Het concept collectief wonen kent in Denemarken …

Het concept collectief wonen kent in Denemarken een lange geschiedenis en is een woonvorm die tot op de dag van vandaag er nog steeds word toegepast. Daarom worden de ontwikkelingen uit Denemarken centraal gesteld. Om te begrijpen waarom deze woonvorm zo populair is bij de Denen moeten we teruggaan in de tijd.

Anders dan bij ons werd in de Middeleeuwen in Denemarken gebouwd en gewoond volgens bepaalde tradities. Orde, harmonie en vakmanschap stonden hierbij centraal. Daarnaast werd er in die tijd veel aandacht geschonken aan de gemeenschap. Het ontwikkelen van dorpen en steden gebeurde geleidelijk aan op het ritme van de noden en behoeftes van de bewoners.

Tussen de 17de en 19de eeuw evolueerde deze bouwtraditie in een nieuwe richting. Door de combinatie van een sterk groeiende woningbouwproductie , aangewakkerd door een woningtekort, maakte het mogelijk een groot aantal woningen in groep te verwezenlijken. Hierdoor werden woningen als geheel ontworpen en ontwikkeld met een duidelijke visie, namelijk het wonen in groep. Zo ontstonden destijds de eerste woongemeenschappen die in deze periode zeer uitzonderlijk waren.

Eerste collectieve projecten

Eén van de eerste voorbeelden van zo een woongemeenschap is Nyboder gerealiseerd in 1631. Het project deed dienst als huisvestiging voor werknemers van de zeemachten. De woningen werden ontwikkeld volgens de nieuwste Europese stedenbouwkundige trends. Nyboder is gelegen buiten de stadsomwalling van Kopenhagen, om zo de stadszone uit te breiden en het woningtekort aan te pakken.

Het project bestond uit lange parallelle gebouwen bestaande uit een verdieping met zadeldak. De woningen werden gebouwd volgens een strak geometrisch patroon. Zo werden de gebouwen net genoeg van elkaar geplaatst om elke woning van voldoende licht en lucht te voorzien. Deze ruimte tussen de gebouwen werd gebruikt als de zogenaamde straat-en tuingebieden. Doordat het tuingebied samenviel met dat van het blok ernaast ontstond er een grote omsloten groenzone die men gemeenschappelijk moet delen. Hierdoor werden de activiteiten in de tuin beperkt tot het kweken en telen van groenten en fruit. Later verdween dit gemeenschappelijk aspect en werd de groenzones opgedeeld in kleine privé tuinen. De straat kreeg door zijn breedte van 13 meter een meer publieke karakter, en deed dienst als verzamelplaats waar arbeiders elke ochtend naar hun werk marcheerde.

Het project heeft door de tijden heen heel wat veranderingen ondergaan. Zo zijn de huizen ondertussen voorzien van een tweede etage. Vandaag de dag bestaat het project uit individuele woningen, waardoor het gemeenschappelijke aspect minder aanwezig is.

Door hervormingen in de landbouw en de snelle industriële ontwikkelingen in steden ontstond er vanaf het einde van de 18de eeuw een plattelandsvlucht. Hierdoor trokken de mensen massaal naar de steden wat opnieuw zorgde voor een te kort aan woningen en erbarmelijke woonomstandigheden voor de arbeiders. De industrieel Jacob Hulm was van mening dat zulke omstandigheden niemand ten goede kwamen. Daarom initieerde hij het project Holms huse dat in vele opzichten de zelfde kwaliteiten had als Nyboder.

Anders dan in Nyboder werd in dit project rekening gehouden met de behoefte aan privacy en werden individualiteit en gemeenschappelijkheid als 2 combineerbare componenten gezien. Elke woning kreeg hierdoor zijn eigen tuin die op zijn beurt in verbinding stond met de gemeenschappelijk groenzones.

Omdat de migratiestroom geen einde kende en het probleem van overbevolking en slechte hygiëne meer en meer leidde tot sterfte,werd in de helft van de 19de eeuw het bouwen van grotere projecten buiten de stadsomwalling gepromoot.

Dit was nog niet meteen de oplossing. De overbevolkte appartementsblokken met kleine, donkere en slecht verluchte kamers werden meer en meer de standaard van de Deense woningbouw. Dit kreeg echter catastrofale gevolgen toen in 1853 de grote cholera-epidemie uitbrak. Meer dan 5000 stierven hieraan.

De Deense Medische Associatie wilde een alternatief bieden om zulke toestanden in de toekomst te voorkomen. Hiervoor ontwikkelde zij in 1853 een hygiënisch en betaalbaar woonproject bedoeld voor de armen. De gemeente Kopenhagen financierden dit project en voorzag de nodige bouwgrond ver buiten de stadsomwalling. Daarnaast werd aan de internationale architect M.G. Bindebbøll gevraagd deze problematiek aan te pakken. Het was destijds uitzonderlijk dat een architect van dat soort kaliber zich moest bezighouden met huisvestiging voor armen. Zijn visionaire aanpak resulteerde echter in een bijzonder innovatief project, dat gekend staat als Brumleby.

Net als bij voorgaande projecten werd ook hier gewerkt mer de typologie van langwerpige blokken. In tegelstelling tot de andere werden deze blokken op regelmatige wijze onderbroken. Op die manier werden er verschillende soorten van groengebied gecreëerd, voorzien aan de voor- en achtertuin. Dit om de bewoners te stimuleren om zo veel mogelijk buiten te vertoeven en zo gezonder te gaan leven. Elke woning was voorzien van zijn eigen privé tuin, die al snel door de bewoner werd toegeëigend en die als buffer fungeerde tussen private en het publieke gedeelte. Later werd door de bewoners een reeks van gemeenschappelijke faciliteiten aangebracht zoals een houtatelier, wasruimtes, winkels, een crèche, badhuis, vergaderzaal en zelfs een bibliotheek. Dit was immers noodzakelijk omdat de omgeving geen stedelijke faciliteiten kon aanbieden.

Ondanks de goede bedoelingen lag meestal het financiële winstbejag aan de de basis van de woningmarkt en waren huizenmelkerij en hoge huurlasten algemene condities. Als reactie hierop namen de arbeiders in 1865 zelf het heft in handen met de oprichting van een eerste coöperatieve bouwvereniging, namelijk, Arbeidernes Byggeforening. Het initiatief was gebaseerd op een financieringsmodel. Hierbij moesten de leden van de vereniging maandelijks een klein bedrag overmaken aan het fonds. Wanneer het fonds kapitaalkrachtig genoeg was, kocht de verenigingen bouwgrond waarop men vervolgens een woning realiseerde. Eenmaal de woning klaar was werd via een “loterij” beslist aan welk lid van de vereniging de woning mocht betrekken. De bewoners bleven net zoals de overige leden hun maandelijks bedrag stortten zodat het project in zijn geheel betaald was. Bij intrede van zulke vereniging moesten de leden mee instemmen zich voor minstens tien jaar te engageren. Wanneer de leden na tien jaar nog steeds geen woning hadden ‘gewonnen’, werden deze vrijgesteld van het lidmaatschap en kregen zij hun investering met rente terugbetaald.

De verenigingshuizen werden in rijen gebouwd en bestond uit 2 verdiepingen en 1 zolderverdieping. Elk verdiep was voorzien van een volwaardig appartement. Het werd namelijk opgelegd dat de eigenaren slechts 1 verdiep bewonen en de andere 2 te verhuren aan leden van de vereniging die nog geen woning hadden gewonnen. Eén van de grootse en bekendste projecten hiervan is de Kartoffelrækkerne, een project gerealiseerd tussen 1873 en 1889. In de architecturale vormgeving streefde men een uniformiteit in de gevels na, waarbij de lange huizenblokken moesten verwijzen naar de grote landhuizen van de upper-class. Anders dan bij voorgaande projecten werden de huizen hier wel mooi gedetailleerd en voorzien van verfijnde elementen. Daarnaast werden de gebouwen ook met betere bouwmaterialen opgetrokken. Deze kenmerken en het bezit van een eigen woning voldeden aan de de middenklasse-idealen die vele mensen koesteren. Door de populariteit van het project kon men niet meer voldoen aan het gaande vereiste goedkope arbeidswoningen te leveren. De huizen waren zo succesvol dat eigenaars er vaak beter aan deden hun woning te verkopen met veel winst om dan zelf elders onderdak te zoeken.

Kartoffelrækkerne, zo genoemd vanwege zijn rechtlijnige structuur die doet denken aan aardappelvelden, is uitgegroeid tot een duidelijk identificeerbare buurt, die nog steeds deel uitmaakt van het bruisend hart van Kopenhagen.

Kenmerkend voor dit soort van projecten is dat het gemeenschappelijk enkel en alleen te vinden is het financieringsmodel en zijn er verder geen collectieve voorzieningen aanwezig.

Moderne alternatieven

Ondanks de faam van de 19de eeuwse projecten, die enkele konden worden gerealiseerd onder speciale condities, konden ze geen blijvende oplossing bieden voor het enorme woning tekort. Meer en meer werden de goedkope huurappartementen de norm in fabriekssteden die door de groeiende middenklasse werden verlaten voor de zogenaamde tuinwijken aan de rand van de stad. Verder werd er ook afgestapt van de traditionele woonpatronen en technieken omdat ze niet langer rendabel waren om op grote schaal te produceren. Enkel de hoge stedelijke appartementsblokken bleven populair. De klemtoon werd meer en meer gelegd op geïndustrialiseerde bouwwijze, het zogenaamde systeembouw. Hierdoor kon men sneller grote en eenvormige projecten realiseren die tevens veel goedkoper waren. De pioniers hiervan waren de Vereniging voor Volkstuinen en de Arbeiderswoningbouwvereniging. Het is vooral tijdens de periode van economische recessie na de eerste Wereldoorlog dat er nood was aan goedkope en snel te realiseren woningen. Mede hierdoor ontstonden er in Denemarken steeds meer woningbouwfederaties. Deze werden later opgenomen in de overkoepelende organisatie, namelijk Fællesorga- nisationen af almennyttige danske Boligselskaber.

Architecten Ivar Bentsen en Thorkild Henningsen probeerde in 1921 met het woonproject Bakkehusene, de oude tradities in bouwen en wonen te herstellen. Dit door terug te grijpen naar de traditionele vormgeving uit de 17de en 19de eeuw. Het project werd gerealiseerd met de nieuwste constructietechnieken en beduidend meer aandacht besteed aan identificatie. Enkel in de private voor- en achtertuinen konden de bewoners hun persoonlijk smaak laten zien. Verder waren er geen collectieve voorzieningen, maar door de buitenruimtes te laten samenkomen bij een centraal gelegen voetpad werd gemeenschapsvorming gestimuleerd. Desondanks de goede bedoelingen van het project bleef de zogenaamd typologie van lange universele woonblokken nog enige tijd aanhouden. Sinds geleidelijk aan werd afgestapt van deze tijdloze vormgeving en werd deze vervangen door een meer open bouwwijze in een parkomgeving. Door de bouwblokken trapsgewijs van elkaar te verschuiven werd een lossere structuur gecreëerd en werd een betere oriëntatie en zicht vanuit de woningen gegarandeerd.Projecten als Blidah park van Ivar Bentsen en Bella vista van Arne Jacobson waren belangrijke en architectonische voorbeelden in de jaren ’30 en ’40. Beiden projecten kunnen aanzien worden als een mengvorm van de tuinwijken voor de middenklasse en de appartementsblokken voor arbeidersgezinnen.

In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog kwamen er speciale regeringssubsidies voor kroostrijke , maar kansarme gezinnen. Hiermee ontstond een nieuw soort woningprojecten , de zogenaamde “Category developments” die slechts voor een beperkte doelgroep werden ontworpen en gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werd deze aanpak aangepast en werd vooral ingezet op huisvestiging voor gezinnen met een hoger inkomen. De 3 grote bouwverenigingen die tijdens de oorlog werden opgericht, namelijk Arbejderbo, Dansk Almennyttigt en Lejerbo streven elk op hun eigen deze gedachtegang na. Terwijl Ledjerbo vooral belang hechtte aan een suburbane ligging, focusten Arbejderbo en DAB op de kwaliteit van de nieuwe woningen. Deze laatste organisatie werd onder leiding van architect Erling Knudsen een van de meest vooraanstaande woningbouwverenigingen als het op experimentele en kwalitatieve woningen aankwam. Dit omdat Knudsen inzag dat collectieve voorzieningen een grote meerwaarde konden bieden in grotere woonprojecten. Gezien de slechte financieel een materiële situatie tijdens de oorlogsperiode, was het onmogelijk om alle individuele woningen te voorzien van bijvoorbeeld een wasruimte en logeerkamer. Door deze faciliteiten collectief aan te bieden op grotere schaal werd een kwalitatieve woonomgeving gecreëerd voor alle bewoners .

Net als de woningbouwvereniging dacht ook de Deense overheid na over oplossingen na de Tweede Wereldoorlog

Tijdens de oorlogsjaren werd er via debatten gezocht naar mogelijk reddingsmiddelen. De 2 belangrijkste publicaties concludeerde dat sociale woningbouw een belangrijke rol moest spelen bij de naoorlogse wederopbouw en dat grotere woningbouwprojecten moeten worden gerealiseerd met een goede stedenbouwkundige aanpak en collectieve voorzieningen.

Naoorlogse euforie

Bij het begin van de jaren ‘50 had Denemarken nog steeds te kampen met een dreigend tekort aan woningen. Doordat er ondertussen een meer leefbaar economisch klimaat heerste, ontwikkelde zich langzaam de meer geïndustrialiseerde woningbouw. Er moesten immers nog steeds veel nieuwe woningen worden gebouwd, met een minimum aan productiemiddelen en arbeidskrachten. Door de hernieuwde welvaart, kon men het zich vanaf toen permitteren op zoek te gaan naar nieuwe constructiemethoden en materialen die niet perse geschoolde arbeiders vereiste en een snelle productie mogelijk maakt. Een goed voorbeeld van deze nieuwe bouwstijl is het project Høje Søborg gelegen in een deelgemeente van Kopenhagen. Het project bestond uit een woonblok van 5 verdiepingen dat onderdak bood aan 120 gezinnen. In het gebouw waren verschillende soorten appartementen ondergebracht met 1 tot 4 slaapkamers. Naast appartementen werden ook enkele collectieve faciliteiten voorzien, zoal een gemeenschappelijk restaurant, een poetsservice, een kinderdagverblijf, verschillende gastenkamers en zelfs een feestzaal die uitgaven op een ruim dakterras. Dit model van collectief wonen werd omschreven als “kollektivhuset” . In de periode 1955-1970 experimenteerde men in Denemarken met dit soort van wonen aan de de hand van Zweedse voorbeelden.

In de loop van de jaren ’50 nam de welvaart en hiermee het succes van de grote geïndustrialiseerde bouwprojecten steeds meer toe. De Deense overheid steunde deze experimentele initiatieven met zowel financiële en als directe betrokkenheid op te treden als bouwheer De bouwsector kwam grotendeels in handen van grote huisvestigingsmaatschappijen, en werd er steeds minder gewerkt met architecten. Hierdoor werd de nadruk verlegd van kwaliteit naar kwantiteit en werden de menselijke behoeftes ondanks alle eerdere inspanningen naar de achtergrond geschoven.

Door de enorme technologische vooruitgang, kwam er steeds meer protest tegen deze nieuwe bouwwijze. Het hoogtepunt hiervan werd bereikt in 1968 door de studentenrevolutie in Parijs die het hele Europese vasteland beïnvloede. Architecten en de gehele bouwindustrie werd schuldig verklaard voor de mechanische en vervreemden de architectuur. Daarmee werd de algemene moderne vooruitgang in vraag gesteld. Dit leidde in Denemarken tot een ander benadering van bouwen en wonen. Binnen het gehele beroepsveld werd nagedacht over oplossingen die ervoor zorgde dat de bewoners zich weer beter opnieuw thuis voelden. Ook de overheid nam deel aan deze opwaarderingscampagne en schreef hiervoor verschillende wedstrijden uit voor experimentele woonprojecten. Hierbij stonden participatie van de bewoners, een flexibele opbouw en het gemeenschapsgevoel centraal. Een antwoord op de strubbelingen in de Deense bouwsector kwam er met de oprichting van de vrijstad Christiania in 1971. Hierbij werd een leegstaand militair domein in Christianshavn bezet door een groep jongeren. Zij streefden naar een een betere leefomgeving met meer groen en ruimte.Door een evenwichtige combinatie van gemeenschappelijkheid en vrijheid, slaagde zij erin een uitgebreid aanbod van faciliteiten te voorzien. Zo werden in Christiania een heleboel eigen instituten opgericht zoals een kinderopvang en werd er zelfs een eigen werkgelegenheid gecreëerd. Door de unieke combinatie ervan het vrije leven dat men er leidde en de idealen van anarchisme en liefde, werd deze levensvorm vaak afgedaan als een hippiegemeenschap.

Desondanks de vele commentaren en enkele onvermijdelijke hindernissen doorheen de geschiedenis , bestaat Christiania nog tot op de dag van vandaag. De oorspronkelijke bewonersgroep is ondertussen flink uitgedund , maar de vele bewoners die er een nieuw leven willen beginnen, zetten de tradities verder. Samen vechten ze nog steeds voor autonomie en collectief gebruiksrecht van het domein.

Naast de bewoning in de bestaande woningen van defensie, zijn er ook vele Verschillende nieuwbouwtypes ontstaan. Christiania is in Denemarken ondertussen uitgegroeid tot een icoon en een groot deel van de bevolking wil het graag behouden als een soort van sociaal experiment met zelfbestuur en aandacht voor culturele waarde.

Vandkunsten

Christiania had niet alleen invloed op het dagelijkse leven in de directe omgeving, de gedachtengang van deze vrijstad heeft ook verschillenden tastbare producten opgeleverd. Naast de in Denemarken nog steeds Christiania-bike genoemde bakfiets, is ook noten het ontwerpteam Vandkunsten gesticht. De architecten waren Svend Algren, Jens Thomas Arnfred, Michael Sten Johnsen en Steffen Kragh. Zij streefde naar een vernieuwende architectuur die Gemeenschap en individu kon verbinden. Dit door nieuwe modellen te ontwikkelen die in gaan tegen de steeds individualistischer wordende maatschappij. Door het toepassen van complexere structuren en meerdere types van woningen te combineren , slaagde ze er steeds opnieuw in om een additieve architectuur te realiseren met meer aandacht voor de natuurlijke omgeving.

Een eerste project dat door hen werd gerealiseerd is Tinggården, gebouwd in 1978, en bestond uit een woonruimte voor ongeveer 90 gezinnen. Omdat het project sterk afweek van de oorspronkelijke ideeën en zij hiervoor een hoop kritiek te verwerken kreeg, was het project erg succesvol. Het plan bestond uit woningen die in clusters werden geplaatst van 12 tot 15 eenheden met elk hun eigen gemeenschapshuis om er samen te eten en te ontspannen. De straten die tussen de woningen werden voorzien deden opnieuw dienst als een centrale ontmoetingsplaats. Verder werd er een groot collectief gebouw voorzien voor grote bijeenkomsten en eventuele binnensporten.

Naast de standaard eengezinswoningen werden er ook kleinere woningen voorzien, dit voor bijvoorbeeld jongeren die het ouderlijk huis willen verlaten of alleenstaande die na een scheiding in dezelfde buurt willen blijven wonen. Hierdoor werd Tinggården een woonplek voor iedereen, met als enige vereiste verdraagzaamheid tegenover de andere bewoners. De unieke vormgeving en goede structurele organisatie zorgde er immers voor dat Tinggården snel het prototype werd van de Deense Woningbouw. Door het succes werden er terug veel meer laagbouwconstructies verwezenlijkt en verdween de zogenaamde woonmachines eindelijk weer naar de achtergrond.

Recente ontwikkelingen

Naar het voorbeeld van Vandkunsten hielden meer en meer architecten zich bezig met het ontwikkelen van grote collectieve woonprojecten. Met de historische lessen van respect voor de mens en traditie in het achterhoofd, werden er al vele architectonische pareltjes gerealiseerd die bovendien uitstekende woonkwaliteiten bieden.

Een hedendaags voorbeeld hiervan in Lange Eng, gerealiseerd in 2009 en gelegen ten zuiden van Kopenhagen.

Het initiatief kwam er van families die op zoek waren naar een betere woonomgeving weg van de typische verkavelingen met kleine percelen. Daarnaast wilde ze collectief wonen centraal stellen., maar niet ten koste van hun individuele levenskwaliteiten. Samen met architect Dorthe Mandrup ontwikkelde zij 54 woningen, bestaande uit 2 verdiepingen waarin 8 verschillen woontypes werden gecombineerd. Het gebouw werd opgesteld zodat elke woning uitgaf op het centrale gemeenschappelijke plein. Deze is bovendien ook bereikbaar voor het publiek en herbergt een veelvoud aan gemeenschappelijke faciliteiten waaronder: terrassen, speelruimte voor kinderen, een buitenkeuken met barbecue, een moestuin en zelf een eigen boomgaard. Daarnaast werden er ook gastenkamers, een fitnessruimte, een professionele keuken, vergader- en feestzalen en zelfs een kleine bioscoop voorzien.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.