Integratie, een begrip dat bijna dagelijks in media voorkomt. Ook de politiek en de overheid spreken steeds vaker van integratie. De overheid deelt haar beleid met betrekking tot integratie mede in de vorm van integratienota’s die zijn opgesteld door de Tweede kamer. Hierin wordt het beleid met betrekking tot integratie uiteen gezet. Zo is er een integratienota opgesteld in 2007 genaamd “Zorg dat je erbij hoort! Dit beleid is geschreven met als doel om de spanningen die zijn ontstaan in de samenleving, als gevolg van de omvangrijke immigratie van de laatste jaren, te doen verminderen, om allochtone Nederlanders betere perspectieven te bieden, om autochtone Nederlanders hun gevoel van veiligheid terug te geven en om te bevorderen dat alle Nederlands de vrijheden, rechten en verplichtingen die zijn verbonden met onze rechtsstaat respecteren (Tweede kamer, 2007).
Volgens het beleid kunnen deze doelen worden gerealiseerd als allochtonen zich integreren in de Nederlandse samenleving. Van autochtonen wordt verwacht dat ze openstaan voor de migranten en ze het gevoel willen gevoel geven dat ze erbij horen. Wederzijdse acceptatie is hiervoor de basis. Om deze wederzijdse acceptatie te creëren is gelijkwaardigheid noodzakelijk. Maar hiervan is nog te weinig sprake. Te weinig niet-westerse allochtonen hebben een opleiding en nemen deel aan de arbeidsmarkt. De eerste stap naar een gelijkwaardige samenleving, volgens de Integratienota (Tweede kamer, 2007), is dus de integratie van allochtonen (Tweede kamer, 2007).
Opmerkelijk is dat de het in deze integratienota meerdere malen over integratie wordt gesproken, maar er nergens een nauwkeurige omschrijving van dit begrip wordt gegeven. Wel worden er terreinen gegeven waarop het begrip betrekking heeft, zoals verplichte inburgering, onderwijs, werk, sociaal netwerk enz. (Tweede kamer, 2007). Kennelijk wordt er zomaar vanuit gegaan dat iedereen wel weet wat integratie inhoudt. Ook in eerdere wetenschappelijke onderzoeken worden uiteenlopende interpretaties gebruikt. De ene onderzoeker heeft het over de volwaardige participatie van migranten in hun nieuwe samenleving (Hollands, 2006) en de andere over het streven naar een meer gelijkwaardige, evenredige positie van minderheden in de sociale stratificatie, waarmee de bevolkingslagen worden bedoelt (Dagevos, 2001). Meestal wordt er in deze onderzoeken wel aangegeven op welke aspecten integratie betrekking heeft, maar hoe daarbij wordt vastgesteld in welke mate er sprake is van integratie wordt vaak achterwege gelaten. Het ontbreekt dus vooral aan een heldere definitie van integratie.
In dit theoretische literatuur onderzoek wordt gepoogd om aan de hand van verschillende theorieën een duidelijke omschrijving van het begrip integratie te geven. Vanuit deze omschrijving wordt er opzoek gegaan naar de indicatoren om het begrip integratie meetbaar te maken.
2.2 Integratietheorieën en modellen
Om tot een nauwkeurige definiëring van integratie te komen wordt er ingezoomd op een aantal bestaande theorieën en modellen. Te beginnen bij het model van Berry (1997) over acculturatie. Wanneer immigranten naar Nederland komen en een plaats willen opeisen in de Nederlandse samenleving resulteert dit in acculturatie. Acculturatie ontstaat volgens Berry (1997) door culturele veranderingen, die voortkomen uit de groep mensen die een nieuwe cultuur zijn binnengetreden. De twee belangrijkste factoren van acculturatie zijn: het belang van het behoudt van de eigen cultuur en de mate waarin men contact met de inwoners van het immigratieland nastreeft. Een combinatie van deze twee factoren veroorzaken de vier acculturatievormen; integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie. Van integratie, de optimale acculturatie vorm, is sprake als een nieuwkomer het belangrijk vindt contact met leden van de dominante groep te onderhouden en eraan hecht de eigen cultuur te behouden. Bij het geval van assimilatie vindt de immigrant het niet van belang om de eigen cultuur te behouden en is het eveneens belangrijk dat er wordt deelgenomen aan de nieuwe cultuur. Separatie is het tegenovergestelde van assimilatie. De eigen cultuur wordt behouden en de cultuur van de dominante gemeenschap wordt vermeden. Bij de laatste vorm, Marginalisatie, wordt de eigen cultuur vermeden, maar ook de cultuur van het immigratieland. (Berry, 1997)
Deze vormen zijn in te delen in de volgende matrix
Behoefte aan behoud van de eigen cultuur?
Ja
Integratie
Separatie Nee
Assimilatie
Marginalisatie
Behoefte aan contact met de dominante groep? Ja
Nee
Het acculturatieproces is een lastige en verloopt niet altijd even gemakkelijk. Vluchtelingen in de nieuwe samenleving worden vaak geconfronteerd met veel acculturatie-stress. Ze moeten kennismaken met de onbekende nieuwe cultuur, proberen hun identiteit te herontdekken en kunnen te maken krijgen met discriminatie. Deze moeilijkheden kunnen voor stress zorgen en het psychologisch welzijn van de vluchteling schaden. Een beschadigd psychologisch welzijn kan vereenzaming en depressies met zich mee brengen. Dit kan leiden tot het minder open staan voor nieuwe ervaringen en minder participatie in de samenleving (Oosterbaan, 2014).
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk te lezen valt, zijn de meningen van onderzoekers over de vorm die een asielzoeker dient aan te nemen bij migratie verschillend. Zo waren Gordon (1964) en Park, een van de eerste Amerikaanse onderzoekers die onderzoek deden naar integratie van allochtonen, van mening dat migranten de assimilatie vorm aan moeten nemen als er wordt geïmmigreerd. (Oomens & Driessen, 1999)
Hierop kwam veel kritiek vanuit “pluralisten” in de Verenigde Staten. Deze groep was namelijk van mening dat het bestaan van verschillende culturen in één samenleving naast elkaar mogelijk is en dat dit geen barrière hoeft te zijn voor opname in de samenleving. De pluralisten neigden meer naar de integratie acculturatievorm. In tegenstelling tot de assimilisten die vinden dat opname in de samenleving alleen mogelijk is bij volledige aanpassing aan de cultuur van de dominantie groep (Gordon, 1964) (Oomens & Driessen, 1999). Dit discussiepunt is later ook terug gekomen in de Nederlandse onderzoeken naar integratie, waarbij de aanhangers van de het pluralisme terugverwijzen naar de Nederlandse Grondwet. In die grondwet art. 1 gaat het namelijk over vrijheid van meningsuiting over onder andere godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht enz.
Hollands (2006) schrijft in zijn onderzoek naar het contact van Nederlands met vluchtelingen over de ontwikkeling van het Nederlandse integratiebeleid. De Nederlandse onderzoeken naar integratie gingen later van start dan die van de Amerikanen, omdat er lange tijd werd ontkend dat Nederland een immigratieland was. Er werd gedacht dat immigratie van tijdelijke aard was en dat de immigranten wel weer terug zouden keren naar het land van afkomst. Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot aan de jaren 80 was er om deze reden geen integratiebeleid. Deze werd pas opgesteld in de jaren dat er zogenaamde gastarbeiders zich in Nederland vestigden. Het “resocialiserings en integratie” beleid was erop gericht dat voornamelijk de repatrianten uit Nederlands Indië zich zo snel mogelijk zouden aanpassen en het liefst onzichtbaar op zouden gaan in de Nederlandse samenleving. Voor alle andere immigranten werden er tijdelijke voorzieningen getroffen. Voor hen was het doel niet om te integreren, omdat er vanuit werd gegaan dat deze mensen tijdelijk in Nederland verbleven, daarom mochten deze mensen in eerste instantie de eigen identiteit behouden.
In de periode die daarop volgde, eind jaren 70 en begin jaren 80, ontwikkelde zich het minderhedenbeleid. Het werd steeds duidelijker dat de migranten niet meer terug zouden keren naar land van afkomst. De doelstelling van dit beleid was om enerzijds te streven naar de bestrijding en opheffing van de sociale en economische achterstanden van de doelgroepen van het minderhedenbeleid, anderzijds wilde men komen tot een tolerante multiculturele samenleving waarin mensen met een andere etnische of culturele achtergrond als gelijken aanvaard en gewaardeerd zouden worden. De slogan die in die tijd voor beide doelstellingen werd gebruikt was: “Integratie met behoud van identiteit” (Hollands, 2006). Deze slogan sluit aan bij de integratie acculturatievorm van de theorie van Berry (1997)
Entzinger (1984) was het eens met deze slogan. Volgens deze socioloog is integratie een gematigde vorm van assimilatie of een gematigde vorm van pluralisme. Entzinger beschrijft integratie als volgt: Het respecteren van elkaars cultuur en, als gevolg van toegenomen interactie en communicatie, overname van bepaalde elementen uit elkaars cultuur, zonder dat overigens alle culturele verschillen verdwijnen. (Entzinger, 1984)
In andere onderzoeken wordt het onderscheidt gemaakt tussen structurele integratie en sociaal-culturele integratie. Vermeulen & Penninx (1994) maken dit onderscheidt ook. “Volwaardige deelname aan maatschappelijke instituties” is volgens hen de definitie van structurele integratie. Als indicatoren van structurele integratie noemen Vermeulen & Penninx: arbeidsmarktpositie, onderwijspositie, inkomen en huisvestiging. Onder sociaal culturele integratie wordt verstaan de sociale contacten die leden en organisaties van minderheden onderhouden met de wijdere samenleving en de culturele aanpassing aan die samenleving. Indicatoren hiervoor zijn; eigen organisaties, gemengde huwelijken, contacten met de Nederlandse samenleving en interetnische relaties, oriëntatie op de eigen groep, remigratie-drang. Een aantal van deze indicatoren zijn onduidelijk en dienen concreter omschreven te worden. (Vermeulen & Penninx, 1994)
J. Dagevos (2001) maakt ook het onderscheid tussen sociaal-culturele integratie en structurele integratie tijdens zijn onderzoek naar het perspectief op integratie. Naast de structurele integratie maakt hij nog een extra onderscheid tussen objectieve sociaal-culturele integratie en subjectieve sociaal-culturele integratie. Volgens hem gaat het bij de objectieve vorm van culturele integratie om de mate waarin een groep zich qua gewoonten, normen en waarden en taal onderscheid van de omringende samenleving. Bij de subjectieve vorm heeft betrekking op de identificatie met de “eigen” groep. Afwijkend van de vorige theorieën is dat er tijdens zijn onderzoek ook rekening wordt gehouden voor e beheersing en het gebruik van de Nederlandse taal. De mate waarin immigranten de taal van de ontvangende samenleving beheersen wordt gezien als een objectief sociaal culturele element (Dagevos, 2001).
De theorie van Dagevos is als volgt samengevat:
Objectieve sociaal culturele integratie:
• Mate van informele contacten met de autochtone bevolking dan wel met de eigen groep
• Mate waarin een groep zich onderscheidt voor wat betreft taal, gewoonten, normen en waarden
Subjectief sociaal culturele integratie:
• Identificatie met de eigen groep.
2.3 Integratie vanuit de overheid
Eén keer in de twee jaar wordt er door het CBS een jaarrapport integratie opgesteld. De laatst verschenen versie is die van 2014. In dit rapport wordt integratie als volgt gedefinieerd; “Integratie van allochtonen verwijst naar een proces waarbij immigrantengroepen en de autochtonen bevolking naar elkaar toegroeien en volwaardig aan de samenleving deelnemen. Met allochtonen wordt bedoeld de personen waarvan tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Een allochtoon die zelf ook in het buitenland is geboren behoort tot de eerste generatie. Een allochtoon van de tweede generatie is in Nederland geboren. Autochtonen zijn personen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren (CBS, 2014). Vluchtelingen, zoals de doelgroep in dit onderzoeksverslag wordt genoemd, behoren tot de eerste generatie allochtonen.
In de integratienota van 2007-2011 wordt er voornamelijk onderscheidt gemaakt tussen maatschappelijke emancipatie en sociale integratie, deze termen zijn vergelijkbaar met de structurele integratie en de sociaal culturele integratie uit de theorieën van Vermeulen & Penninx (1994) en Dagevos (2001). De maatschappelijke emancipatie hangt volgens deze nota namelijk af van het onderwijs, werk en woning en de sociale integratie van meedoen, contacten aangaan en samenwerking zoeken oftewel actief burgerschap op allerlei gebieden. Daarnaast gaat sociale integratie over de nieuwsgierigheid en interesse naar het reilen en zeilen van de Nederlandse samenleving en dan in het bijzonder voor de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Door mee te doen in de samenleving wordt het mogelijk voor allochtonen om zich hiermee in toenemende mate de identificeren. (Tweede kamer, 2007)
De Tweede kamer is er sterk van overtuigd dat sociale integratie het positieve gevolg is van maatschappelijke emancipatie. Dit wordt duidelijk gemaakt met de volgende zinnen; “Maatschappelijke emancipatie is primair gericht op het verbeteren van de sociaaleconomische positie van migranten. Wanneer die verbetert, stijgt hun maatschappelijk aanzien en zijn er betere voorwaarden voor sociale integratie. De nadruk van deze nota ligt dus voornamelijk op het bevorderen van de maatschappelijke integratie, waaronder de arbeidsparticipatie, omdat de Tweede kamer van mening is dat deelname aan de arbeidsmarkt de sleutel vormt tot een zelfstandig bestaan. (Tweede kamer, 2007)
In de daaropvolgende integratienota die in 2011 is gepubliceerd is eigenverantwoordelijk een kernbegrip. Verantwoordelijkheid wordt gezien als een van de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat evenals vrijheid en gelijkwaardigheid. Integratie is geen verantwoordelijkheid vanuit de overheid, maar van degenen die zich in Nederland wil vestigen. (Tweede kamer, 2011)
Tot slot is er aan de hand van de verschillende theorieën een eigen definitie van integratie gevormd voor dit onderzoek. Die definitie luidt als volgt: “Integratie is een (langdurig) proces van identificatie door een immigrant met de Nederlandse cultuur en acceptatie vanuit die cultuur. De dominante cultuur wordt overgenomen maar er is ook plaats is voor het behoudt van de eigen cultuur. Naast het culturele aspect is integratie ook afhankelijk van het maatschappelijke aspect, hierbij gaat het om de sociaal economische positie waarin de vluchteling verkeerd. Positie op de arbeidsmarkt en deelname aan het onderwijs beïnvloeden deze sociaal economische positie. Kort gezegd, integratie is als een immigrant participeert in de samenleving en geaccepteerd wordt in deze samenleving”.
2.4 Sport en integratie
Verschillende onderzoekers en deskundigen beweren dat sport positief bijdraagt aan de integratie van vluchtelingen, zoals in de aanleiding van dit onderzoeksvoorstel valt te lezen. Het onderbreekt echter aan onderbouwingen van deze uitspraak. Toch zijn er wel theorieën over de impact van sport op integratie. Deze theorieën worden in dit onderdeel van het theoretisch kader verder toegelicht.
In de Nota Tijd voor sport (2005) gaat het over sporten onder allochtonen. Er wordt gesteld dat de sportdeelname onder allochtone Nederlanders achterblijft bij de sportdeelname onder autochtone Nederlanders. Dit is vooral terug te zien bij mensen met Turkse en Marokkaanse afkomst en bij islamitische en hindoestaanse meisjes en vrouwen. In 2006 is er een vijfjarig programma opgesteld door de minister van Vreemdelingenzaken en integratie en de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dit programma moest ervoor zorgen dat sport gericht werd ingezet voor opvoedings- en integratiedoelen voor met name allochtone jeugd. Het doel van het beleid was om de achterstand van allochtone jeugd in sportdeelname in te lopen. In een periode van vijf jaar werden circa 500 sportverenigingen en sportscholen actief betrokken bij het preventieve jeugdbeleid en nog eens 50 bij zorg- en re-integratie trajecten. (Hoogervorst, 2006)
“Sport kan mensen verengingen vanuit diverse belevingswerelden” aldus het beleid Meedoen van allochtone jeugd door sport 2006-2010 (2006). De makers van het beleid zijn zeker van mening dat sport een prima rol vervult om mensen nader tot elkaar te brengen. Dit gebeurt door zelf te sporten of samen naar een wedstrijd te kijken, het delen van de voorliefde voor een bepaalde club of door sportprestaties als gespreksstof te gebruiken om elkaar beter te leren kennen. De deelname aan sportieve activiteiten kan leiden tot ontmoeting, wederzijds begrip, waardering en saamhorigheid, maar in verenigingsverband ook tot de verwerving van sociaal kapitaal: contacten, het opdoen van kennis en vaardigheden, wederkerigheid van relaties en vertrouwen. (Hoogervorst, 2006)
Sociaal kapitaal is een belangrijk begrip in deze context. Dit begrip komt vaker terug als het gaat om de betekenis van sport voor de multiculturele samenleving. Zo ook in het hoofdstuk 5 van het boek “Samenspel” (2010). Sociaal kapitaal verwijst in dit boek naar de sociale netwerken waarin 1. Maatschappelijke nuttige contacten, kennis en vaardigheden worden verworven; 2. zich normen van wederkerigheid ontwikkelen; 3. Vertrouwen in de medemens wordt gegenereerd.
Er wordt onderscheidt gemaakt tussen het verwerven van sociaal kapitaal in gemengde verenigingen en in eigen verenigingen. Gemengde verenigingen bestaan volgens de theorie van oudsher uit grotendeels autochtonen, maar door het groeiende aantal allochtonen zijn deze verenigingen meer multicultureel geworden. De “eigen” vereniging betekend dat er verschillende bevolkingsgroepen kiezen voor organisatie in eigen kring. Vroeger werden er vaak groepen gevormd op basis van geloofsovertuiging, tegenwoordig op basis van etniciteit. Het grote verschil bij deze verenigingen is dat er bij de gemengde vereniging de diversiteit binnen de vereniging is georganiseerd, terwijl bij de tweede vorm de diversiteit is georganiseerd tijdens sportontmoetingen tussen verschillende verenigingen. Vanuit het perspectief dat integratie “moet” en dat sport daaraan kan bijdragen dringt zich steeds vaker de vraag op in welke mate individuele allochtonen door participatie in eigen en gemengde sport verenigingen sociaal kapitaal kunnen vergaren. (Janssens, Elling, & Verweel, 2010)
Op die vraag had Putnam (2000) een antwoord. Putnam maakte het onderscheid tussen bonding- en bridiging social capital. Deze man veronderstelde dat allochtonen die in eigen vereniging deelnemen aan sport vooral voornamelijk bonding social capital ervaren. Dit betekent volgens zijn theorie dat de allochtonen zich in elkaar herkennen en er samenhorigheid en verbonden schap ontstaat. Wanneer allochtonen deelnemen aan een gemengde vereniging zorgt dit voor bridging social capital. Bij Bridging social capital daarentegen gaat om de verbinding tussen mensen met verschillende achtergronden. Bij het laatste gaat het om het vermogen te leren omgaan met anderen en andersdenkenden. Bij bonding social capital gaat het om de versterking van de eigen identiteit en de groepsidentiteit.
2.5 Samenvatting
Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er tal van definities en omschrijvingen zijn van integratie, maar dat er door meerdere Nederlandse onderzoekers onderscheidt wordt gemaakt tussen structurele integratie en sociaal-culturele integratie. Dit belangrijke onderscheidt wordt ook gemaakt in het onderzoek naar de samenhang van sport en de integratie van vluchtelingen. Structurele integratie heeft volgens Penninx en Vermeulen (1994) te maken met de deelname aan maatschappelijke instituties, zoals onderwijsorganisaties of de arbeidsmarkt. Daarnaast vallen het inkomen uit arbeid en de huisvesting onder de structurele integratie. Sociaal culturele integratie heeft meer te maken met overname van en interesse in de dominante cultuur en de overname van de daarbij behorende normen en waarden. Indicatoren hiervoor zijn eigen organisaties, gemengde huwelijken, contacten met de Nederlandse samenleving en interetnische relaties, oriëntatie op de eigen groep, remigratie-drang. Dagevos (2001) voegt daar tijdens zijn onderzoek nog de beheersing van de Nederlandse taal aan toe.
Tijdens het literatuur onderzoek naar de publicaties van de Nederlandse overheid met betrekking tot integratie wordt duidelijk dat de Tweede kamer structurele integratie ziet als de eerste stap naar volwaardige integratie. Volgens hen is sociale integratie vaak hetgeen dat voortkomt uit structurele integratie. Daarnaast is het kunnen nemen van de eigen verantwoordelijkheden (ook met betrekking tot integreren) van cruciaal belang voor het functioneren in de samenleving.
Ondanks dat er onduidelijkheid is over de definitie van integratie komen in de verschillende onderzoeken wel vaak dezelfde indicatoren terug als het gaat om het meetbaar maken van het begrip integratie. Zo wordt er meerdere keren gewezen op beheersing van de Nederlandse taal, lidmaatschap van vrijetijdsverenigingen, participatie op de arbeidsmarkt, voorkomen van interetnische huwelijken, deelname aan het onderwijs. Deze indicatoren worden in dit onderzoek eveneens gehanteerd bij het meetbaar maken van het begrip integratie. Daarnaast wordt er aan de hand van de definitie van integratie nog het gevoel van acceptatie toegevoegd. (Het begrip dat vaak terug komt in de integratiebeleid “Zorg dat je erbij hoort” (2007))
Bij het begrip sport wordt er vooral gekeken naar de manier waarop wordt gesport, in welk verband. Vind het sporten individueel, in een gemengde vereniging of in de eigen vereniging plaats. Dit is van belang voor de manier waarop sociaal kapitaal wordt verworven. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen bonding social capital, het omgaan met mensen met dezelfde achtergrond en bridging social capital waarbij er verbondenheid ontstaat tussen mensen met verschillende achtergronden. Deze tweede vorm van het verwerven van sociaal kapitaal zorgt voor een sterkere integratie en vindt plaats bij het sporten in een gemende vereniging. Bonding social capital vindt plaats als er wordt gesport in een eigen verening. In een eigen vereniging komen mensen met dezelfde etnische achtergrond bijeen, bij een gemengde vereniging mensen met verschillende etnische achtergronden.
2.6 Hypothese
Volgens de theorie kan sporten leiden tot ontmoeting (tussen verschillende bevolkingsgroepen), wederzijds begrip en acceptatie, waardering en saamhorigheid. Factoren die aansluiten bij het integratiebegrip. Dit betekend dat sporten het integratie proces bevorderd. En dat zou betekenen dat wel sportende vluchtelingen verder zijn geïntegreerd dan niet sportende vluchtelingen en dat er een hypothese is gevormd op de hoofdvraag. Toch is volgens de theorie de mate van integreren door sport afhankelijk van de manier waarop wordt gesport. Als er in verenigingsverband wordt gesport kan het sporten ook leiden tot werving van sociaal kapitaal. De verwachting is dat allochtonen die sporten in een gemengde vereniging verder zijn geïntegreerd dan allochtonen die sporten in een eigen vereniging. Individuele sporters zijn naar verwachting het minst ver geïntegreerd, omdat ze op die manier weinig in contact komen met anderen. Daarbij is het wel belangrijk om op te merken er nog veel meer andere factoren zijn waar integratie van kan af hangen en het integratieniveau dus niet geheel afhankelijk is van of en hoe er aan sport wordt gedaan.