood en de andere helft donkerrood gekleurd. Dit is gedaan om het zuurstofgehalte van het bloed aan te geven. Welk deel geeft zuurstofrijk bloed aan, het lichtrode deel of het donkerrode deel? Leg je antwoord uit. In het model dat de docent gebruikt is donkerrood blauw gekleurd.

Docentenhandleiding Practicum Hartslag en Bloeddruk

Tijdsduur: 1 lesuur

Materialen:

 Bloeddrukmeter

 Hartslagmeter (tachymeter)

Draaiboek:

 Zorg dat je voor de les weet hoe groot de groepjes leerlingen worden

 Leg de materialen klaar voor elk groepje, of leg de materialen klaar en laat de groepjes rouleren.

 Zorg dat de leerlingen ruim voor de bel (ongeveer 10 minuten) alle materialen weer inleveren, tel de gebruikte materialen voor en na de les.

Pedagogisch aspect:

 Demonstreer iedere opdracht kort mocht dit nodig zijn, zodat leerlingen vlot aan de slag kunnen.

 Leerlingen mogen de opdrachten bij elkaar uitvoeren, elke leerling moet zich hier echter wel comfortabel bij voelen. Vooral de bloeddrukmeter (die stevig samenknijpt) kan de leerling een onprettig gevoel geven wanneer hij/zij daar gevoelig voor is. Zet een leerling die de veiligheid verstoord apart.

Docentenhandleiding Rode Bloedcellen

Tijdsduur: 0,5 lesuur

Materialen:

 Microscopen

 Bloedpreparaten (ongekleurde bloedcel), of bloed van een varken/rund voor het zelf maken van een preparaat

 Gekleurde bloedpreparaten

 Prepareermateriaal

Draaiboek:

 Zorg als docent tijdig dat alle materialen klaar staan in het lokaal, de microscopen kunnen leerlingen eventueel nog zelf pakken.

 Alle materialen worden na het practicum weer teruggezet door de leerling, de preparaten met bloed worden apart verzameld bij de docent en niet weggegooid.

Pedagogisch aspect:

 Haal duidelijk aan dat ‘grappen’ uithalen met het bloed ten strengste verboden is. Een leerling die deze regel overtreed mag niet langer deelnemen aan de les en zal zich na de tijd moeten melden bij de docent voor een gesprekje.

 Demonstreer zelf kort en bondig hoe het maken van een bloeduitstrijkje in zijn werk gaat en hoe de leerling dit zo hygiënisch mogelijk doet.

Docentenhandleiding Dubbele Bloedsomloop

Tijdsduur: 10-15 minuten

Materialen:

 Model werking dubbele bloedsomloop

Draaiboek:

 De demonstratie kan gebruikt worden tijdens de uitleg van basisstof 3.

 Gebruik tijdens de demonstratie opdracht 10.

Pedagogisch aspect:

 Geef leerlingen denktijd bij het stellen van de vragen uit opdracht 10

 Geef leerlingen de mogelijkheid, indien zij dit willen om ook zelf het model van de bloedsomloop te bedienen

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.