Wij mensen kunnen al sinds we op deze planeet rondlopen niet van de wereld om ons heen afblijven. Stenen maakten wij tot wapens, dieren tot vee. En rond 2400 voor christus werd een kalksteen omgetoverd tot een beeldje: de Venus van Willendorf. Waarom dit beeldje is gemaakt is onduidelijk, door wie net zo min, maar toch noemen wij dit beeldje een van de eerste kunstwerken. Alles wat we weten over de Venus van Willendorf berust op speculaties. Er is echter een gegeven waar we van uit kunnen gaan: maker van de Venus van Willendorf had waarschijnlijk niet als intentie puur en alleen een kunstwerk te maken. Kunst als losstaand begrip bestond toen namelijk nog niet.
Voor kunst kunst was, was het ‘slechts’ ambacht.
Als we iets verder gaan in de tijd, weg uit het veld van speculaties, zien we dat kunst veelal in religieuze context werd gebruikt. Egyptenaren en Grieken eerden hun goden met beelden, werken die wij nu kunst noemen. In het Romeinse tijdperk werd kunst vooral gebruikt als een uiting van macht. Neem de Prima Porta, het beeld waar keizer Augustus wordt weergegeven als een held, of de vele zuilen en bogen die duidden op een overwinning.
In de middeleeuwen wordt kunst voornamelijk om religieuze redenen gemaakt. Ofwel om de bescherming te krijgen van een beschermheilige door middel van het schenken van een beeld (Antoine-Andersen, 2004). Of de kerk was de opdracht gever. Dan was het doel van een muurschildering of glas in lood raam het overbrengen van een bijbels verhaal aan de bezoekers van de kerk. Het merendeel van de bevolking was in de middeleeuwen analfabeet en zelfs de hogere lagen van de bevolking konden het Kerklatijn niet lezen. De kerk heeft later in de tijd nog veel invloed gehad, en ook het maken van kunst met als doel het uitten van macht is nog veel gedaan; met als grootste voorbeeld Lodewijk de 14e en alles in en om zijn Versailles. In de tijd van de zonnekoning hadden er echter al grote veranderingen plaatsgevonden tijdens de renaissance.
Vanaf de renaissance werd gezien als het werk van een individuele kunstenaar, niet langer als slechts een onderdeel van de kerk of een alleen een ambacht (Swaan 1985). Werk werd gesigneerd en door anderen bewonderd. De kunst uit de klassieke oudheid werd bewonderd om de kunst zelf, niet om de propaganda die er mee gevoerd werd of de manier waarop het betrokken was geweest bij een religieus ritueel. Giorgio Vasari heeft de hedendaagse kunstenaars, van zijn tijd, vastgelegd in het boek ‘Le Vite de’ pi?? eccellenti pittori, scultori, e architettori’. Wat het eerste boek over kunstgeschiedenis kan worden genoemd. Later, in 1604, werd Vasari nagevolgd door Karel van Mander die het ‘Schilder-boeck’ schreef. Hierin kwamen ook Romeinse, Griekse en Egyptische schilders aan bod.
Te danken aan de eigen naam die kunstenaars kregen konden zij vrijer te werk gaan, en leven van de opdrachten die zij van rijke Florentijnse en Romeinse families kregen.
De renaissance was de wedergeboorte van de klassieke oudheid. In deze periode vond echter nog een belangrijkere ontwikkeling plaats: de geboorte van de beroepskunstenaars, en het beschouwen van kunst als kunst.
Kunstonderwijs
Al lang voor de renaissance werd kennis overgedragen over technieken van de kunsten. Rond 15 voor Christus schreef de romein Vitruvius de ‘Architectura’, het boek dat architecten konden raadplegen wanneer zij bezig waren met de bouw of het ontwerpen van een project. Vanaf de middeleeuwen ontstonden gildes waar men werd opgeleid tot vakman of zelfs meester in een bepaald beroep. De gildes waren erg gericht op de technische kant van het vak, kunstwerken van andere kunstenaars werden nog niet zo nauwkeurig bestudeerd.
In de renaissance leefde de interesse in andere kunstenaars op. Vasari, eerder genoemd als de auteur van ‘Le vite’, heeft in 1563, gefinancierd door de Medici’s, de ‘Accademia delle Arti del Disengno’ opgericht. Dit was de eerste kunstacademie waar net zoals tegenwoordig niet alleen les werd gegeven in de techniek van de tekenkunst in dit geval, maar ook in de kunstgeschiedenis. Later in 1648 werd de ‘L’Acad??mie Royale de Peinture et de Sculpture’ opgericht door Lodewijk XIV. Deze academie was een machtsmiddel van de koning, kunstenaars die door hem gewaardeerd werden gaven les en stelden de regels op waar kunstwerken aan moesten voldoen. De smaak van de koning, ‘le bon go??t’, bepaalde dus veelal wat voor kunst er gemaakt werd. Na de val van het Franse koningshuis, is de academie verder gegaan onder de naam ‘Acad??mie des Beaux-Arts’. Kunstenaars mochten zelfstandig kunstwerken maken zolang zij zich maar hielden aan de regels van de acad??mie.
Naast de Franse klassieke academie waren in Duitsland de academies van Berlijn en Dresden opgericht. Deze hadden kritiek op de strenge naleving van de regels, en de ‘imitatiezucht’ die heerste op de Franse en Italiaanse academies. Dit duitse idealisme, waar Goethe een vooroploper was, hechtte veel waarde aan eigenheid, zelfexpressie en een vrije geest (Vaes, 2012).