In dit arrest is sprake van ontruiming van een woonruimte op last van de burgemeester van Doetinchem. In Nederland was er na de Tweede Wereldoorlog erg veel woningnood. De toenmalige burgemeester van Doetinchem vorderde op basis van de woonruimte wet ter betrekking van een gezin met twee kinderen vier kamer en gebruik van zolder en w.c. In cassatie bestreed de verweerder de in casu vordering bij de burgerlijke rechter op grond van onrechtmatige daad. Aan de hand van de oordeel van de rechter zou er spraken zij dat de burgemeester zijn recht heeft misbruikt. De burgemeester had in casu niets gelegen laten liggen aan de belangen van de verweerder en zijn echtgenote om, des ondanks de zwakke geestesgesteldheid van de familie, zelfstandig te blijven wonen. Het hof en de rechtbank waren een steun voor de verweerder. Het hof en de rechtbank oordeelde het de verordening van de woonruimte als een onrechtmatige daad. De burgersmeester ging hier niet akkoord mee en stelde een cassatie van beroep in. De burgemeester stelde zich op het standpunt dat het hof de vorderingsbeleid te inhoudelijk had beoordeeld.
De rechter kan in het algemeen
In Nederland had men na de Tweede Wereldoorlog last van woningnood. In dit arrest is sprake van ontruiming van een woonruimte op last van de burgemeester. De toenmalige burgemeester van Doetinchem zette een gezin met twee kinderen uit een eengezinswoning. Het gezin was het hier niet mee eens en ging in beroep bij de burgerlijke rechter op grond van onrechtmatige daad. Volgens het gezin heeft de burgemeester zijn recht misbruikt en onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het gezin om ‘ ondanks hun zwakke geestesgesteldheid ‘ zelfstandig te blijven wonen. De rechtbank en het hof achtte de vordering van de burgemeester onrechtmatig. De burgemeester was het hier niet mee eens en stelde cassatieberoep in. Hij was van oordeel dat het hof zijn vorderingsbeleid te inhoudelijk had beoordeeld.
De Hoge Raad is van oordeel dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bestuursbevoegdheid beschikt over beleids- of beoordelingsvrijheid. De rechter moet deze vrijheid van het bestuursorgaan respecteren. Beleidsvrijheid wil zeggen dat een bestuursorgaan een bevoegdheid op verschillende manieren kan uitoefenen. De rechter mag dus niet ‘op de stoel van het bestuur’ zitten. Dit vloeit voort uit de Triaspolitica.
De rechter mag een besluit van een bestuursorgaan wel inhoudelijk (lees: onrechtmatig) beoordelen, indien de betreffende bestuursorgaan deze bevoegdheid niet redelijk heeft gebruikt. Daar is sprake van indien de belangen van anderen onevenredig worden geschaad. Dan mag de rechter een besluit van de bestuursorgaan wel onrechtmatig achten. In casu is hier echter geen sprake van. Dit wordt ook wel het leerstuk van het willekeurverbod genoemd.
Al met al vloeit uit dit arrest voort dat de rechter niet zomaar op de stoel van een bestuursorgaan mag zitten, vooral niet wanneer deze bestuursorgaan beschikt over beleidsvrijheid. Slechts wanneer onevenredige belangen worden geschaad, mag de rechter het besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk toetsen.
In Nederland had men na de Tweede Wereldoorlog last van woningnood. In dit arrest is sprake van ontruiming van een woonruimte op last van de burgemeester. De toenmalige burgemeester van Doetinchem zette een gezin met twee kinderen uit een eengezinswoning. Het gezin was het hier niet mee eens en ging in beroep bij de burgerlijke rechter op grond van onrechtmatige daad. Volgens het gezin heeft de burgemeester zijn recht misbruikt en onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het gezin om ‘ ondanks hun zwakke geestesgesteldheid ‘ zelfstandig te blijven wonen. De rechtbank en het hof achtte de vordering van de burgemeester onrechtmatig. De burgemeester was het hier niet mee eens en stelde cassatieberoep in. Hij was van oordeel dat het hof zijn vorderingsbeleid te inhoudelijk had beoordeeld.
De Hoge Raad is van oordeel dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bestuursbevoegdheid beschikt over beleids- of beoordelingsvrijheid. De rechter moet deze vrijheid van het bestuursorgaan respecteren. Beleidsvrijheid wil zeggen dat een bestuursorgaan een bevoegdheid op verschillende manieren kan uitoefenen. De rechter mag dus niet ‘op de stoel van het bestuur’ zitten. Dit vloeit voort uit de Triaspolitica.
De rechter mag een besluit van een bestuursorgaan wel inhoudelijk (lees: onrechtmatig) beoordelen, indien de betreffende bestuursorgaan deze bevoegdheid niet redelijk heeft gebruikt. Daar is sprake van indien de belangen van anderen onevenredig worden geschaad. Dan mag de rechter een besluit van de bestuursorgaan wel onrechtmatig achten. In casu is hier echter geen sprake van. Dit wordt ook wel het leerstuk van het willekeurverbod genoemd.
Al met al vloeit uit dit arrest voort dat de rechter niet zomaar op de stoel van een bestuursorgaan mag zitten, vooral niet wanneer deze bestuursorgaan beschikt over beleidsvrijheid. Slechts wanneer onevenredige belangen worden geschaad, mag de rechter het besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk toetsen.