1.1 Doelgroep
De Waerden is er voor mensen die door hun beperking niet in staat zijn (volledig) zelfstandig te functioneren in de samenleving. De cliënten hebben veelal een verstandelijke beperking, maar er kan ook sprake zijn van bijvoorbeeld psycho-sociale problematiek (De Waerden, 2015d). De Waerden biedt in gevallen waar sprake is van psycho-sociale problematiek, de continuïteit in de ondersteuning en schakelt op gezette momenten Geestelijke gezondheidszorg (GGZ), verslavingszorg, jeugdzorg, schuldenspecialisten of andere disciplines in, voor zover die hulp niet in de eigen organisatie beschikbaar is (De Waerden, 2015d).
Dit onderzoek richt zich op de cliënten van, achttien jaar of ouder, met een lichte- tot matige verstandelijke beperking binnen de 27 woon- en ambulante locaties van De Waerden.
Verstandelijke beperking
De Waerden biedt zorg aan mensen met een verstandelijke beperking. Mensen met een verstandelijke beperking hebben een aangeboren of een later in de ontwikkeling optredende beperking in het intellectueel functioneren. Ook hebben zij beperkingen in de sociale (zelf) redzaamheid. Mensen met een verstandelijke beperking hebben tevens een lager intelligentiequotiënt (IQ) niveau dan het populatiegemiddelde (Van Gemert & Minderaa, 1997).
Iemand die zwakbegaafd is heeft een IQ tussen de 70 en de 90. Iemand met een licht verstandelijke beperking heeft een IQ tussen de 50 en de 70. Iemand met een matige verstandelijke beperking heeft een IQ tussen de 35 en 50. Iemand met een ernstige verstandelijke beperking heeft een IQ tussen de 20 en de 35 (Ponsion & Plas, 2014). Een persoon met een IQ lager dan 70 heeft niet meteen een verstandelijke beperking. Om gediagnosticeerd te worden voor een verstandelijke beperking moet er gelijktijdig ook een beperking aanwezig zijn in conceptuele-, praktische- en/of sociale vaardigheden. De diagnose verstandelijke beperking is gebaseerd op het IQ van een persoon en op de ondersteuningsbehoefte. De ondersteuningsbehoefte wordt steeds belangrijker ten opzichte van het IQ. Het niveau van de ondersteuningsbehoefte dat de cliënt nodig heeft is mede afhankelijk van de omgeving waarin iemand verkeert of van bijkomende stoornissen en beperkingen (Kaldenbach, 2015).
Participatie van familie is voor mensen met een verstandelijke beperking veelal zeer belangrijk. De participatie van familie kan op drie verschillende niveaus plaatsvinden (Burger, 2005):
– Meeweten: De familie informeren over het welzijn van hun familielid
– Meedoen: De familie kan ook meedoen in het zorgen voor hun familielid of een bijdrage leveren aan het welzijn van hun familielid.
– Meebeslissen: De familie kan betrokken worden en het maken van beslissingen.
Het is van belang dat de hulpverlener naast de band met de cliënt ook een goede band met de familie heeft. Als er een contact is opgebouwd tussen de familie en de hulpverlener, door middel van meeweten, meedoen en meebeslissen, dan is het vertrouwen over en weer groot (Burger, 2005).
Volwassenen en ouderen
De cliënten van De Waerden worden als volwassen gezien als zij achttien jaar of ouder zijn. Omdat mensen met een verstandelijke beperking eerder ouderdomsverschijnselen krijgen dan mensen zonder een verstandelijke beperking, hanteert De Waerden een ‘ouderengrens’ voor haar cliënten. Fysiek en geestelijk oud zijn hangt dus niet altijd samen met de kalenderleeftijd. Bij De Waerden vallen de volgende cliënten onder de groep ouderen:
– Bij een zeer ernstig verstandelijke beperking of het Syndroom van Down vanaf 40 jaar.
– Bij een ernstige- of matige verstandelijke beperking vanaf 50 jaar.
– Bij een licht verstandelijke beperking vanaf 65 jaar (De Waerden, 2013).
Cliënten die niet binnen deze leeftijdscategorie vallen, maar wel ouderdomsproblematiek vertonen, zoals dementie, behoren ook tot de doelgroep ouderen. Voor mensen met een licht verstandelijke beperking wordt de grens van 65 jaar aangehouden omdat bij hen het verouderingsproces lijkt op dat van niet verstandelijk beperkte mensen (De Waerden, 2013). Dementie komt relatief vaak voor bij mensen met een verstandelijke beperking, zo ook onder de cliënten van De Waerden. Omdat De Waerden een grote groep ouderen kent, heeft zij ook te maken met cliënten met dementie (De Waerden, 2013).
In de DSM-V wordt niet meer over dementie gesproken maar over een neurocognitieve stoornis. Er moet sprake zijn van een opmerkelijke cognitieve achteruitgang ten opzichte van het voorgaande niveau van functioneren in één of meerdere cognitieve domeinen. Dit zijn de volgende domeinen; executieve functies, complexe aandacht, taal, perceptueel-motorisch, sociaal-cognitief en/of leervermogen en geheugen. Daarnaast mogen de cognitieve beperkingen niet voortkomen uit een delirium en niet verklaard kunnen worden door een andere psychische stoornis (American Psychiatric Association, 2013). Volgens Eulderink, Heeren, Knook en Ligthart (2004) is bij dementie sprake van stoornissen in het korte- en langetermijngeheugen, het oordeelsvermogen en het abstractievermogen. Daarnaast functioneren corticale functies niet meer goed. Het bewustzijn is bij dementie ongestoord. De stoornissen zorgen voor verstoring in het dagelijks functioneren. De persoon met dementie ervaart verstoring in werken, huishouden, hobby’s en huishouden (Eulderink et al., 2004). Dementie veroorzaakt gaten in het geheugen, de persoon met dementie vult deze gaten vaak aan met fictieve verhalen. Dus met verhalen die niet overeenkomen met de werkelijkheid (Verbraeck & Van der Plaats, 2008).
In het contact met mensen met dementie kunnen er vaak communicatieproblemen zijn ten gevolge van taal- en begripsproblemen aan de kant van de mensen met dementie. Hierdoor verloopt het contact met anderen steeds minder met woorden, het initiatief van het contact moet steeds meer vanuit de omgeving komen en geleidelijk aan lukt contact leggen alleen nog via lichamelijk contact en zintuigelijke prikkels (Scheres & De Rijdt, 2011).
1.2 Organisatie
De Waerden heeft 32 woon-, ambulante- en dagbestedingslocaties voor volwassenen en ouderen, gelegen in 5 gebieden. Dit zijn de volgende gebieden; gebied HAL, gebied Hollands Kroon, gebied Schagen, gebied Texel, gebied Velsen. De Waerden biedt zorg aan ongeveer duizend volwassenen en ouderen (De Waerden, 2015a).
De Waerden heeft gekozen voor korte lijnen en de verantwoordelijkheden liggen daar waar invloed kan worden uitgeoefend. Dit betekent dat de verantwoordelijkheden zo dicht mogelijk bij de uitvoering liggen. De Waerden heeft hier voor gekozen om zo een optimale uitvoering te kunnen geven aan de mens- en zorgvisie van De Waerden (De Waerden, 2015e).
De Waerden wil een zo hoog mogelijke kwaliteit leveren van diensten en van processen die dit ondersteunen. De Waerden heeft hiervoor een kwaliteitsmanagementsysteem. Het kwaliteitsmanagementsysteem is een hulpmiddel voor het management om processen te beheersen. Ook kan De Waerden aan de hand van dit systeem de kwaliteit van de organisatie op een systematische wijze sturen. Het doel van De Waerden is om de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren en daarnaast de interne organisatie te verbeteren. Kwaliteitsmanagement komt dus terug in alle delen van het management, het verbindt de verschillende bedrijfsonderdelen (De Waerden, 2015b).
1.3 Missie & visie
”De Waerden ondersteunt mensen met een beperking bij een gelukkig leven. De Waerden werkt aan een samenleving waaraan ieder mens zijn bijdrage mag leveren“ (De Waerden, 2015c, p.1). Dit is de missie van De Waerden, De Waerden werkt aan haar missie door middel van haar visie.
De visie van De Waerden luidt als volgt (De Waerden, 2015c):
– De medewerkers van De Waerden accepteren onvoorwaardelijk hun cliënten met een beperking.
– De Waerden is een onderdeel van de samenleving. Dit is de reden dat cliënten binnen De Waerden participeren.
– De medewerkers ondersteunen hun cliënten bij het hebben en kunnen onderhouden van een gezonde en veilige leefomgeving.
– De Waerden streeft in haar werkwijze naar optimale samenwerking met cliënten, verwanten, vrijwilligers en collega’s. Het sociale domein is een focuspunt van de werknemers.
– De medewerkers van De Waerden nemen de verantwoordelijkheid die past bij hun kwaliteiten en hun functie.
– Ideeën en oplossingen vanuit de medewerkers worden toegejuicht. De Waerden vertrouwt haar medewerkers.
– De Waerden is stand vast en doet wat ze zegt. Ook bij tegenslagen blijft de samenwerking sterk.
De Waerden verwacht van haar medewerkers dat zij betrokken, nieuwsgierig en ondernemend zijn. Daarnaast verwacht De Waerden van haar medewerkers dat zij goed (samen)werken, professioneel werken en effectief kunnen communiceren (De Waerden, 2015c).
1.4 Methoden binnen De Waerden
De Waerden maakt gebruik van de methodiek ‘Waardevol Mens’. Deze methodiek is passend voor mensen met een verstandelijke beperking. Deze methodiek bestaat uit twee methoden. De ervaringsordening en de Triple-C methode. De Triple-C methode is een uitwerking van de supportgedachte.
Uitleg over de methoden is weergegeven in bijlage 1: Methoden binnen De Waerden.
Hoofdstuk 2: Probleemschets
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht instellingen om ‘verantwoorde zorg’ te leveren (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, z.d.a). Om eenheid te krijgen in het kwaliteitsbeleid en kwaliteitsborging is stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) opgericht. De HKZ geeft een keurmerk af aan instellingen die aan de eisen voldoen. De Waerden is een HKZ gecertificeerde organisatie. Eén van de eisen, voor het behalen van een HKZ-certificaat, is dat De Waerden werkt volgens de Plan-Do-Check-Act cyclus (PDCA-cyclus) van Deming (1993) om haar kwaliteit te toetsen.
De PDCA-cyclus is de aanleiding voor het uitvoeren van een onderzoek binnen De Waerden. Deze cyclus is in 1993 ontworpen door de heer Deming. De PDCA-cyclus is een checklist voor het managen van verbetertrajecten en het verbeteren van kwaliteit aan de hand van de volgende vier fasen (Terhürne, 2009):
1. Plan: In deze fase wordt bekeken wat het precieze probleem is, wat hiervan de oorzaak is en voor wie het een probleem is. In deze fase worden mogelijke oplossingen aangekaart. Tevens wordt er een verandering, gericht op verbetering, gepland.
2. Do: In deze fase wordt de geplande verandering ingevoerd.
3. Check: In deze fase wordt gecheckt of het beoogde resultaat is bereikt. Dit gebeurt aan de hand van het uitvoeren van een onderzoek. Als het beoogde resultaat niet is bereikt moet er gekeken worden naar wat er verkeerd ging en wat daarvan het leereffect is.
4. Act: Als de verandering leidt tot een succes dan kan de verandering blijven. Als de verandering (gedeeltelijk) geen succes was dan moeten de stappen van de PDCA-cyclus herhaald worden. Hetgeen geleerd is in de fase ‘Check’ zijn aanbevelingen voor het opnieuw plannen en doorvoeren van een verandering.
Vooruitlopend op de invoering van de vernieuwde Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft De Waerden in 2013 haar beleid aangepast (‘Plan’) en ingevoerd (‘Do’). In 2015 is door het management van De Waerden geconstateerd dat de onderdelen ‘Check’ en ‘Act’ van de PDCA-cyclus nog te weinig worden ingezet. Hierdoor is het onduidelijk of de beleidsveranderingen ook daadwerkelijk leiden tot de gewenste resultaten en welke bijsturing wellicht noodzakelijk is (Janssen, 2014; Janssen, 2015).
Het huidige beleid van De Waerden richt zich, in het kader van de vernieuwde wetgeving en de participatiesamenleving, onder andere op het hebben van passende dagbesteding en het bestrijden van eenzaamheid. Met het huidige beleid werkt De Waerden aan participatie van haar cliënten. Dit betekent zoveel mogelijk meedoen in de samenleving, met andere woorden ‘participeren’ (Janssen, 2014). Participeren kan op verschillende niveaus. Op sociaal ongeorganiseerd niveau, op sociaal georganiseerd niveau en op maatschappelijke participatie niveau (Van Gent, van Horssen, Mallee & Slotboom, 2008). Voor het vaststellen van de mate van participatie in de samenleving van een individu wordt gebruik gemaakt van de participatieladder. Nadere toelichting over de participatieladder is weergegeven in hoofdstuk 3: theoretisch kader.
Om participatie te kunnen realiseren verstrekt De Waerden informatie, aan geïnteresseerden, over mensen met een beperking. Ook geeft De Waerden de lokale gemeenschap, de wijken, de bedrijven en de maatschappelijke voorzieningen de gelegenheid om met mensen met een beperking te leren omgaan. De Waerden ondersteunt haar cliënten om onder andere contacten te leggen met de samenleving. De Waerden biedt zelf ook werkplekken aan voor mensen met een beperking als onderdeel van een actief ‘Social Return on Investment- beleid’. Verder deelt De Waerden haar inclusiegedachte op alle plekken waar zij komt (Janssen, 2014).
In de jaarplannen van 2015 van de gebieden van De Waerden, weergegeven in bijlage 9: ‘Jaarplannen’, staat dat cliënten keuzemogelijkheden krijgen met betrekking tot maatschappelijke en arbeidsmatige dagbesteding. Daar waar mogelijk wordt de dagbesteding zo dicht mogelijk bij de woonplek georganiseerd. Ook staat er dat er contact gelegd gaat worden met bedrijven en organisaties voor het beschikbaar stellen van werkplekken voor de cliënten. Tevens staat in de jaarplannen dat de gebieden vrijwilligers gaan inzetten die samen met de cliënten sociale activiteiten kunnen ondernemen. Het was de bedoeling dat de vrijwilligers geworven werden naar de wensen en de behoeften van de cliënt, eventueel in samenwerking met het netwerk van de cliënt (Gebied Hal,z.d.; Gebied Anna Paulowna, z.d.; Gebied Schagen, z.d.; Gebied Texel, z.d.; Gebied Velsen, z.d.).
Het is onduidelijk of de huidige inzet op het hebben van passende dagbesteding en het bestrijden van eenzaamheid ook daadwerkelijk tot de gewenste resultaten leidt. De gewenste resultaten zijn dat de cliënten van De Waerden een dagbesteding hebben die passend is en dat de cliënten zich niet eenzaam voelen. Een dagbesteding is passend als het voldoet aan de weergegeven eisen in paragraaf 3.4. In paragraaf 3.5 is weergegeven wat eenzaamheid is en wanneer het optreedt. In dit onderzoek worden het supportmodel en de participatieladder gebruikt om vast te stellen in welke mate de volwassen woon- en ambulante cliënten van De Waerden eenzaam zijn. Dit in combinatie met de ervaren eenzaamheid.
Het is onduidelijk of de huidige inzet op het hebben van passende dagbesteding en het bestrijden van eenzaamheid ook daadwerkelijk tot de gewenste resultaten leidt doordat De Waerden de doelmatigheid van haar plannen nog niet heeft geëvalueerd door middel van het uitvoeren van de stap ‘Check’ van de PDCA-cyclus. Dit is dan ook de aanleiding voor het uitvoeren van een onderzoek. Door middel van dit onderzoek wordt gewerkt aan de invulling en uitvoering van de stap ‘Check’. Met het onderzoek (‘Check’) wordt de mening van de cliënten en hun begeleiding gemeten. Dit past bij de participatiedoelstelling: het meepraten en gehoord worden tijdens het maken en uitvoeren van plannen. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt wat de cliënten nodig hebben waardoor voor hun de kwaliteit van de zorg beter aansluit bij hun wensen en behoeften. Dit is precies waar dit onderzoek voor is bedoeld (Janssen, 2015).
Op basis van het uitvoeren van een onderzoek worden resultaten van het beleid met betrekking tot het hebben van passende dagbesteding en het bestrijden van eenzaamheid zichtbaar, tevens krijgt De Waerden inzicht in de factoren die nog verbeterd moeten worden. De Waerden kan dan gaan werken aan de stap ‘Act’ (Janssen, 2014; Janssen, 2015).
Hoofdstuk 3: Theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt de, voor dit onderzoek, benodigde theorie betreft maatschappelijke ontwikkelingen, passende dagbesteding en eenzaamheid weergegeven.
3.1 Wet- en regelgeving
In 2015 heeft een aantal wetsveranderingen plaats gevonden. Zo is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vervangen door de Wet langdurige zorg (Wlz). In 2015 is ook het nieuwe wetsvoorstel voor de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd. In deze paragraaf is weergegeven wat de vernieuwde wetgeving inhoudt.
Wet langdurige zorg
“De Wet langdurige zorg is er voor mensen die de hele dag intensieve zorg of toezicht dichtbij nodig hebben. Bijvoorbeeld ouderen met vergevorderde dementie of mensen met een ernstige verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking” (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, z.d.b).
Het wetsvoorstel Wlz heeft per 1 januari 2015 de AWBZ vervangen. De Wlz is de nieuwe naam voor de wet LIZ/kern-AWBZ. In de Wlz is zorg een verzekerd recht, net als voorheen in de AWBZ. De wetsverandering heeft veel teweeg gebracht binnen De Waerden (Scheen, 2014).
De toegang van de zorg is in handen van het Centrum Indicatiestelling Zorg. De inkoop en financiële afwikkeling van de zorg is in handen van de zorgkantoren gebleven (Scheen, 2014).
Mensen die nu intramuraal (op basis van een Zorg Zwaarte Pakket (ZZP) bij De Waerden) binnen De Waerden verblijven, behouden het recht op verblijf eventueel inclusief dagbesteding. Ook houden zij het recht op het verzilveren van de indicatie in een Persoons Gebonden Budget, Volledig Pakket Thuis één of Modulair Pakket Thuis (Managementteam, 2015).
De invoering van de Wlz zorgt niet voor herindicaties, dit geldt voor alle cliënten, ongeacht de hoogte van het ZZP. Voor nieuwe cliënten met een indicatie van Zorg Zwaarte Pakket Verstandelijk Gehandicapt (ZZP VG3) of hoger is het mogelijk om in de Wlz in te stromen. Nieuwe cliënten met een ZZP lager dan 3 zullen via de gemeente worden geïndiceerd in de Wmo voor de functie begeleiding (Managementteam, 2015).
Wet maatschappelijke ondersteuning
“Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn” (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, z.d.c).
In het jaar 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel voor de nieuwe Wmo. Dit betekent dat het nieuwe wetsvoorstel vanaf 1 januari 2015 is ingevoerd (Scheen, 2014).
Mensen van achttien jaar en ouder met een indicatie voor de functies begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding en bijbehorend vervoer worden vanaf januari 2015 geïndiceerd door de gemeenten. Voor de cliënten met een voormalige AWBZ indicatie was er een regeling betreft het overgangsrecht. Tot 1 januari 2016 bleef de AWBZ-indicatie geldig. Deze Wmo-cliënten worden per januari 2016 geïndiceerd door de gemeente (Managementteam, 2015).
Voor mensen met een persoonsgebonden budget (PGB) geldt hetzelfde uitgangspunt. Voor deze mensen geldt wel al vanaf januari 2015 dat zij geen geld meer krijgen op eigen rekening, maar dat het trekkingsrecht al in gaat en betalingen plaatsvinden via de Sociale Verzekeringsbank (Managementteam, 2015).
De wetsveranderingen zijn onder andere ontstaan doordat Nederland langzaamaan verandert naar een participatiesamenleving.
3.3 Participatiesamenleving
“Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving” (Ministerie van Algemene Zaken, 2013).
In de troonrede van 2013 is omschreven dat Nederland in een transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving zit. In de tijd van de verzorgingsstaat werden professionals betaald uit het belastings- en het premiegeld dat de burgers betaalden. De professionals zorgden dan op hun beurt weer voor de hulpbehoevenden. Zo kregen mensen met een verstandelijke beperking, uitkeringen en professionele zorg in bijvoorbeeld een gespecialiseerde instelling (Trappenburg, 2014). De zorg voor de kwetsbare burgers moet gedeprofessionaliseerd en gedemonetariseerd worden. Dit houdt in dat burgers zonder een beperking onder andere zelf moeten gaan zorgen voor mensen met een verstandelijke beperking (Trappenburg, 2014).
Werknemers met een verstandelijke beperking die voorheen, in de tijd van de verzorgingsstaat, terecht konden in sociale werkplaatsen worden nu verwezen naar de gewone arbeidsmarkt. Zij moeten in de participatiesamenleving dus concurreren met reguliere werknemers (Trappenburg, 2014).
3.4 Passende dagbesteding
Het eerste thema in dit onderzoek is het hebben van passende dagbesteding, daarom wordt er onderzocht wat het begrip passende dagbesteding precies inhoudt.
“Dagbesteding bestaat uit een groepsgewijs aanbod dat is gericht op een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel voor cliënten met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke-, lichamelijke-, of zintuiglijke handicap” (Dragt & Hoeksma, 2013, pp.10-11). Dagbesteding onderscheidt zich van algemene welzijnsactiviteiten. Bij dagbesteding is sprake van een individueel ontwikkelplan en professionele begeleiding in het stimuleren en bevorderen van de eigen kracht en participatie (Lips, 2014).
De definitie van passende dagbesteding luidt als volgt (Oonk & Parmentier, 2014; Dragt & Hoeksma, 2013): de match tussen de ‘randvoorwaarden en kenmerken’ waaraan de dagbesteding voldoet en hetgeen de cliënt nodig heeft in combinatie met zijn wensen.
De cliënt en de zorgaanbieder komen door middel van overleg tot een geschikte keuze voor een bepaalde vorm van dagbesteding. Bij het aanbieden van passende dagbesteding speelt het cognitieve vermogen van de cliënt een belangrijke rol. Passende dagbesteding bestaat dus uit afstemming van vraag en aanbod (Oonk & Parmentier, 2014; Dragt & Hoeksma, 2013). De omvang van de dagbesteding wordt bepaald door de omvang van de zorg die in het bijbehorende ZZP is opgenomen (Hoefsmit, 2014).
Vervoer en passende dagbesteding
“Zorgverzekeraars vergoeden lagere tarieven voor het vervoer van de cliënten” (Oonk & Parmentier, 2014, p.7). Dit kan ervoor zorgen dat zorgaanbieders op zoek gaan naar goedkopere alternatieven van dagbesteding voor de cliënt. Het is dan wenselijk dat de cliënten dagbesteding dichterbij huis gaan volgen. Het aanbod moet dan wel passend zijn bij de zorgvraag van de cliënt. Als de cliënt dagbesteding op een locatie wil volgen die vanwege de grotere afstand duurder is, dan kunnen de zorgaanbieder en de cliënt hierover overleggen. In dat overleg kan besproken worden dat de cliënt de meerkosten betaalt (Dragt & Hoeksma, 2013).
Algemene aandachtspunten voor passende dagbesteding
Er zijn drie algemene aandachtspunten voor het organiseren van passende dagbesteding voor de cliënt, namelijk (Dragt & Hoeksma, 2013):
1. “Doelmatigheid van de zorg versus de wens van de cliënt,
2. Deskundige vakbekwame medewerkers,
3. Samenhang met overige zorg en behandeling.”
Doelmatigheid van de zorg versus de wens van de cliënt
Bij het zoeken naar een passende vorm van dagbesteding zijn de wens en de interesses van de cliënt het startpunt. De wens en de interesses van de cliënt stimuleren de motivatie en dragen bij aan de ontwikkeling. De wens van de cliënt kan niet het enige uitgangspunt voor het vinden van passende dagbesteding zijn. Doelmatigheid speelt eveneens een belangrijke rol voor het vinden van passende dagbesteding. Zorg is doelmatig als het efficiënt is, de zorg is efficiënt als het te behalen doel met de minst mogelijke kosten wordt bereikt. Het kostenaspect moet dus worden meegenomen in de beslissingen. De zorgaanbieder beslist op grond van de doelmatigheid of de keuze voor de dagbesteding passend is of dat een goedkoper alternatief passender is (Dragt & Hoeksma, 2013).
Deskundige vakbekwame medewerkers
Een belangrijke randvoorwaarde voor het bieden van passende dagbesteding is de deskundigheid van medewerkers. Als de deskundigheid ontbreekt kan er geen ‘passendheid’ zijn. Er wordt over deskundigheid gesproken als de medewerker bekend is met het volgende (Oonk & Parmentier, 2014, p. 37):
– “Psychosociale problematiek
– Pedagogische begeleiding (o.a. omgaan met gedragsmatige beperkingen en soms agressie)
– Verzorgende handelingen
– Verpleegkundige en soms medische handelingen
– Stimuleren eigen regie van de cliënt
– Groepsdynamische processen
– Beperkingen/ziektebeeld van cliënten (zodat gedrag in de context kan worden geplaatst)
– Vaktechnische activiteiten die worden uitgevoerd (bijvoorbeeld sport, hovenier en bakker)
– Coachen van andere medewerkers en vooral vrijwilligers en mantelzorgers
– Ontwikkelingen in de samenleving”
Samenhang met overige zorg en behandeling
In de praktijk wordt dagbesteding vaak afgestemd op het wonen en op de behandeling. Dit omdat dagbesteding een bijdrage kan leveren aan doelstellingen van wonen en behandeling (Dragt & Hoeksma, 2013).
Passende dagbesteding op cliëntniveau
Ook op cliëntniveau moet de dagbesteding passend zijn. In figuur 1, ‘Afweging passende dagbesteding’, zijn de vier hoofdelementen te onderscheiden die op cliëntniveau een belangrijke rol spelen bij het tot stand komen van passende dagbesteding. Tevens zijn de sub-elementen, in figuur 1: ‘Afweging passende dagbesteding’, weergegeven. Nadere toelichting is weergegeven in bijlage 2: ‘Passende dagbesteding’.
Figuur 1: Afweging passende dagbesteding (Oonk & Parmentier, 2014, p.14).
3.5 Vermaatschappelijking
Al decennialang is vermaatschappelijking populair bij beleidsmakers en instellingsdirecties. In het gehele land worden grootschalige zorginstellingen vervangen door kleinschalige woonvormen en zelfstandige appartementen in gewone wijken. Met als doel dat mensen met een verstandelijke beperking integreren in steden en dorpen in plaats van afgezonderd te worden van de maatschappij (Trappenburg, 2014).
Door de vermaatschappelijking wordt er steeds meer zorg geboden in en door de samenleving. Dit betekent dat het sociale netwerk van de cliënt steeds belangrijker wordt in het verlenen van hulp, ondersteuning en zorg. Een risico van vermaatschappelijking is dat mensen met een verstandelijke beperking die in de lokale samenleving gaan wonen, werken en recreëren sneller in een sociaal isolement kunnen raken vanwege een te beperkt sociaal netwerk (Brettschneider & Wilken, 2007). Het gevaar van het wonen buiten een instellingsterrein is dat iemand met een verstandelijke beperking niet in staat is om sociale netwerken aan te gaan en zich daardoor eenzaam gaat voelen (Kwekkeboom, De Boer, Van Campen & Dorrestein, 2006). Het is van belang dat iemand met een verstandelijke beperking een goed sociaal netwerk heeft. Als dit niet het geval is dan is het van belang om het sociaal netwerk te versterken en zo nodig uit te breiden. Het aanleren van sociale competenties, zoals het aan durven gaan van gesprekken, is ook van belang (Brettschneider & Wilken, 2007).
3.6 Eenzaamheid
Het tweede thema in dit onderzoek is het bestrijden van eenzaamheid, daarom wordt er onderzocht wat het begrip eenzaamheid precies inhoudt en wat eenzaamheid bij mensen met een verstandelijke beperking is. Tevens wordt er beschreven hoe het bestrijden van eenzaamheid gemeten kan worden.
Eenzaamheid is een gevoel. Iedereen heeft andere gevoelens, dit maakt eenzaamheid iets subjectiefs (Van Tilburg, 2011). Omdat eenzaamheid iets subjectiefs is, zijn er verschillende definities van het begrip eenzaamheid. Peplau en Perlman (1982) definiëren eenzaamheid als een gevolg van onvoldoende sociale interacties met daarbij een niet-positieve ervaring. De Jong-Gierveld (In Bizzaro & Peppel, 2014, p.5) heeft deze definitie uitgebreid. De Jong-Gierveld stelt eenzaamheid als het gemis van bepaalde kwalitatieve relaties wat een individu ervaart. Het kan dus zijn dat de persoon het aantal relaties als te weinig ervaart of dat de relaties niet aan zijn wensen voldoen. Daarnaast kan het zijn dat de persoon een mate van intimiteit mist (In Bizzaro & Peppel, 2014, p.5). McVilly, Stancliffe, Parmenter, & Burton-Smith stellen dat onder eenzaamheid het contrast kan worden verstaan tussen de verwachtingen van het individu over zijn relaties en de beleving van die sociale situatie (In Bizzaro & Peppel, 2014, p.5). Eenzaamheid betekent dus niet alleen maar dat een persoon alleen is. Eenzaamheid is een synoniem van sociale isolatie, niet van objectieve isolatie. Iemand kan bijvoorbeeld zijn hele leven lang zichzelf afzonderen van zijn omgeving, hier tevreden mee zijn en zich dus niet eenzaam voelen. Daar tegenover staat dat iemand een rijk sociaal leven kan hebben en zich toch eenzaam kan voelen (Hawkley & Cacioppo,2010).
Twee vormen van eenzaamheid
Er zijn twee vormen van eenzaamheid te onderscheiden, namelijk sociale eenzaamheid en emotionele eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid hebben mensen het gevoel dat ze te weinig sociale relaties hebben. Bij emotionele eenzaamheid gaat het om het gevoel dat je iemand mist met wie je intieme dingen kunt delen (Van Tilburg, 2011). Uit onderzoek blijkt dat emotionele eenzaamheid als ernstiger wordt ervaren dan sociale eenzaamheid (Van der Maat & Van der Zwet, 2010). Met totale eenzaamheid wordt de sociale en emotionele eenzaamheid samen bedoeld (Van Tilburg, 2011).
Gevolgen van eenzaamheid
Als iemand zich eenzaam voelt dan kunnen deze gevoelens voor een lagere kwaliteit van leven zorgen (Van Tilburg, 2011). Iemand kan cognitieve-, emotionele-, gezondheids- en psychische problemen ontwikkelen als hij zich eenzaam voelt. Eenzaamheid verhoogt gevoelens van depressiviteit, kwetsbaarheid en eenzaamheid zorgt er onbewust voor dat mensen waakzamer zijn. Mensen die eenzaam zijn slapen slechter en zijn hierdoor overdag vermoeid, hebben weinig energie en zijn daardoor minder productief. Mensen die eenzaam zijn hebben een verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten (Hawkley & Cacioppo,2010). Eenzame mensen overlijden gemiddeld eerder (Van Tilburg, 2011).
Mogelijkheden voor het bestrijden van eenzaamheid
Hawkley en Caccioppo (2010) schrijven dat er tussen 1984 en 2010 in totaal 6 kwalitatieve onderzoeken, naar interventies tegen eenzaamheid, zijn gepubliceerd. In al deze onderzoeken komen de volgende vier interventies naar boven (Hawkley en Caccioppo, 2010):
– Verbeteren van sociale vaardigheden;
– Aanbieden van sociale steun;
– Vergroten van mogelijkheden voor sociale interactie;
– In kaart brengen van niet goed aangeleerde sociale kennis.
Vijf van deze gepubliceerde onderzoeken concluderen dat interventies betreft eenzaamheid succesvol zijn. Vooral interventies die gericht zijn op het vergroten van sociale interactie en het verbeteren van sociale vaardigheden, zijn succesvol.
Naast de vier bovengenoemde interventies kunnen de betrokken medemensen, in plaats van de professional, een rol spelen in het bestrijden van eenzaamheid van de cliënten. Het inzetten van vrijwilligers is dan ook belangrijk. Het gaat dan voornamelijk om laagdrempelige ondersteuning en ontspanning. Vrijwilligers geven dus een aanvulling op de steun die cliënten krijgen van de professionals (Wouters, 2007).
Het werven van vrijwilligers is belangrijk, maar het behouden van vrijwilligers ook. Concrete maatregelen omtrent vrijwilligers kunnen er voor zorgen dat het vrijwilligersbestand gelijk blijft, dit kan door middel van een activiteitenplan. Het uitspreken van waardering is een belangrijke maatregel. Ook het geven van persoonlijke aandacht zorgt er voor dat vrijwilligers blijven. Onder persoonlijke aandacht vallen de volgende factoren (Van der Klein, Bulsink, Dekker, Hermens & Oudenampsen, 2010):
– Begeleiding geven
– Regelmatig vragen hoe het gaat
– Het organiseren van bijeenkomsten
– Attenties als blijk van waardering
Een goede sfeer is ook een bindmiddel voor het behouden van vrijwilligers. Als er een goede sfeer heerst dan kunnen mensen elkaar aanspreken. Goede communicatie zorgt er voor dat vrijwilligers zich gehoord voelen. Respect moet in deze communicatie voorop staan, dit maakt het geven van feedback uit beide richtingen mogelijk. Als de vrijwilliger in de beginperiode terug kan vallen op de begeleiding, dan is er een grotere kans dat vrijwilligers blijven. Een realistische taakomschrijving is ook een pré in het behouden van vrijwilligers (Van der Klein et al., 2010).
Eenzaamheid bij mensen met een verstandelijke beperking
Mensen met een verstandelijk beperking zijn een risicogroep ten aanzien van eenzaamheid. Zij kunnen sneller in een sociaal isolement terecht komen en zich dus ook sneller eenzaam voelen (Van der Maat & Van der Zwet, 2010; Zomerplaag, 2003; Brettschneider & Wilken, 2007). Het eenzaam voelen blijkt ook toe te nemen met het ouder worden. Ouderen hebben immers vaker te maken met het overlijden van een familielid, vriend of kennis. Ook hebben ouderen sneller te maken met gezondheidsproblemen die de mobiliteit beperken. Voor ouderen met een verstandelijke beperking is er dus een groter risico om eenzaam te zijn dan voor volwassenen met een verstandelijke beperking (Van der Maat & Van der Zwet, 2010).
In verscheidene onderzoeken is gekeken naar de ervaringen van mensen met een verstandelijke beperking, die eerst in een instelling woonden en nu meer of minder zelfstandig zijn gaan wonen in een normale woonwijk. Uit deze onderzoeken hebben Verplanke en Duyvendak (in Trappenburg, 2014, p.78) geconcludeerd dat deze mensen allemaal blij zijn met hun eigen voordeur. Ook zijn zij blij dat zij niet alles met anderen hoeven te delen. Verplanke en Duyvendak hebben echter ook geconcludeerd dat deze mensen vaak eenzaam zijn. Deze mensen hebben veelal alleen contact met hun eigen familie en met de professionele hulpverlener die af en toe langs komt (in Trappenburg, 2014, p.78).
In het onderzoek van Bizzaro en Peppel (2014) is de ervaren eenzaamheid onder intramurele en extramurele cliënten onderzocht. Uit het onderzoek kwam naar voren dat beide woonvormen voor- en nadelen hebben ten opzichte van eenzaamheidsgevoelens bij cliënten. Zo wordt intramurele zorg vaak geboden op een afgezonderd instellingsterrein. Hierdoor is er een kleinere kans om actief deel te nemen aan de maatschappij, waardoor het sociaal netwerk van de cliënt niet vergroot kan worden. Wel biedt het intramureel wonen een mate van bescherming en ervaren vrijheid voor de cliënten. Daarnaast worden er veel activiteiten georganiseerd binnen instellingen waardoor cliënten contact hebben met medecliënten (Bizzaro & Peppel, 2014). Extramurele cliënten wonen in woonwijken en hebben dus een grotere kans om mee te draaien in de maatschappij. Echter, deze cliënten moeten dan wel over sociale competenties beschikken zodat zij relaties aan kunnen gaan. Als dit niet het geval is, loopt deze groep van cliënten een groot risico om eenzaam te worden (Bizzaro & Peppel, 2014).
Meetbaarheid van ‘het bestrijden van eenzaamheid’
De Waerden heeft het supportmodel en de participatieladder gebruikt om vast te kunnen stellen wanneer een cliënt eenzaam is. Dit in combinatie met de ervaren eenzaamheid van de cliënt.
Het supportmodel
Het supportmodel van Schalock en Verdugo kent acht domeinen van kwaliteit van bestaan, waaronder de domeinen “interpersoonlijk relaties” en “sociale inclusie”. Deze domeinen betekenen het volgende in het leven van mensen met een beperking (Kennispleingehandicaptenzorg, z.d.):
– Interpersoonlijk relaties: Het kunnen onderhouden en behouden van het eigen sociale netwerk.
– Sociale inclusie: Ervaren dat je er bij hoort in de samenleving. Dat je mens onder de mensen bent.
De participatieladder
De twee domeinen van het supportmodel van Schalock hebben overeenkomsten met de volgende drie participatieniveaus(Van Gent, van Horssen, Mallee & Slotboom, 2008, p.9):
– “Sociaal ongeorganiseerd ( sociale contacten met vrienden, kennissen en buurt)
– Sociaal georganiseerd (lidmaatschap van verenigingen , deelname aan cursussen)
– Maatschappelijke participatie (betaald en onbetaald werk)”
De participatieniveaus vormen de basis voor de participatieladder. De participatieladder bestaat in totaal uit zes treden. Vier treden voor mensen zonder een arbeidscontract en twee treden voor iedereen met een arbeidscontract. “De participatieladder is een meetinstrument waarmee je van iedere burger kunt vaststellen wat diens mate van participatie in de samenleving is” (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2010, p.1). De participatieladder kent een brede definitie van participatie, niet alleen betaald werk wordt als participatie gezien, maar ook onbetaald werk, deelname aan opleidingen, cursussen, lidmaatschap van verenigingen of clubs en informele sociale contacten (Van Gent et al., 2008, p.5). In figuur 2 is de participatieladder weergegeven.
De afbakening van elke trede van de participatieladder is weergegeven in bijlage 3: De participatieladder. Vragen voor de bepaling van het participatieniveau zijn ook opgenomen in bijlage 3: De participatieladder.
Conclusie
De Waerden stelt dat een cliënt niet eenzaam is als hij aan de domeinen ‘interpersoonlijk relaties’ en ‘sociale inclusie’ van het supportmodel voldoet. Tevens moet de cliënt aan de eisen van de tweede (sociale contacten buiten de deur), de derde (deelname georganiseerde activiteiten) en de vierde trede (onbetaald werk) van de participatieladder voldoen. Als de cliënt wel aan de eisen van de vierde trede voldoet, maar niet aan de eisen van de derde en tweede trede is de cliënt wel nog eenzaam. Tenzij de cliënt aangeeft dat hij tevreden is over het feit dat hij niet deelneemt aan een georganiseerde activiteit en hij tevreden is over het feit dat hij geen sociale contacten heeft buiten de deur (Janssen, 2014; De Waerden, 2014).
3.5 Samenvatting
In het theoretisch kader is de, voor dit onderzoek, benodigde theorie weergegeven. Het theoretisch kader begon met informatie over wet- en regelgeving. De vernieuwing van de wetten vormt de basis van het starten van een onderzoek binnen De Waerden. De Waerden heeft haar beleid namelijk aangepast op de vernieuwde wetten. Nederland zit momenteel in een transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Deze transitie heeft ook meegespeeld in de verandering van het beleid van De Waerden. Zo is het huidige beleid van De Waerden gericht op participatie. Het hebben van passende dagbesteding en het bestrijden van eenzaamheid sluit dan ook nauw aan bij de ontwikkeling op landelijk niveau.
Een dagbesteding is passend als de randvoorwaarden en kenmerken waaraan de dagbesteding moet voldoen passend is bij de wensen van de cliënt. Er zijn drie algemene aandachtspunten voor het organiseren van passende dagbesteding voor de cliënt. Namelijk, “doelmatigheid van de zorg versus de wens van de cliënt, deskundige vakbekwame medewerkers en samenhang met de overige zorg of behandeling” (Dragt & Hoeksma, 2013).
Eenzaamheid is een gevoel. Iedereen heeft andere gevoelens, dit maakt eenzaamheid iets subjectiefs. Er zijn twee vormen van eenzaamheid te onderscheiden, sociale eenzaamheid en emotionele eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid hebben mensen het gevoel dat ze te weinig sociale relaties hebben. Bij emotionele eenzaamheid gaat het om het gevoel dat je iemand mist met wie je intieme dingen kunt delen (Van Tilburg, 2011).
Om vast te stellen wanneer een cliënt van De Waerden eenzaam is, wordt gebruik gemaakt van het supportmodel en van de participatieladder. Tevens speelt de ervaren eenzaamheid van de cliënt mee.