Vanaf 1 januari 2015 komt er een verandering in de jeugdzorg. De verantwoordelijkheden en taken rond jeugdzorg verschuiven van de provincies naar de gemeente (Gaag, 2013). Dat betekent dat er voor de instellingen veel gaat veranderen en dat er binnen de instellingen nieuwe taken komen.
De meeste gemeente en transitieleiders staan positief tegenover participatie van verschillende groepen rond jeugdzorg en jeugdbeleid. Veel gemeente proberen de groepen erbij te betrekken en zien de meningen en behoeften van deze groepen als basis voor de inrichting van de gemeentelijke jeugdzorg. Uit onderzoek ziet een op de drie gemeenten participatie als uitgangspunt van het jeugdbeleid (Gaag, 2013).
Het centrale uitgangspunt van het positief jeugdbeleid is het benutten van de eigen kracht van jeugdigen en gezinnen en het uitgaan van kansen en talenten zodat de ontwikkelingen van alle jongeren worden versterkt. Dit kan gerealiseerd worden binnen de drie pijlers waar het positief jeugdbeleid op stoelt (jodi Mak, sd):
– Het versterken van de maatschappelijke participatie van jongeren.
– Het cre??ren van een jeugdvriendelijke leefomgeving en jeugdvriendelijke voorzieningen.
– Jongeren invloed geven bij de totstandkoming, uitvoering en evaluatie van beleid gericht op zijn of haar leefomgeving. (jodi Mak, sd) (Edwards, 2001)
De behoeften van kinderen en jongeren bestaan uit ontwikkeling, verzorging, opvoeding en vanwege hun afhankelijkheid van de ander: veiligheid. Via inspraak, kinder- en jongerenparticipatie en sleutelfiguren speelt de civil society een belangrijke rol in de belangenbehartiging en het politiek stem geven aan kinderen en jongeren. Daarnaast is de civil society van grote betekenis als sociale en
pedagogische omgeving voor kinderen en jongeren, waar zij kunnen spelen, anderen kunnen ontmoeten en zich kunnen ontwikkelen in hun samenhang met andere kinderen en volwassenen. Ten slotte is het een belangrijke positieve waarde van de civil society dat zij voorzieningen en dienstverlening mogelijk maakt, die anders niet toegankelijk zijn als gevolg van onvoldoende vraaggericht werken, regelgeving of
geldgebrek. Dit is met name van betekenis voor kinderen en jongeren met bijzondere behoeften, die in armoede leven, woonachtig zijn in achterstandswijken of, vanwege hun verblijfstatus in Nederland beperkt toegang hebben tot voorzieningen en dienstverlening (Metz, sd)
Jongerenparticipatie kan bijdrage aan:
– Medezeggenschap/inspraak/invloed; Jongeren kunnen meepraten, meebeslissen of invloed uitoefenen met betrekking tot de gang van zaken binnen het gezin, op school, in instellingen/organisaties en in de buurt
– Het vergoten van competenties.; Jongeren ontwikkelen sociale competenties die bijdragen aan het kunnen functioneren binnen een democratische en multiculturele samenleving.
– Het vergroten van binding; Jongeren hebben contacten en netwerken die hen steun bieden en sociale uitsluiting voorkomen.
– Het vergoten van (politiek-)maatschappelijk interesses; Jongeren ontwikkelen zich tot bij de maatschappij betrokken burgers.
De eerste drie effecten zouden kunnen leiden tot het versterken van de positie van de jeugd, het vergroten van hun kansen en het tegengaan van uitsluiting in de maatschappij; de drie doelen die het landelijke jeugdbeleid voor ogen heeft. (Dr. Majone Steketee, 2005)
Er zijn goede argumenten om jongeren maatschappelijk en politiek te betrekken. Zo staat in het VN-verdrag voor de Rechten van het Kind uit 1990 jeugdparticipatie expliciet als een recht omschreven. Veel overheden hebben dit sindsdien overgenomen in hun beleid, ook de Nederlandse. Een citaat uit het programma van het ministerie van Jeugd en Gezin: ‘De deelname van kinderen en jongeren aan maatschappelijke activiteiten moet al op jonge leeftijd worden gestimuleerd. Hierdoor is de kans groter dat ze later, als volwassene, volwaardig meedraaien in de samenleving.’ Naast argumenten zijn er ook goede redenen om jeugdparticipatie alle ruimte te geven. Een hele belangrijke: door jongeren bij activiteiten en besluitvorming te betrekken, groeit het inzicht in deze (soms complexe) doelgroep. Daardoor zijn overheid en instellingen beter in staat op de behoeften van jongeren in te gaan en het jeugdbeleid te verbeteren. Participatie is d?? manier om tot een vraaggerichte aanpak voor jongeren te komen. (Witte, sd)
Onder ‘moeilijk bereikbaar’ verstaan we jongeren met meervoudige problemen, die in een neerwaartse spiraal terechtgekomen
zijn en niet bereikt worden door de (traditionele) instellingen voor zorg en welzijn. (Witte, sd)
Doelgroep
Jongerencultuur vandaag de dag is nogal aan veranderingen onderhevig. De digitalisering van de jongeren cultuur speelt daarin een sterke rol. Groepen jongeren die fysiek wellicht nooit met elkaar in aanraking komen, be??nvloeden elkaar via het internet met hun gedachtegoed. Ook leidt het tot ontschotting van allerlei sociale lagen en etnische achtergronden. Dit zorgt ervoor dat een begrip als straatcultuur niet meer een fenomeen is dat verbonden is aan een achterstandswijk in een grote stad. Het bevindt zich midden in de maatschappij en verwordt steeds meer tot de dominante jongerencultuur. Dit leidt er toe dat problemen met jongeren in de buitenruimte zich niet geografisch of sociaal economisch beperken.
Hoewel sommige gedragingen in oude geschiedschrijving al voorkomen zien we ook een aantal nieuwe ontwikkelingen. De opkomst van het begrip straatcultuur, maakt werken met jongeren niet per se moeilijker maar wel complexer en geslaagder. Dit wordt veroorzaakt doordat straatcultuur niet alleen bestaat uit criminele en excessieve componenten, maar ook uit culturele veranderingen. Het is goed om hier gedegen kennis van te hebben. Het bepaalt namelijk sterk de manier waarop jongeren zo effectief mogelijk benaderd en aangesproken dienen te worden.
Onder invloed van Welzijn Nieuwe Stijl is er veel aandacht voor outreachend werken
(Eropaf-methode). Een van de acht bakens die richting geven aan de verdere ontwikkeling van Welzijn Nieuwe Stijl, heet letterlijk ‘Direct eropaf’. Vanuit jongerenwerk wordt wat gelaten gereageerd op Welzijn Nieuwe Stijl. Het merendeel van de acht bakens wijzen in de richting van een manier van werken, die voor jongerenwerkers tot de kern van hun professionaliteit hoort ‘ inclusief het outreachend werken. Het Ambulant Jongerenwerk vormt sinds de jaren tachtig een standaard werkwijze in de gereedschapskist van het jongerenwerk. Het Ambulant
Jongerenwerk heeft veel gemeen met outreachend werken. Het verschil is dat outreachend werken plaatsvindt vanuit een specifieke instelling en als doel heeft toegeleid naar die instelling. Bij Ambulant Jongerenwerk vormen de leefwereld en de eigen doelen van de jongeren het uitgangspunt. Het ‘?n is niet beter dan het ander, wel is er een fundamenteel verschil in aanpak. Het meest kenmerkende voor Ambulant Jongerenwerk is dat jongerenwerkers jongeren opzoeken in die omgevingen waarin zij hun vrije tijd doorbrengen. (kamiel koops, 2013)
Bij SWM lopen de jongerenwerkers ook ambulant rond in de wijken. Vaak zijn ze te vinden op de hangplekken zoals bij winkelcentrum, buurthuizen en op grasvelden. Elke wijk heeft andere jongeren en daar moet je je ook op kunnen aanpassen. Bij de ene wijk is meer criminaliteit en overlast door de jongeren dan bij in de andere wijk.
Omdat de jongeren die rondhangen vaal niet de stap nemen doen de jongerenwerkers dat en gaan ze kijken wat ze voor hun kunnen doen als daar behoefte voor is. Er wordt samen met de jongeren naar een oplossing gekeken om zo iets negatief in iets positief te zetten.
Het jongeren en welzijnswerk staat niet alleen in de wijk. Het is zinvol om de pedagogische krachten te bundelen en samen te werken met partners die ook met jongeren en ouders te maken hebben. Het bundelen van die krachten vraagt wel om een zekere eenduidigheid, zodat kinderen, jongeren en ouders overal in de wijk met dezelfde verwachtingen te maken hebben. Om de jongeren te activeren, moeten ze eerst wel worden bereikt. Dat betekent dat je outreachend moet gaan werken, de jongeren opzoeken op de plekken waar het gemakkelijk is om op vanzelfsprekende en laagdrempelige manier contact met hen kan leggen . Die plekken zijn bijvoorbeeld scholen of hangplekken. (enzo, 2011)
Een goede manier om jongeren en bewoners zelf verantwoordelijk voor de wijk te maken, is om beheertaken in te delen, over de speelveldjes bijvoorbeeld .
De Tos-methodiek is er om de straat terug te geven aan de buurt, door te werken en vooral ook samen met de kinderen en jongeren uit de buurt. Het doel is om de sfeer in de wijk te verbeteren en ervoor te zorgen dat de jeugd zich thuis voelt buiten. (enzo, 2011)
Vrijwilligerswerk staat ver van (laagopgeleide) jongeren af. Dit beeld kan veranderd worden door jongeren kennis te laten maken met vrijwilligerswerk en hen bewust te maken van hun positie in de maatschappij. Door maatschappelijke betrokkenheid op jonge leeftijd te vergroten, zullen toekomstige burgers actiever participeren in de samenleving . (J.bles, 2011)
Succesvolle programma’s bleken zich te richten op het vergroten
van drie aspecten:
– Betrokkenheid: betekent dat jongeren zich ervan bewust zijn dat het nodig is dat zij zich inzetten voor de samenleving. De mate waarin sprake is van betrokkenheid blijkt een belangrijke voorspeller te zijn voor het verrichten van vrijwilligerswerk door jongeren. Er moet zo vroeg mogelijk worden geprobeerd om bij adolescenten bewustzijn van sociale problemen te cre??ren en hen te laten zien dat zij hierin een verschil kunnen maken als burgers. Dit vergroot de kans dat zij op latere leeftijd actief participeren in de maatschappij.
– Capaciteit:betekent dat de jongere de vaardigheden en kennis heeft om een bijdrage aan de samenleving te leveren. Het bijbrengen van kennis aan adolescenten is een belangrijke manier waarop maatschappelijke participatie op latere leeftijd gestimuleerd kan worden. Hierbij ligt de nadruk op de werking van de democratische rechtstaat en op algemene kennis over wat er speelt in de
samenleving.
– Tot slot zijn connecties nodig met anderen die een bijdrage willen leveren. Met connecties wordt bedoeld dat leerlingen anderen kennen die ook maatschappelijk betrokken zijn, zodat zij er niet alleen voor staan. Het gaat om andere mensen waarmee kan worden samengewerkt, maar ook om anderen die fungeren als rolmodel. De kans dat iemand gemotiveerd wordt om te participeren in de
maatschappij, is groter wanneer burgers vertrouwensbanden en normen van wederkerigheid hebben ontwikkeld, waardoor gezamenlijk handelen mogelijk wordt Er moet vertrouwen zijn in de goede bedoelingen van anderen en het besef van een gedeelde toewijding aan het algemeen belangen. (J.bles, 2011)
Het is ook belangrijk dat de jongeren gehoord worden. Vaak denken de volwassen dat ze wel weten wat de jongeren willen of nodig hebben.
de kerngrippen die in de topiclijst zullen voorkomen zijn( zie bijlage 1):
– Jongerenparticipatie
– Jeugdbeleid
– Transitie jeugdzorg
– Ontwikkelen
– Omgeving
– Stem en meningen
– Betrokkenheid
– Vrije tijd.