Genetische technologie of kortweg gentechnologie of gentech is de moderne versie van biotechnologie, waarbij men het DNA van een bepaald organisme direct aanpast. De klassieke biotechnologie past DNA indirect aan door bijvoorbeeld bepaalde organismen te kruisen en met deze kruising verder te werken. Elk organisme dat met deze vorm van biotechnologie is aangepast, noemt men een genetisch gemodificeerd organisme (1). Deze techniek wordt ook wel genetische manipulatie genoemd door tegenstanders van bio- en gentechnologie. Gentechnologie is zeer uitgebreid, maar er zijn verschillende puntjes zoals de techniek, geschiedenis en toepassingen (in de toekomst) die ik zeker wil bespreken in deze paper.
2. Geschiedenis
Amerikaanse wetenschappers veranderen in 1944 de eigenschappen van een bacterie door het DNA van een andere bacterie toe te voegen. Dit gebeurde tegen het einde van de tweede wereldoorlog omdat men toen vele nieuwe technieken uitprobeerde. Dit was de eerste keer dat het experiment succes had. Dit was een goed begin, maar een echte mijlpaal in de ontwikkeling van de hedendaagse genetische modificatie was de ontdekking van de kroongalbacterie. Deze bracht een stukje van het DNA van een plasmide over naar de cellen die de genetische informatie van zijn gastheer bevatten. Dit kleine stukje DNA zette de plant aan tot de vorming van kroongallen op zijn wortels. (1)
Het werd pas mogelijk in 1983 om eender welke gewenste genen bij de agrobacterium in te brengen en deze zo in het genenbestand van de plant of een ander doelorganisme te brengen.
Het eerste genetisch gemodificeerde voedsel kwam in 1994 op de markt in de VS. De tomaten van het ras ‘Flavr Savr’ hadden een langere houdbaarheid dan alle andere toenmalig bestaande rassen. Zowel de VS als Engeland introduceerden twee jaar later hun genetisch gemodificeerde tomatenpuree. (1) (7)
(Zie figuur 1 voor een duidelijk beeld van de geschiedenis van bio- en gentechnologie.)
3. Techniek
Er bestaan verscheidene technieken om genetische technologie toe te passen op een organisme. Deze technieken hangen af van het soort organisme waarop ze worden toegepast en of de modificatie tijdelijk of blijvend is. Het basisprincipe van de technieken is wel overal ongeveer hetzelfde. Deze verloopt steeds via een vast aantal stappen. (1)(2)(10)
3.1. De isolatie van het gen dat je wilt aanpassen
Als men een bepaald gen wil isoleren, wordt eerst het DNA uit de cellen van het organisme gehaald. Hierna kan men het gen dat men wil hebben eruit halen. Om te weten hoe men het gen kan identificeren moet men vooraf informatie over het gen opzoeken, dit kan in cDNA- of gDNA-”bibliotheken”. Men kan hierna het gen amplificeren met behulp van de PCR-techniek.(1)
3.2. Het eventueel aanpassen van het geïsoleerde gen
Het vermenigvuldigde (geamplificeerde) en geïsoleerde gen moet soms nog verder aangepast worden voordat het in een ander organisme kan worden ingebracht. Dikwijls worden de introns verwijderd. Dit doen ze door de eukaryote cellen die bestaan uit exonen te isoleren waarna alleen de introns, die geen code bevatten en dus ook geen eiwit kunnen coderen, overblijven. Door de streng te binden met langs beide kanten bepaalde nucleotiden zorgen de enzymen ervoor dat de introns uit het RNA-molecuul worden gehaald, zodat de exonen aan elkaar worden gebonden. Dit proces wordt “splicing” genoemd. De verwijderde introns worden hierdoor afgebroken waarna het aangepaste mRNA naar het cytoplasma gaat voor de translatie. (1)
3.3. Overbrengen van het gen in een geschikte vector
Vectoren worden gebruikt als drager van het DNA opdat ze het geïsoleerde gen in verschillende andere organismen kunnen brengen. Er bestaan veel soorten van vectoren. Het kan een plasmide zijn of een stukje circulair bacterieel DNA maar ook liposomen, virussen of zelf een goudkogeltje waarop het DNA vast zit. (1)
3.4. Transformatie van de cel of het organisme dat je wilt aanpassen
Vectoren kunnen dus gebruikt worden om het DNA in het te veranderen organisme te brengen eens het DNA beschikbaar is. Dit uiteindelijke proces waarbij het DNA ingebracht wordt, wordt de transformatie genoemd. Er bestaan hier verschillende technieken voor maar die hangen van bepaalde eigenschappen van het organisme en de vector af. De techniek die men uiteindelijk gebruikt hangt af van het doelorganisme, de vector die gebruikt wordt en de efficiëntie die men op het einde hoopt te verkrijgen. Het ‘inschieten’ van DNA is een simpele manier om te transformeren. Hierbij wordt het DNA aan kleine goudbolletjes gebonden en daarna bijvoorbeeld in een plantencel afgeschoten. Er bestaan ook veel ingewikkeldere technieken, deze hebben meestal wel een hoger succespercentage. Een voorbeeld is hier de bacteriële transformatie waarbij DNA door bacteriën overgebracht wordt in het organisme. (1)
3.5. Selectie van de gemodificeerde organismen of cellen
Als de transformatie helemaal is uitgevoerd, zal die nooit in het volledige organisme gelukt zijn en dus maar in een klein gedeelte juist zijn. Na dit proces zal men moeten proberen om de genetisch gemodificeerde organismen te scheiden van de verschillende organismen die het DNA niet in hun cellen hebben opgenomen. Deze scheiding gebeurt in het labo waar onderzoekers markers (extra chromosoomdeel naast het volledige chromosomenpaar) zoals antibioticaresistente-markers aan het in te brengen gen koppelen. (1)