‘Het begrip taalverwerving verwijst doorgaans specifiek naar het verwerven van taalvaardigheden door kinderen. Het betreft hier een cognitief leerproces. Het kind verwerft een bepaalde moedertaal dankzij zijn naaste omgeving, inclusief bepaalde eigenaardigheden (bijvoorbeeld lispelen) of dialectvormen. De opvoeders spelen de belangrijkste rol in dit’
Alle mensen hebben taalaanleg. Het is iets wat automatisch gaat, net zoals lopen. Er zijn drie belangrijke mechanismen die een belangrijke rol spelen bij het verstaan en spreken van een taal, namelijk:
Drang tot communicatie: Kinderen die taalaanbod krijgen, gaan die taal ook gebruiken. Dat komt omdat ze al vanaf dat ze heel jong zijn, erg op andere mensen betrokken zijn. Ze hebben een sterke drang om andere mensen te begrijpen en om hen te be??nvloeden en betekenissen aan hen over te dragen.
Hypothesen toetsen: Kinderen die een taal leren, hebben niet alles van de eerste keer goed, maar maken veel fouten. Uit de reacties op die fouten leren ze telkens opnieuw bij. Met vallen en opstaan ontdekken ze taalregels. Die regels leren ze allemaal in min of meer dezelfde volgorde.
Co-constructie: Een taal leren gebeurt niet in de eerste plaats door te imiteren, maar door zelf nieuwe taaluitingen uit te proberen. Kinderen produceren dus voortdurend uitingen die ze nooit eerder gehoord hebben. Voor het uitproberen heeft een kind anderen nodig. De omgeving waarin een kind taal leert, bepaalt dus sterk zijn taalontwikkeling. Sommige sociale milieus zijn krachtigere leeromgevingen dan andere.
Een jong kind leert veel sneller een taal dan een volwassenen, zelfs eerder dan een wat ouder kind. Dit klinkt raar omdat je denkt dat volwassenen juist veel meer weten zoals grammaticale regeltjes en dus beter weten hoe ze iets moeten leren, maar dat is juist waar het om draait. Als jong kind leer je jezelf een taal aan door te ervaren en door het vele herhalen en kopi??ren zet de taal zich vast in je. Van de grammaticale regeltjes ben je je dan nog niet zo bewust, want die pas je dan nog toe door ervaring en door je gevoel. Dit noem je implicitete taalverwerving, oftewel intu??tieve taalkennis.
Ook heb je expliciete taalkennis waarbij je vooral de regels kent maar niet blindelings kunt toepassen. Dit komt dus voor bij oudere kinderen en volwassenen. De expliciete taalkennis kan moeilijk overgaan in impliciete taalkennis. Naarmate kinderen ouder worden zal hun natuurlijke vermogen van impliciet leren afnemen. Dit komt omdat ze op school steeds meer grammaticale regeltjes moeten leren. Dit gebeurt rond ongeveer hun 10e levensjaar. Eerder kan niet, want aan jongere kinderen ontbreekt dit leervermogen nog.
De grammatica van de moedertaal heeft ook invloed op het leren van een tweede taal. Bepaalde kenmerken van de moedertaal laten hun invloed langer gelden dan andere kenmerken. Dat je een hulpwerkwoord en een hoofdwerkwoord bij elkaar moet houden wordt bijvoorbeeld sneller geleerd dan dat je het het onderwerp en het werkwoord niet van plaats mag laten wisselen.