Het thema waar ik mij gedurende dit onderzoek mee bezig houd is werkloosheid onder jongeren. De stad Almere lijdt aan een hoge jeugdwerkloosheid. In het jaar 2009 hadden ruimschoots 1200 jongeren geen baan of andere dagbesteding (Nederlands Jeugd Instituut, 2015). De meeste van deze jongeren heeft een vmbo-diploma of alleen basisonderwijs, deze jongeren hebben de stempelbenoeming voortijdige schoolverlaters (Bloom, 2010). Omdat veel van deze jongeren geen startkwalificatie bezitten vormt het doorstromen naar een vervolgopleiding of werk een probleem voor hen (De Schoor, 2015). Jongeren die niet in het bezit zijn van diploma’s hebben niet alleen een vermindert uitzicht op het verwerven van een baan, maar ook op een redelijk goed salaris en het verdienen van een vast contract (Traag & Marie, 2011). Gevolg hiervan is dat er ongelijkheid bestaat tussen jongeren die wel en geen startkwalificatie hebben. Zij krijgen op deze wijze geen gelijke kansen (Bloom, 2010). Het project Learn2Work waar ik mijn onderzoek verricht valt onder welzijnsorganisatie Stichting De Schoor. (Nader kennis te maken met het project en de stichting in volgende paragrafen en hoofdstukken).
Al de opgesomde problematiek kan voortkomen uit het ontbreken van dagbesteding en een startkwalificatie, maar aan de andere kant kunnen de gebreken vooral ook komen door de problemen (Traag et al, 2011). De jongeren die in aanmerking komen voor het project zijn vaak al in beeld bij de jongerenwerkers van Stichting De Schoor. Veel van hen hebben een indicatie voor jeugdzorg of worden begeleid door de jeugdreclassering. Bij deze jongeren wordt er in eerste instantie samen met Bureau Jeugdzorg gewerkt aan het oplossen van allerlei problemen op het gebied van huisvesting, inkomen en sociaal netwerk. Daarna vindt gehele overdracht plaats naar Learn2Work (De Schoor, 2015).
Cliëntgroep
De cliëntgroep van Learn2Work bestaat uit jongeren in Almere tussen de 16 en 24 jaar zonder werk, school of diploma. Ze gaan niet naar school, maar hebben wel een opbouwende dagbesteding nodig (De schoor, 2015). De afwezigheid van een opbouwende dagbesteding en een startkwalificatie wordt gelinkt aan crimineel gedrag. Het tekort van deze factoren maakt dat jongeren meer in aanraking komen met de politie en justitie (Traag et al, 2011). Ook heeft de meerderheid van deze kwetsbare jongeren de problematiek van schulden, verslavend blow gedrag, laten ze antisociaal gedrag zien en krijgen zij begeleiding. Een aantal van hen hebben zelfs geen inkomen en of onderkomen (Berden et al, 2013). In dit onderzoek richt ik mij volledig op de cliëntgroep Marokkaans-Nederlandse jongens in dezelfde leeftijdscategorie van 16 tot en met 24 jaar die ook het leerwerktraject volgen. Zij zijn nakomelingen van de ooit eerste generatie migranten uit Marokko, waarvan de meeste alleen hun basisonderwijs hebben afgerond. Dit maakt hen laaggeschoolde ouders wat weer in relatie staat tot de allochtone jeugd in Nederland die de achterstandsleerlingen worden genoemd. Deze studenten doen het over het over het algemeen minder goed dan studenten waarvan hun ouders hoogopgeleid zijn. 60 Procent van de Marokkaans-Nederlandse jongens is niet in het bezit van een startkwalificatie, waaronder een diploma van de middelbare school of het MBO wordt verstaan (SCP, 2003). Sommige van de Marokkaans-Nederlandse jongens hebben ook altijd nog altijd problemen met de Nederlandse taal. De oorzaak hiervan ligt bij ouders die in gezinnen de eigen taal spreken. Veel kinderen die aan het onderwijs beginnen starten dan ook met een taalachterstand, wat een slechte uitwerking kan hebben in hun schoolloopbaan (SCP, 2003).
Mijn thema staat binnen het sociaal agogisch werk in relatie tot de domeinen wonen/werken & onderwijs/opvoeding. Naast mijn interesse in de doelgroep en het thema jeugdwerkloosheid is dit actueel en belangrijk voor het maatschappelijk werk. Jagt (2011) beschrijft in de beroepsprofiel voor de maatschappelijk werker een aantal kerntaken, waarvan de doelstellingen overeenkomen met mijn thema. Deze als volgt geciteerd met de bij behorende taken en voorbeelden:
– Kerntaak 1 ‘Werken met en namen cliënten’
Taak: “Verandering- en competentiegerichte begeleiding”
Voorbeeld: Coaching- Jongeren negatief gedrag proberen af te leren en sociale vaardigheden aan te leren die hun kans op werk vergroot.
Taak: “Ondersteunende en stabiliserende begeleiding”
Voorbeeld: De jongeren op weg helpen naar een evenwichtig bestaan, waarin zij participeren in de maatschappij en zelfredzaam zijn.
Taak: “Concrete en informatieve hulpverlening”
Voorbeeld: Informatieverstrekking- jongeren bijscholen in taal en rekenen.
– Kerntaak 2 ‘Werken voor cliënten en potentiële cliënten’
Taak: “Signalering”
Voorbeeld: In de gaten houden of een jongere zijn situatie verslechtert en op tijd ingrijpen.
Taak: “Collectieve belangenbehartiging”
Voorbeeld: Als team methodes bedenken en toepassen die aansluiten bij de behoeften van jongeren.
Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)
De nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning staat tegenwoordig aangegeven als ingekorte wettekst. De voormalige prestatievelden komen hier deels in voor. Deze dienen net als de participatievelden nog steeds als leidraad met WMO-beleidsplannen waar gemeenten zich mee moeten bemoeien (Movisie, 2015).
Het beroep maatschappelijk werker wordt uitgeoefend in verschillende sectoren, functies en type organisaties. Van belang voor het beroep maatschappelijk werker is dat binnen het organisatiedoel kan worden gewerkt conform de beroepsstandaard, inclusief de ‘beroepscode’. In de beroepscode voor de maatschappelijk werker kom je dan ook al gauw de ‘centrale waarde’ tegen. Deze waarde luidt: ‘De maatschappelijk werker bevordert het tot zijn recht komen van de cliënt in wisselwerking met zijn omgeving. De maatschappelijk werker draagt actief bij aan een zo groot mogelijke eigen verantwoordelijkheid van de cliënt’ (NVMW, 2010).
De centrale waarde van de beroepscode komt overeen met de nieuwe doelen van de WMO, evenals de uitgangspunten van welzijnsorganisatie De Schoor en het leerwerkproject Learn2Work dat daaronder valt.
De twee volgende doelen die het begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ vertegenwoordigen link ik aan mijn onderzoek:
– Het bevorderen van de sociale samenhang, het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.
– Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking (Movisie, 2015)
Helaas is het een feit dat er in onze samenleving onder de doelgroep jongeren ook ‘uitvallers’ bestaan. Het leerwerkproject vangt jongeren op die door diverse problematiek zijn uitgevallen uit de maatschappij. Om een idee van de problematiek weer te geven komt de ene jongere in aanraking met de justitie, heeft de ander een onstabiele gezinssituatie of kan hij/zij licht verstandelijk beperkt zijn (LVB). De jeugd is de toekomst en verdienen een tweede kans of mogelijkheden die professionals onder begeleiding kunnen bieden. Deze mogelijkheden hebben als uitgangspunt dat de jongeren zich kunnen ontwikkelen, zelfredzaam worden en weer participeren in de maatschappij.
De Schoor is zichtbaar en ondernemend in de stad en verlangt naar een grote cohesie met de Almeerders. In verschillende wijken zijn de medewerkers zichtbaar en een vertrouwd aanspreekpunt voor de burgers. Sinds half 2011 biedt de stichting meer dan 190.000 Almeerders van alle leeftijden, kleuren en laagdrempelige gezinnen bereikbare basisvoorzieningen in de hele stad. De voorzieningen die er worden aangeboden verschillen allemaal van elkaar en zijn te vinden in ruim 40 wijken. Activiteiten en voorzieningen kunnen onder andere plaats vinden in: jongerencentra, theater, buurtrestaurant, en de uit de multifunctionele accommodatie ontstane buurtontmoetingscentra. Het doel is om de samenleving van de Almeerders te versterken. Een helpende hand bieden aan een persoon die wel wat steun kan gebruiken. De schoor is bekend in elke wijk en stadsdeel. Ze kennen de mensen en de samenleving. In het welzijnswerk zijn de inzet van voorzieningen een schakel die onmisbaar en zichtbaar is, waaruit vele professionals, vrijwilligers en bewoners actief zijn.
Visie, missie en doelstelling:
Visie
Eigen kracht leidt tot actief burgerschap. Een samenleving van kwaliteit wordt mede bepaald door datgene wat mensen bindt. Het is aan de burgers zelf om invulling te geven aan de wijze waarop zij samenleven en voor binding zorgen. Professionals ondersteunen hen bij het ontwikkelen van vaardigheden om mee te kunnen doen in de samenleving, met als doel actief burgerschap. De samenleving wordt gevormd door alle bewoners, van het jongste kind tot de oudste bewoner. Ons doel is het aanboren van de eigen kracht van al deze mensen, altijd in relatie tot de kwetsbare groepen in de samenleving.
Missie
De Schoor is een welzijnsorganisatie, geworteld in Almere, die streeft naar een:
• leefbare en veilige stad, waar het goed wonen is en iedereen zich thuis voelt
• een sociale en zorgzame stad, waar iedereen meedoet en elkaar helpt
• een kleurrijke stad, waar plaats is voor alle culturen
• een vernieuwende stad, met ruimte voor beweging, initiatieven en experimenten
• een betrokken stad, waar iedereen telt en verbonden is met elkaar en met de stad.
Stichting De Schoor vergroot de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid van alle mensen in de stad en bevorderen maatschappelijke inzet en sociale samenhang (De Schoor).
Het leerwerkproject is geen leerwerkbedrijf maar een voortraject met als doel uitstromen naar werk of school met de juiste startkwalificatie, werkhouding, werknemersvaardigheden en motivatie. Het traject duurt maximaal 10 maanden en de jongeren krijgen leerbegeleiding, trainingen op het gebied van empowerment, sollicitatietraining en sociale vaardigheden. Daarnaast krijgen de jongeren de mogelijkheden om startkwalificaties te behalen die ze nodig hebben voor de toeleiding naar school of werk (De Schoor).
Uitgevallen jongeren die geen deel meer uitmaken van de maatschappij kunnen zichzelf aanmelden of worden doorverwezen bij het leerwerkproject Learn 2 Work van stichting De Schoor. Dit project is opgezet voor de jeugd in Almere dat zich richt op nieuw perspectief dat zich moet wenden tot werk of deelname aan een nieuwe opleiding.
Het leerwerkproject Learn 2 Work van stichting De schoor speelt in op de jeugdwerkloosheid in Amere door jongeren mogelijkheden te bieden in de eigen buurt. Het project richt zich op drie pijlers: het bevorderen van nuttige vrijetijdsbesteding, werk/opleiding en betrokkenheid van ouders. Als een van deze pijlers niet voldoende aandacht krijgt, stopt de doorstroming naar school of werk eerder (NJI, 2015). De Schoor biedt daarom tevens ondersteuning bij vrijetijdsbesteding. De sociaal werkers wijzen jongeren op activiteiten in het jongerencentrum en stimuleren hen om zelf activiteiten te organiseren.
Het bijzondere aan dit project is de nauwe samenwerking met de buurt, waardoor een stap wordt gezet in de opbouw van een ‘civil society’. De jongeren dragen bij een de buurt met hun expertise, hobby’s of anderszins. In het begin is er een nauwe samenwerking met andere instanties om de problemen van de jongeren op te lossen.
Het uiteindelijke doel van LEARN2WORK is jongeren helpen met het behalen van startkwalificaties, zodat ze aan het werk of een nieuwe opleiding kunnen beginnen. Dit gebeurt echter via beleidsregels die zijn opgesteld, volgende punten van de procedure geven een overzicht die professionals hanteren in het werken met jongeren.
Opzet/start
De jongeren worden aangemeld via bemiddelingsbureaus, het UWV en ook kunnen zij zichzelf aanmelden. Er vindt een intakegesprek plaats, waarbij een contract wordt opgesteld. Hierin staan regels en afspraken waar de jongere zich aan moet houden. Vervolgens krijgt de jongere een persoonlijke coach toegewezen. Dat is een sociaal werker die als projectmedewerker verbonden is aan LEARN2WORK. Op dit moment wordt een nulmeting gedaan (NJI, 2015).
Oriëntatiefase
In de oriëntatiefase neemt de jongere deel aan allerlei activiteiten binnen verschillende ‘richtingen’ zoals sport, media, facilitair of horeca. Deze ‘richtingen’ zijn geen vak doel, maar een middel om op zoek te gaan naar het talent van de jongere. In deze oriëntatiefase kunnen jongeren uitzoeken wat hen interesseert, waar ze goed in zijn en welke baan of opleiding voor hen haalbaar is (NJI, 2015).
Uitvoerende fase
Tijdens de uitvoerende fase leren jongeren nuttige vaardigheden. Ze leren een goed dagritme op te bouwen, op tijd te komen, discipline te tonen, maar ook samen te werken. Alle jongeren volgen in deze fase een training sociale vaardigheden, een training solliciteren en een training in het maken van een cv. Per jongere wort gekeken naar zijn of haar kansen op de arbeidsmarkt. Halverwege en aan het eind van deze fase vinden nieuwe metingen plaats (NJI, 2015).
Acties in de wijk
De jongeren voeren dagelijks werkzaamheden uit in de wijk. Ze organiseren knutselmiddagen voor kinderen op een school, ze begeleiden sportactiviteiten voor kinderen en volwassenen. Ze maken een promotiefilmpje voor een bedrijf in de wijk. Of ze helpen via het ‘klussenproject’ ouderen in de wijk met klusjes in en rondom het huis. Met de activiteiten worden per jaar ruim 15.000 buurtbewoners bereikt (NJI, 2015).
Uitstroomfase
Als duidelijk is wat de jongeren kunnen en willen, gaan ze aan de slag om de juiste startkwalificatie te halen of passen werk te vinden. In deze fase is er toeleiding voor de jongeren naar school of werk. Ze krijgen hierbij individuele leerbegeleiding en ondersteuning van een bemiddelingsbureau en job coach. Aan het eind van deze fase worden aan de hand van evaluaties de resultaten bekeken.
Deskundigheid
De medewerkers binnen het project zijn ervaren sociaal werkers en jongerenwerkers.
Draagvlak
Gemeente Almere is de financiële geldschieter voor het project Learn2Work en is zeer betrokken.
De aanleiding om dit leerwerktraject te starten is om de jeugdwerkloosheid tegen te gaan. In januari 2013 blijkt er uit een eindrapport dat het project een rendement vol initiatief is. Na een halfjaar van instroom door jongeren bij Learn2Work is de kans op werk 18 procent. Bij re-integratietrajecten geleidt door gemeenten ligt het percentage lager. Zelfs na een jaar van instroom bij Learn2Work blijkt het traject beter te zijn dan een regulier re-integratietraject. 72 procent van de jongeren komt na een jaar van instroom aan een baan. Dit is bij een regulier re-integratietraject onder de 30 procent. Het gemiddelde van een traject bij Learn2Work duurt rond de 10 maanden, terwijl dit bij een regulier re-integratietraject 16 maanden is. Dit betekent dat de doorlooptijd ook veel korter is (NJI, 2015).
Naar mijn mening maken de bovenstaande resultaten het een onmisbaar project. De beroepspraktijk Learn2Work waar ik werkzaam was vanaf september 2013 tot en met eind 2015 waren zeer leerzame jaren voor mij. Deze tijd is het mij echter wel opgevallen dat de specifieke doelgroep Marokkaanse jongeren moeilijkheden ervaart met het uitstromen naar werk en zelfs naar school. Dit vormt voor een goed project op zich, maar zeker ook voor de cliëntgroep een knelpunt. De focus gaat gedurende dit onderzoek dus uit naar de doelgroep jongeren van “Marokkaanse” komaf. Het is van belang dat ook zij in hun eigen kracht worden gezet wat moet leiden tot participatie en zelfredzaamheid. Begrippen die immers horen tot de uitgangspunten van de organisatie.
Mijn ervaring met deze doelgroep is dat de jongeren na keer op keer een afwijzing te hebben gekregen gedemotiveerd kunnen raken. Telkens afgewezen worden raakt de jongeren emotioneel en heeft werking op hun gemoedsrust (Peggy Porsius-Saman, 2012). Naast dat jongeren gedemotiveerd raken, krijg ik vaak te horen dat zij afwijzingen aanschrijven aan discriminatie, ook glijden zij regelmatig af in de criminaliteit. Verschillende ervaringen en aanwijzingen met betrekking tot deze cliëntgroep roepen diverse vragen bij mij op. Als professional in spe voel ik mijzelf geroepen om dit probleem nader te onderzoeken. Wellicht biedt mijn onderzoek een uitkomst, waardoor er een functioneel onderdeel geïmplementeerd kan worden om deze cliëntgroep beter te kunnen begeleiden bij het uitstromen naar werk. Positieve uitkomst tilt de beroepspraktijk naar een hoger level!
4. Probleemverkenning op macro-, meso- en microniveau
3.1 Macroniveau
ESF (Europees Sociaal Fonds)
In het tegengaan van de jeugdwerkloosheid willen gemeenten 56.000 jongeren begeleiden naar een leerwerkplek of scholing. Hiervoor maken zij gebruik van geld afkomstig van het ESF. Voor de plannen die zij hebben willen ze aanspraak maken op een bedrag van 30 miljoen dat door het ESF beschikbaar is gesteld tegen jeugdwerkloosheid. Grootse ideeën van de gemeenten tegen jeugdwerkloosheid wordt gesteund door Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij zegt hierover het volgende: ‘het is goed dat zij in een tijd van hoge jeugdwerkloosheid er alles aan doen om jongeren te helpen hun dromen waar te maken’ (Rijksoverheid, 2015). Actiepunten van de gemeenten die zij hebben voorgesteld zijn o.a.: verzorgen van extra begeleiding voor kwetsbare jongeren, bemiddeling en coaching van jongeren, het opzetten van een netwerk met ondernemers en het creëren van leerwerkplekken. Regionale samenwerking van gemeenten, scholen, het UWV, uitzendbureaus en werkgevers heeft eerder aangetoond dat het positieve uitkomsten teweeg brengt. Het kabinet had al eerder 50 miljoen beschikbaar gesteld om jeugdwerkloosheid tegen te gaan, met de 30 miljoen doet het ESF er nog een schepje bovenop. Momenteel staat de teller in Nederland op 135.000 jongeren die werkloos zijn. Het kabinet doet zijn best dit te bestrijden en probeert zoveel mogelijk te doen. Werkgevers krijgen zelfs een premiekorting, indien het aannemen van jongeren. Als vakbonden en werkgevers met ideeën komen die jongeren aan het werk zetten worden die voor de helft gefinancierd (Rijksoverheid, 2015).
Jongeren verhoogd risico werkloosheid
De doelgroep jongeren zijn het vaakst slachtoffer van werkloosheid. Grotendeels van deze jongeren verlaat de school met minimale werkervaring en werken zij meestal op basis van een flexibele aanstelling. Als het economisch niet goed gaat in ons land dan zijn dit de personen die als eerst hun baan verliezen. Met de arbeidsmarkt lijkt het niet spoedig beter te gaan, omdat het economisch herstel ook uitblijft. Sommige groeperingen jeugdwerklozen lopen minder risico ten opzichte van de andere. Dit heeft te maken bepaalde achtergrondkenmerken. De jongeren die geen onderwijs volgen en werkloos zijn ervaren de meeste last. Andere kwetsbare en risicogroepen zijn: migrantenjongeren, jongeren met een handicap, laaggeschoolde jongeren en jongeren met een alleenstaande ouder (Dekker, 2013).
Werkloosheid in procenten
In het jaar 2014 staat vast dat er rond de 135 duizend jongeren tussen de 15 en 25 jaar zonder werk zitten. Dit betreft vooral de kwetsbare jeugd die problemen ondervindt in het veroveren van een duurzame positie op de arbeidsmarkt. Hiervan is het gevolg dat hun perspectief op volledige participatie in het nauw komt en zij het risico lopen voor lange periode buitenspel te staan (Messing, C., en M Valkestein, 2014). Echter is onder de niet-westerse jongeren de werkloosheid uit te drukken in een percentage van 28 procent, daarentegen het bij de autochtone jongeren om 10 procent gaat. Bij de Marokkaanse jongeren schiet dit met 37 procent opvallend te boven. Van de niet-westerse bevolking leeft hierom zeker een kwart in armoede, dit is 4 maal zo veel als de autochtone bevolking (Wiegman, 2014).
De WMO als participatiewet
De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) die op 1 januari 2007 ons leven is ingeroepen heeft als doel: “Participatie van alle burgers mogelijk maken en bevorderen” en dus meedoen! (M. Jager-Vreugdenhil, 2012). Gemeenten dragen tegenwoordig de verantwoordelijkheid voor mensen die kunnen werken. Ook worden burgers voorzien van ondersteuning waar dat nodig is. De gemeenten ontvangen van de Rijksoverheid hiervoor budget. Dit prikkelt de gemeenten om ervoor te zorgen dat aan het aantal mensen in de uitkering minimaal is (Rijksoverheid, 2015). In de transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving zijn er twee centrale ontwikkelingen; initiatieven die van belang zijn om de participatie van burgers te bevorderen en gelijktijdig is elke burger aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid om naar kunnen inbreng te doen aan de samenleving (Messing, C. en M. Valkestein, 2014). Een initiatief waar ik mijn onderzoek voor verricht en die bijdrage levert aan de centrale ontwikkelingen is het leerwerkproject Learn 2 Work van welzijnsorganisatie stichting De Schoor. Dit is een leerwerkproject voor jongeren in Almere. Het project biedt persoonlijke begeleiding, trainingen en vrijetijdsbesteding, hiernaast organiseren de jongeren ook activiteiten in hun buurt voor buurtbewoners. Het doel is dat zij een startkwalificatie behalen, zodat ze aan een nieuwe opleiding of baan kunnen starten (NJI, 2015).
Participatiewet
In april 2013 werd het sociaal akkoord gesloten. Dit heeft tot aanpassingen geleidt in het Wetsvoorstel ‘Werken naar Vermogen’. De gemeenten dragen tegenwoordig de verantwoordelijkheid voor mensen die in staat zijn om te werken en hulp essentieel is bij het verwerven en behouden van werk. De bedoeling van de participatiewet is dat er meer eenheid en helderheid moet komen voor mensen die inkomen door middel van voorziening krijgen, ook in combinatie met re-integratievoorziening. Ander doel is dat er wordt verlangd naar het bieden van mogelijkheden voor de mensen die geen werk hebben of dat zij op andere manieren deelnemen aan arbeidsparticipatie. De aanpassingen van de participatiewet reikt de gemeenten verse hulpmiddelen. De Participatiewet is gegrond op het versterken van de eigen kracht van de bevolking. Perfecte illustraties tonen dat een eenheid vormen van belang is. Deze moet bestaan uit burgers die het geloof hebben in hun kwaliteiten, samen met gemotiveerde sociale werkers, innovatieve zorgverleners en een goed toerustende overheid.
3.2 Mesoniveau
Learn2Work is ontstaan voor kwetsbare jongeren die de kans wordt geboden om een startkwalificatie te behalen om zich te laten gelden op de arbeidsmarkt of op een opleiding (NJI, 2013). Het project Learn2Work is opgericht in het jaar 2011 en is een beleidsmaatregel op mesoniveau dat in de stad Almere plaats vindt (Berden et al., 2013; Learn2Work, 2013). Dit leerwerkproject houdt zich bezig met kwetsbare jongeren in de leeftijdscategorie 16 t/m 24 jaar die niet in bezit zijn van een diploma, dagbesteding, werk en school (De Schoor, 2013). Binnen dit voortraject krijgen de jongeren de mogelijkheid om startkwalificaties te eigenen. Als zij deze behalen na ongeveer tien maanden, hebben zij een betere kans op uit te stromen naar werk of school, of beiden. Indien jongeren positief zijn uitgestroomd dan blijven deze jongeren maximaal 4 maanden gevolgd, dit heet de nazorg (De Schoor, 2013). De jongeren zonder dagbesteding kunnen in aanmerking voor het project komen door de sociale dienst, jeugdzorg, de reclassering, maar hebben ook de optie om ervoor te kiezen om zichzelf aan te melden (Berden et al., 2013). Noodzakelijk is dat Learn2work samen met netwerkpartners andere zaken rond een jongere stabiliseert. Hierna kan de stap naar een opbouwende dagbesteding worden gemaakt. De jongeren bevinden zich vier dagen per week op het project, waar zij zeven uur per dag verblijven. Zij kunnen vervolgens kiezen aan welke dagbesteding ze willen meedoen, voorbeelden van deze richtingen zijn media, facilitair of sport (NJI, 2013). Om werkervaring op te doen gaan de jongeren ook deelnemen aan stage. Dit gebeurt zeven maanden lang, waarvan ze een dag per week acht uur aan het werk zijn. De keuze voor dagbesteding moet wel de juiste zijn, omdat ze plezier moeten hebben in wat ze doen, interesse in hebben en er goed in zijn. Hierdoor zullen de jongeren weer gemotiveerd worden om uiteindelijk een goede uitstroom naar school of werk te maken (NJI, 2013). Tijdens het leerwerkproject wordt er met de jongeren veel geoefend op het verwerven van basisvaardigheden. Deze basisvaardigheden zijn o.a. sociale vaardigheden, werknemersvaardigheden, werkdiscipline, weten hoe te solliciteren en hoe een CV op te stellen (Berden et al., 2013). Ook oriënteren en verdiepen zij zich in beroepen om erachter te komen wat er mogelijk is voor hen (De Schoor, 2013.) Het project zorgt een goede voorbereiding, verloren motivatie wordt gevonden om weer deel te nemen aan de maatschappij. Door middel van maatschappelijke betrokkenheid van de buurt, vrijwilligers en diverse samenwerkingspartners wordt de betrokkenheid, sociale cohesie en de saamhorigheid vergroot (De Schoor, 2013).
Samenwerkingspartners
In het op weg helpen naar een beter bestaan werkt het leerwerkproject Learn2Work met diverse samenwerkingspartners om het beste resultaat te verkrijgen. Als volgt een overzicht van de betrokken organisaties: ROC Flevoland, ROC op Maat, ROC TOP, Wijkteam Waterwijk en Evenaar, Talent In Opleiding (eetproject), Plangroep (gastlessen schulden en administratie), Humanitas (gastlessen jongeren in rouw), GGD, Maatschappelijk werk, Instanties die aanmelden en voortgang jongeren samen bewaken: Vitree / Doendersdreef / Kwintes / Freewayzorg / Intermetzo, Politie (voorlichting en VOG check), Flevodrome, Veilig samen Flevoland, RMC en leerplicht, RMC en leerplicht, NSA LSR examen, Participatiefabriek, MAS maatschappelijke stage, Matching Talents, VMCA voor vrijwilligers, Diverse basisscholen voor activiteiten, HvA Amsterdam maatschappelijk werk, sociaal pedagogische hulpverlening en pedagogiek, Sciandri (wijkcompetitie) (Lerenenwerkenindewijk, 2015).
Niet-westerse allochtone jongeren betreden minder vaak de arbeidsmarkt dan andere jongeren. De oorzaak hiervan is niet met een antwoord aan te geven. Enkele verschillen die tussen allochtonen en autochtonen bestaan zijn de niveaus van behaalde opleidingen. Ook is er bekend dat de niet-westerse allochtonen de school in grotere mate verlaten zonder startkwalificatie, tegenover autochtonen. Deze feitelijke oorzaken hebben wederom verschillende achterliggende aanleidingen. Zo groeien allochtone jongeren grotendeels op in kansarme milieus. Hiermee wordt bedoelt dat het gezin een laag financiële inkomen geniet, de ouders hun opleidingsniveau eveneens laag is en zij ook meestal opgroeien in probleemwijken. In deze gezinnen wordt er niet veel waarde gehecht aan een redelijke hoge opleiding en krijgen kinderen daardoor minder sturing toe. Belangrijk punt is dat de jongeren ook opgroeien met een taalachterstand die van negatieve invloed is op de schoolloopbaan.
Andere onderscheidingen die men ondervindt tussen allochtone jongeren en autochtone jongeren zijn het zoekgedrag naar werk en de manier waarop zij zich op arbeid oriënteren. Discriminatie speelt ook een part, zowel direct als indirect (Intraval, 2007). Dit is gebleken door middel van praktijktesten in eerder onderzoek. Niet-westerse sollicitanten hadden minder kans op uitnodiging voor een sollicitatiegesprek dan autochtone sollicitanten, hierdoor kan er geconstateerd worden dat er sprake is van discriminatie. Van de niet-westerse allochtonen werd er 37 procent uitgenodigd om op sollicitatie gesprek te komen. Bij de autochtone sollicitanten lag het percentage op 44 procent. Merendeels mannelijke niet-westerse sollicitanten die op lage en middenklasse banen solliciteerden waren de dupe van discriminatie (SCP, 2010)
Jongeren met een niet-westerse afkomst die hoogopgeleid zijn ervaren minder moeilijkheden bij het verwerven van een baan in tegenstelling tot de jongeren die lager opgeleid zijn. Waar ze beide wel tegenaan lopen is dat moeite hebben om werk te vinden die aansluit bij hun opleidingsniveau. Autochtone jongeren ondervinden ook hier minder problemen mee. Een onderzoek naar diverse herkomstgroepen heeft vastgesteld dat van Marokkaanse jongeren 80 procent ouders heeft die heel laag geschoold zijn. 50 procent heeft wel een hoge opleiding gehad, maar is daar via een langere weg gekomen. Deze omweg begon bij laag niveau en ging stapsgewijs omhoog. Autochtone medestudenten kennen ook laagopgeleide families, waarin sociaal en cultureel kapitaal ook een gemis is, en daardoor minder snel een baan krijgen die bij het opleidingsniveau van hen past (Forum, 2007).
5. Doelstelling
Het doel van het schrijven van deze scriptie is om voor Stichting De Schoor en het leerwerkproject Learn2Work een onderzoek te verrichten. Voorafgaand dit onderzoek loopt het project tegen een knelpunt aan met Marokkaans-Nederlandse jongens die moeilijk uitstromen naar werk. Het hele project is gebaseerd op het positief uitstromen naar school of werk, maar het is duidelijk dat er iets niet lekker loopt bij deze specifieke doelgroep. Wat kunnen de sociaal werkers meer betekenen voor deze doelgroep? Mijn onderzoek staat in het teken van deze doelgroep die problemen ervaren met het vinden naar werk. Waar hebben zij behoefte aan? Met dit praktijkonderzoek wil ik erachter komen op welke wijze het maatschappelijk werk meer kan betekenen voor deze Marokkaans-Nederlandse jongens. Uiteindelijk wil ik goede aanbevelingen aan de praktijk kunnen doen en die ook zo realistisch mogelijk zijn.
6. Theoretische verdieping
Marokkaanse populatie in Nederland
In Nederland leven ongeveer 320.000 mensen die een Marokkaanse afkomst hebben. Er ontstaat een alsmaar grotere afstand tussen succesvolle personen die tot de hoge en middenklasse behoren, ten aanzien van personen uit de onderklasse die vrijwel kansloos zijn. Marokkanen bekleden zorgwekkende posities in de maatschappij. Het percentage staat op 28 procent werkloze Marokkanen in de leeftijd van 15 tot en met 64 jaar. Vergeleken met autochtonen en bevolking van andere etnische minderheden is werkloosheid bij de Marokkaanse bevolking het hoogst (Dagevos, 2006). Bij Marokkaanse jongeren in de stad Amsterdam ligt het percentage van werkloosheid op 40 procent. Op hetzelfde moment bevinden werkgevers moeilijkheden met het verwerven van werknemers voor functies met laag aanzien. Verder zijn ze fors afhankelijk van sociale voorzieningen, hebben zij een mindere gezondheid en is het uitvallen van school aan de hoge kant (Giessen e.a., 2005; Gemeente Amsterdam, 2006).
Binnen de opvoeding van Marokkaanse families heerst er veel verscheidenheid, maar voor gedrag is de Islam een belangrijk voorschrift. In de meeste Marokkaanse gezinnen wordt er een redelijk strenge wijze van opvoeden gehanteerd en schort het af en toe aan communicatie. De ouders zijn zeer betrokken bij de educatie van hun kinderen, evenals de ouders die de taal niet machtig zijn. Echter hebben zij ook commentaar en zijn ze van mening dat docenten te soepel met studenten optrekken, meer prestatie gefocust moeten zijn en dat hun cultuur, religie en eigen taal meer behandeld moet worden (Eldering, 2006). Deze ouders vallen evengoed in gebreken, omdat er in een hoop gezinnen geen studieruimte is. Op deze manier kunnen kinderen lastig hun huiswerk maken. De ouders doen ook minimaal gezamenlijk aan educatieve activiteiten en komt het voorlezen voor kinderen niet aan bod. Jongeren creëren een krachtige mentaliteit, waarin zij op zichzelf bouwen en schaamte en eer een hoofdrol innemen (Van Gemert, 1998; Werdmolder, 2005).
Er kan bij Marokkaanse jongeren gesproken worden over wrijving tussen culturen. Deze jongeren worden volwassen in geheel diverse samenlevingen die in veel gevallen botsen. Zo leiden zij thuis een duf en streng leven, terwijl het er op school en straat, bewogen, spannend en vrij aan toe gaat. Marokkaanse jongeren zouden hierbij graag in de spotlights willen staan wat de vindingrijkheid kan bevorderen en hen maatschappelijke succes. Daarentegen kan het bij zwakkere jongens die minder vaardigheden hebben verkeerd uitpakken, en is het mogelijk dat verinnerlijkt cultuurconflict leidt tot onacceptabel gedrag en criminaliteit (Werdmolder, 2005; Werdmolder, 2006).
Opleidingsniveau
Jongens van Marokkaanse afkomst zijn over het algemeen laag opgeleid. Hun opleidingsniveau heeft als direct gevolg dat zij niet een goede positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven. Het opleidingsniveau is een belangrijke factor om goede perspectieven te krijgen op de arbeidsmarkt, ongeacht de achtergrond van de persoon. De laatste tien jaar is er bij Marokkaanse jongens wel een degelijke vooruitgang geboekt in de onderwijspositie. Met name het basisonderwijs heeft achterstand terug weten te dringen. Tegenwoordig gaan er steeds meer allochtone kinderen naar de havo en vwo opleidingen in het voortgezet onderwijs. Ook stromen zij vaker door naar het hoger onderwijs wat positieve ontwikkelingen zijn (Gijsberts, M. en M. Hartgers, 2005). Afgezien van deze goede vooruitgangen zijn de taal en onderwijsachterstanden nog steeds een feit. Verschil in onderwijspositie onder allochtone en autochtone jongeren in de grote steden door het land zijn heviger. Dit wijst erop dat tegenstellingen tussen deze groepen verscherpt wordt (SER, 2006). In de grote steden is ook het probleem van witte en zwarte scholen duidelijk zichtbaar. De achterstandsbuurten in deze steden uiten ook dat sociaaleconomische en onderwijsachterstand in samenhang zijn met het probleem sociaal culturele integratie. Wanneer Marokkaanse kinderen de basisschool betreden is er bij de meeste al sprake van een achterstand. In het doorlopen van het basisonderwijs wordt deze achterstand niet helemaal ingehaald (OCW). Hierdoor behouden sommige kinderen als zij van het basisonderwijs komen een taal en of onderwijsachterstand. Met name Marokkaanse en Turkse studenten blijven achter qua presteren, vergeleken bij andere niet westerse allochtonen. In het basisonderwijs kan er op het gebied van taal- en onderwijsachterstand nog progressie worden geboekt.
Voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en delinquentie
Vrijwel een op de drie jongeren die niet meer naar school gaat is niet in het bezit van een startkwalificatie en krijgt daarmee de stempel voortijdig schoolverlater (Vsv’er). Dit maatschappelijk probleem gaat helaas meestal gepaard met andere problemen, zoals criminaliteit en werkloosheid. Jongeren zonder startkwalificatie komen aanzienlijk vaker met de politie in aanraking dan jongeren die wel hun startkwalificatie hebben behaald, evenals de werkloosheid is deze ongeveer twee maal zoveel als jongeren die de startkwalificatie bezitten (Traag, Marie et al, 2010).
In de transitie van jong naar ouder experimenteren jongeren op diverse vlakken met onder andere: spijbelen van school, drugs en alcohol en het plegen van lichte vergrijpen. Meestal is het uitproberen van deze gedragingen een uitdrukking van opgroeien, helaas kan dit probleem voor enkele jongeren resulteren in aanhoudend gedrag (Willemen, Schuenhel et al, 2010). Indien een jongere op verschillende gebieden problemen krijgt is het mogelijk dat deze ook groter en langer kunnen gaan duren. Dit kan gebeuren doordat de problemen van het ene vlak de ander kunnen beïnvloeden en wordt het lastig voor hulpverleners en de persoon in kwestie om het overzicht te bewaren.
De voortijdig schoolverlaters kunnen uitgevallen jongeren zijn door diverse redenen, maar veel van deze jongeren hebben ook de keus gemaakt om het onderwijs te verlaten zonder startkwalificatie. Dit betekent dat zij niet bezitten over een diploma op vwo, havo of mbo-2 niveau. Uit onderzoek van (Traag en Velden 2007) blijkt dat naast intelligentie en competenties van studenten, de ouders en school voornamelijk een belangrijk aandeel hebben als het gaat om voortijdig schoolverlaten. De stimulans van ouders om goed te presteren en de hulp van hen bij het maken van huiswerk verlaagt het risico dat jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. Zo zijn de scholen waar de jongeren op zitten ook van belang (Traag en Velden 2007; Pijpers, 2010). Jongeren die naar scholen in stedelijke woonplaatsen en zwarte scholen gaan hebben een grotere kans op voortijdig schoolverlaten. Andere onderzoeken hebben ook overzichtelijk gemaakt wat de negatieve gevolgen zijn van voortijdig schoolverlaten. Het is helder dat er een verband is tussen voortijdig schoolverlaten en werkloosheid. De jongeren hebben een verlaagde mogelijkheid om werkt te vinden als zij laagopgeleid zijn of niet beschikken over een diploma. Als de jongeren wel werkzaam zijn, dan hebben zij meestal een baan waar zij geen vast contract hebben. Dit werk is ook op tamelijk laag niveau en naar verhouding tegen een laag salaris (Beckers en Traag, 2005). Als jongeren de arbeidsmarkt op willen en gaan solliciteren is een diploma een belangrijke factor, omdat de werkgevers vaak op basis hiervan de afweging maken om een sollicitant aan te nemen (Traag, Van der Valk et al, 2004). Het voortijdig verlaten van school wordt naast werkloosheid ook gelinkt aan strafbaar gedrag (Traag, Marie et al, 2010). Grotendeels zijn het de jongeren die geen startkwalificatie hebben die met de politie in aanraking komen, vergeleken met die dat wel hebben. Aan deze onderscheiding zijn herkomst, cognitieve competenties en sociale klasse niet aan de orde. Het blijkt wel dat crimineel gedrag op vroege leeftijd meespeelt in het verlaten van school, het risico wordt zelfs verhoogd en de kans op recidive zal dan ook meer aanwezig zijn (Traag, Marie et al, 2010)
Zoek- en wervingskanalen
Werkgevers die opzoek zijn naar personeel en hun vacatures uitzetten, moeten in contact komen met geschikte werkzoekenden. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat dit proces niet altijd even makkelijk verloopt. De oorzaak hiervan is dat werkgevers hun wervingsmethodes geen verbinding maakt met de wijze waarop werkloze Marokkaanse jongens naar een baan zoeken. Hierdoor blijft contact tussen beide groepen uit en wordt dit de mismatch onder zoek- en wervingskanalen genoemd, waarbij de lager opgeleiden over het algemeen meer last van ondervinden (Klaver, Mevissen en Ode, 2005). Mismatches tussen werkgevers en werkzoekenden komt tot stand als zij op verschillende manieren naar elkaar zoeken. Enkele voorbeelden van middelen die gebruikt worden om elkaar te vinden zijn personeelsadvertenties, uitzendbureaus, open sollicitaties en beroep doen op eigen netwerk wat zinvol kan zijn. Wat vast staat is dat personeelsadvertenties het enige middel is, die door werkgever en werkzoekenden in gebruik wordt genomen (Olde Monnikhof en Buis, 2001). Verder maken zij gebruik van zoekstrategieën die niet op elkaar aansluiten. Een ander voorbeeld van zoekstrategie die werkgevers gebruiken zijn het inzetten van bestaand personeel die bekenden voor de baan kunnen aanmelden. Maar als het personeel grotendeels uit autochtonen bestaat, dan helpt dit niet mee om de groep Marokkaanse jongens te bereiken. Marokkaanse jongens doen dit andersom ook en hun netwerk bestaat voornamelijk alleen uit allochtonen, waardoor zij op hun beurt ook nauwelijks met autochtonen in bedrijf in contact komen. Veel voorkomende zoekstrategie van Marokkaanse jongens is het beroep doen op de diensten die uitzendbureaus leveren (Oldenboom, e.a. (1997).