De homo economicus is een concept dat niet meer weg te denken is uit onze economische modellenwereld. Het concept is een sterk vereenvoudigde weergave van de mens, gebaseerd op diverse aannames. Het volgende fragment, waarin John Stuart Mill de mens beschrijft, geeft een definitie van wat wij verstaan onder de homo economicus:
[Political Economy] is concerned with [man] solely as a being who desires to possess wealth, and who is capable of judging of the comparative efficacy of means for obtaining that end. It predicts only such of the phenomena of the social state as take place in consequence of the pursuit of wealth. It makes entire abstraction of every other human passion a motive; except those which may be regarded as perpetually antagonizing principles to the desire of wealth, namely, aversion to labour, and desire of the present enjoyment of costly indulgences. These it takes, to a certain extent, into its calculations, because these do not merely, like other desires, occasionally conflict with the pursuit of wealth, but accompany it always as a drag, or impediment, and are therefore inseparably mixed up in the consideration of it. (Mill, 1874, pp. 137-138)
Kort gezegd houdt dit in dat de homo economicus zoveel mogelijk welvaart voor zichzelf nastreeft, op een volledig rationele wijze.
Dit mensbeeld wordt vaak toegeschreven aan Adam Smith, in wiens boek An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (verder: The Wealth of Nations) deze visie op de mens wordt toegepast. Hij is echter niet degene die dit concept heeft bedacht: hij gebruikt het enkel om zijn theorieën te onderbouwen.
Om te duiden wie dan wel de grondlegger is van de homo economicus, moeten wij de oorsprong van zijn elementen zien te achterhalen. Een van de grondleggers van het beeld dat de mens een zelfzuchtig wezen is dat zijn eigen voordeel nastreeft, is de Griekse filosoof Epicurus. (Sedláček, 2012, p.207) “Egoïsme, beraad, inschatting en berekening waren de bestanddelen van de epicuristische ethiek.” (Sedlacek, 2012, p. 157) Zo blijkt dus dat het egoïstische aspect van de homo economicus zijn oorsprong niet vindt in de Moderne Tijd, maar al in de Klassieke Oudheid.
Hoewel zijn visie goed aansluit bij de omschrijving van de homo economicus, spreekt Epicurus niet over rationaliteit. Toch is rationaliteit ook een idee dat uit de Klassieke Oudheid stamt. Als bekendste voorbeeld is er Plato, die voortborduurt op de ideeën van Parmenides. Plato verklaart de wereld op een manier die wij misschien vandaag de dag als mythisch zouden beschouwen, maar de kern van zijn gedachtengoed is duidelijk dat wij enkel de waarheid kunnen bereiken door naar onze ratio te luisteren. (Sedláček, 2012, p.131)
Is het gegeven dat zowel de basis voor het handelen uit eigenbelang en rationalisme in de Klassieke Oudheid ligt nu genoeg reden om te stellen dat de homo economicus géén Modern concept is? Daarop kunnen wij alleen ontkennend antwoorden, aangezien de homo economicus niet uitsluitend het kenmerk bezit egoïstisch te zijn, noch enkel rationeel handelt: hij doet beide.
Deze specifieke combinatie van egoïsme en ratio maakt het toch weer dat wij moeten gaan zoeken in de Moderne filosofie. Het ligt misschien voor de hand om Descartes en Mandeville hier aan te halen als degenen die de homo economicus zijn invulling hebben gegeven. Dit ga ik niet doen, om de simpele reden dat zowel Descartes als Mandeville slechts één van de twee genoemde elementen van de homo economicus bepleit. Mochten Descartes en Mandeville onterecht toch als de geestelijke vaderen van de homo economicus worden beschouwd, dan is dit een ernstig vergrijp ten opzichte van Plato en Epicurus. Zij hadden immers samen ook de twee elementen die de homo economicus vormen in hun gedachtengoed.
Nee, in plaats van Epicurus en Plato of Descartes en Mandeville aan te wijzen als de bedenkers, de vormgevers van de homo economicus, kunnen wij niet anders dan beamen dat Adam Smith de eerste was die het concept als zodanig heeft samengevoegd in zijn theorie. In zijn boek The Wealth of Nations is hij de eerste die de mens beschrijft als een (1) rationeel wezen dat (2) zijn eigenbelang nastreeft. (Smith, 1776, Book I, Ch. II, Section 2)
Tegenstanders van de stelling dat Adam Smith de eerste was die het homo economicusmodel als mensbeeld gebruikte, zullen hem verwijten dat het niet echt zijn visie is en dat hij er eigenlijk niet in gelooft. Hij stelt namelijk in zijn boek The Theory of Moral Sentiments dat mensen met elkaar verbonden zijn op basis van genegenheid. (Sedláček, 2012, p.232) Deze genegenheid is onmogelijk te vereenzelvigen met het beeld van de mens als rationeel wezen dat niets dan eigenbelang voor ogen heeft. In tegenstelling tot hoe Smith in The Wealth of Nations lijkt aan te sluiten bij de epicuristische opvatting dat de mens egoïstisch is, schrijft hij het volgende in zijn Theory of Moral Sentiments: “Door ook alle mogelijke deugden te reduceren tot deze ene soort van bedachtzaamheid, gaf Epicurus zich over aan de tendens die ieder mens van nature heeft[:] […] de neiging om alle verschijnselen te verklaren uit zo min mogelijk principes”. (Smith, geciteerd in Sedláček, 2012, pp.232-233)
De feiten uit dit argument vallen niet te ontkennen. Als we iets dieper op de essentie van het gebruik van de homo economicus ingaan, valt echter wel te verklaren waarom hij een paradoxale visie op de mens uitdraagt. De essentie van de homo economicus ligt niet in de ethiek. Het is daarom ook zinloos om een ethisch oordeel te vellen over de homo economicus. De essentie van de homo economicus ligt hoger dan het beschrijven van het menselijk handelen. De homo economicus is een middel tot het verwerven van nieuwe inzichten in de economie. Door een aantal aannames te doen is Smith dit ook gelukt. Hoewel de homo economicus alleen theoretisch bestaat, is er in de werkelijkheid wel degelijk sprake van de verschijnselen die zijn af te leiden uit het model. Denk hierbij aan een aandelenmarkt die wordt beheerst door vraag en aanbod. Het is Smith dus niet te verwijten dat hij tegenstrijdige visies verkondigt: hij verkondigt ze beide op een verschillend terrein.
Op de vraag of de homo economicus een Modern concept is moet dus bevestigend worden geantwoord. Het is jammer dat de vraag niet zo simpel kan blijven, want als wij ons gaan afvragen in hoeverre de homo economicus nu een modern concept is, komen wij tot de conclusie dat de wortels van het model in de Klassieke Oudheid liggen en het concept in de Moderne filosofie zijn definitieve vorm heeft gekregen. De ideeën van Plato en Epicurus vormden voor de homo economicus de vruchtbare bodem, die later door Descartes en Mandeville werd ingezaaid om tot slot geoogst te worden door Adam Smith. Deze oogst lijkt tot op vandaag de dag economen te kunnen voeden.
Literatuur
Mill, J. S. (1874). Essays on Some Unsettled Questions of Political Economy (2nd ed.). London: Longmans, Green, Reader, and Dyer. Retrieved October 13, 2016 from the World Wide Web: https://books.google.nl/books?hl=en&lr=&id=zr-s3311pmEC&oi=fnd&pg=PA1&dq=info:AD3F081t-MgJ:scholar.google.com&ots=5q7ukcIjb9&sig=hj1lLmzhU0kUvH0v-X2NjVe9fXU&redir_esc=y#v=onepage&q&f=false
Sedláček, T. & Gijsen, R. (2012). De economie van goed en kwaad : de zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesj tot Wall Street. Schiedam: Scriptum
Smith, Adam. (1776). An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Edwin Cannan, ed. 1904. Library of Economics and Liberty. Retrieved October 13, 2016 from the World Wide Web: http://www.econlib.org/library/Smith/smWN1.html