Essay: Politieke betrokkenheid – politieke kennis, interesse, cynisme en participatie

1. Politieke betrokkenheid
In onderzoek naar politieke socialisatie wordt de term politieke betrokkenheid zeer breed gedefinieerd, in termen van cognitie, emoties en gedrag. In de praktijk vallen alle definities op politiek gebied eronder en wordt het begrip niet of nauwelijks begrensd. Hieronder staan vier indicatoren beschreven voor politieke betrokkenheid; politieke kennis, interesse, cynisme en participatie.
1.1 Politieke kennis
‘Civic literacy ‘verwijst naar de politieke kennis en de vaardigheden die het de burgers mogelijk maken om een beter inzicht te krijgen in het politiek bestel ( Milner, H. 2002). Wanneer een burger zowel kan beschikken over de nodige politieke informatie als over de mogelijkheid om de informatie te verwerken en in de juiste context plaatsen, zal men als burger effectiever kunnen handelen en op deze manier meehelpen om een betere democratie tot stand te laten komen. Milner maakt een onderscheid tussen politieke kennis en politieke vaardigheden. Politieke kennis kunnen we defini??ren als ‘de omvang van feitelijke informatie over politiek die in het lange termijn geheugen opgeslagen is: informatie die de burger heeft onthouden in tegenstelling tot informatie die men kort heeft opgenomen maar weer is vergeten ( Delli Carpini & Keeter, 1996). Het gaat dus niet over attitudes, waarden of opinies van de burgerbevolking, maar alleen over de juiste, feitelijke informatie waarover de burger beschikt. Het gaat niet alleen over de feitelijke politieke informatie maar ook over de vaardigheden. Dit laatste verwijst al naar een meer diepgaande betekenis van burgerschap. Hierbij gaat het niet alleen over wat een burger verwacht wordt te weten, maar ook hoe hij met die informatie omgaat, bijvoorbeeld van het verkiezen van een vertegenwoordiger. Het voornaamste is weliswaar dat de burger het vermogen ontwikkelt om te redeneren opdat hij bepaalde informatie op het juiste moment in de gepaste context kan plaatsen. De politieke belangstelling hangt nauw samen met politieke kennis en kunnen beschouwd worden als twee componenten van ‘?n onderliggende variabele, genaamd de politieke onderlegdheid aldus de auteurs Maddens en Dewachter (1998).
1.1.1 De impact van kennis op democratie
Hoge politieke kennis bevordert het functioneren van een democratie. De Antwerpse politicoloog Dierickx (2001) definieert democratie als een normatieve theorie voor de vormgeving van de rechtstaat die beoogt dat alle burgers op gelijke wijze kunnen participeren aan de politieke besluitvorming en die hun daarbij humane, pluralistische conflictregeling ter beschikking stelt. Hier zijn de meeste onderzoekers het er over eens. Politieke kennis draagt ertoe bij dat de burgers democratische waarden koesteren. Verder heeft deze kennis als gevolg dat een groter deel van de bevolking zal participeren. Meer nog politieke kennis leidt tot een stijging van de kwaliteit van de opinie: de burger die op de hoogte is van al wat er gebeurt in de politiek kan zijn eigenbelang vooropstellen en het onderscheiden van andere belangen. De overtuiging van degene met een hoge politieke kennis zal dan ook stabieler zijn dan de minder ge??nformeerde burger. Het is belangrijk dat de burger zijn ware overtuiging verbindt met zijn stemgedrag voor de optimale werking van de democratie. ( Dudley,R.L. & Gitelson, A.R. )

1.2 Politieke interesse
Een tweede indicator voor politieke betrokkenheid is politieke interesse. Om met politiek in aanraking te komen is er in zekere mate politieke interesse nodig. Als burgers zich niet interesseren in politiek zullen ze er zich nauwelijks mee willen bezig houden of zich erin verdiepen. Politieke interesse kan gedefinieerd worden als een gevoel van nieuwsgierigheid over politieke zaken. Traditioneel wordt politieke interesse op verschillende manieren gemeten. Men kan mensen rechtstreeks vragen hoe ge??nteresseerd in politiek zij zijn. Een meer indirecte methode maakt gebruik van zelf gerapporteerd gedrag om politieke interesse te meten. Bijvoorbeeld het lezen van politiek nieuws in de krant en het kijken naar actualiteitenrubrieken op de televisie. ( Aarts & Thomassen 2000)
Er bestaan verschillen in de mate van politieke interesse tussen verschillende groepen mensen. Zo hebben burgers met een hogere opleiding meer politieke interesse dan mensen met een lagere opleiding. Daarnaast hangt politieke interesse ook samen met de leeftijd. De politieke interesse groeit doorgaans als men ouder wordt. Verder hebben mannen meer interesse in politiek dan vrouwen. (Aarts & Thomassen 2000)
1.3 Meningen over politiek
Politieke betrokkenheid kan ook gaan over de meningen die burgers hebben over de politiek. Deze meningen worden dikwijls omschreven als politiek zelfvertrouwen, politiek vertrouwen en politiek cynisme. Deze attitudes worden vaak samen besproken en zijn niet goed van elkaar te onderscheiden. Zo wordt politiek cynisme op uiteenlopende manieren gedefinieerd. Vaak is er verwarring of men wantrouwen, normloosheid, kritiek, scepticisme, ontevredenheid of scepticisme bedoeld. Men kan de term dan ook moeilijk onderscheiden van termen als politiek wantrouwen, scepticisme en vervreemding. Cynisme en apathie worden dikwijls met elkaar verward, terwijl ze erg verschillen in betekenis. Cynisme houdt een bepaalde politieke interesse in terwijl apathie een gebrek aan interesse heeft. Beide kunnen ertoe leiden om niet te gaan stemmen, maar de motivatie verschilt. Hierdoor kunnen ze niet aan elkaar gelijk gesteld worden. Het is zelfs mogelijk dat cynisme tot een activiteit leidt zoals het aansluiten bij een sociale beweging. (Bhavani, 1991) Politiek cynisme en politiek vertrouwen zijn dus moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Bij politiek vertrouwen moet onderscheid gemaakt worden naar de verschillende niveaus:
‘ De politieke gemeenschap slaat op de bereidheid van burgers om in politiek opzicht met elkaar samen werken
‘ De waarden van het politieke systeem zoals vrijheid, gelijkheid, participatie, tolerantie en gehoorzaamheid aan de wet
‘ Het functioneren van het regime in de praktijk
‘ De instituties van het regime zoals politieke partijen, de staat en de rechtspraak
‘ Specifieke personen die politieke posities bekleden ( Norris geciteerd in Aarts & Thomassen 2000 )
Veel onderzoek waarin burgers zelf aan het woord komen over politiek laat zien dat cynisme een belangrijk concept is om de beleving van burgers met politiek te beschrijven. In gesprekken van burgers komt naar voor dat hun gebrek aan controle over de politiek dikwijls centraal staat.

Onderzoek geeft eveneens een te eenvoudig beeld van deze politieke houdingen, die onderling slecht van elkaar te scheiden zijn. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat cynisme vaak bepaald wordt door de context waarbinnen burgers over politiek spreken.
Politiek zelfvertrouwen wordt vaak gedefinieerd als het gevoel van burgers dat ze regeringsbeslissingen kunnen be??nvloeden. Er bestaat intern en extern zelfvertrouwen. Bij intern zelfvertrouwen gaat het om het gevoel dat men persoonlijk effectief kan zijn op politiek gebied. Bij extern zelfvertrouwen gaat het om de opinie dat dienaren van de regering responsief zijn ten opzichte van burgers. Wanneer iemand politiek zelfvertrouwen bezit, zal hij/zij het vaker oneens zijn met deze vier stellingen ( Aarts & Thomassen 2000):
‘ Kamerleden bekommeren zich niet om de mening van mensen zoals ik.
‘ De politieke partijen zijn alleen maar ge??nteresseerd in mijn stem en niet inmijn mening.
‘ Mensen zoals ik hebben geen enkele invloed op de regeringspolitiek.
‘ Er stemmen zoveel mensen bij de verkiezingen dat mijn stem er niet toe doet.
Eveneens is er tussen politiek zelfvertrouwen en politiek cynisme geen duidelijk onderscheid.
Onderzoek geeft een te eenvoudig beeld van deze politieke houdingen, die onderling slecht van elkaar te scheiden zijn. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat cynisme vaak bepaald wordt door de context waarbinnen burgers over politiek spreken.
1.4 Politieke participatie
Politieke participatie is- eenvoudig uitgedrukt- deelnemen aan politiek. Er zijn heel wat invullingen en vormen van politieke participatie, maar de politicologie concentreert zich op “alle uiterlijk waarneembare activiteiten van leden van een samenleving waardoor zij direct of indirect deelhebben aan het besluitvormingsproces van de burgerlijke overheden in de samenleving”. Politieke participatie vereist dus meer dan louter passieve politieke belangstelling, zoals het volgen van politieke gebeurtenissen de media of politieke discussies. Participatie is ook ruimer dan enkel inspraak hebben in beleid, het kan onder andere ook zelf beleid mee omvatten. Politieke participatie is een actief proces. Tegelijk gaat het om vrijwillige activiteiten: participatie is een gratuit engagement en dus niet verplicht. Ten slotte moet men bij politieke participatie ook daadwerkelijk macht hebben om het resultaat van het beslissingsproces te be??nvloeden. Er moet dus een machtsverdeling zijn waarbij de machtshebbers een deel van de macht willen afstaan aan de burgers. Pas als deze voorwaarden vervuld zijn, is er sprake van politieke participatie (Devos, 2013)
Er zijn verschillende vormen van politieke participatie. Traditioneel werden er vier vormen onderscheiden. Ten eerste de institutionele participatie. Hierbij gaat men bijvoorbeeld gaan stemmen bij verkiezingen. Ten tweede de partijpolitieke activiteiten. Hij/ zij zal bijvoorbeeld deelnemen aan partijcongressen of verkiezingsmeetings of meehelpen aan verkiezingscampagnes. Ten derde zijn er de maatschappelijke of gemeenschapsactiviteiten waarbij men bijvoorbeeld lid is van een organisatie die de politieke agenda en de besluitvorming bepaald maatschappelijk onderwerp wil be??nvloeden of deelnemen in een vereniging die de buurt wil verbeteren. Tot slot zijn er de directe individuele contacten zoals bijvoorbeeld een minister aanschrijven. ( Verba& Nie geciteerd in Devos 2013)

Later werd deze indeling verfijnd door te focussen op drie criteria: informatieoverdracht, druk en middelen. Het eerste criterium gaat over de mate waarin de betrokkenen hun bezorgdheden en voorkeuren overmaken aan een of meerdere beleidsmakers. Informatieoverdracht kan heel vaag en impliciet zijn maar juist ook heel gedetailleerd en expliciet zijn. Stemmen is een vrij vage vorm ervan, terwijl een slogan in een betoging vaak gedetailleerder de eisen van de deelnemers weergeeft. Het tweede criterium is de mate van de druk die wordt uitgeoefend op de beleidsmakers om aandacht te besteden aan de boodschap. Zo heeft stemmen maar een minimale politieke input en druk. Meewerken aan een campagne kan een veel grotere input hebben: de boodschap bereikt een groter publiek. Ten derde spelen ook de middelen die iemand ter beschikking heeft ook een rol. Tijd, geld en/ of bekwaamheid kunnen namelijk een vereiste zijn om te participeren. Om te stemmen heb je tijd nodig; om een verkiezingskandidaat te steunen is er geld nodig; en om actief del te nemen aan een partijcongres moet je niet alleen tijd hebben maar ook de nodige bekwaamheid.( Devos 2013)
Er zijn echter nog (vele) andere mogelijkheden om politieke participatie in te delen. Zo is er ook het onderscheid tussen conventionele en onconventionele participatie. In het eerste geval gaat het om activiteiten die direct verband houden met de institutionele politiek en zich ook daarbinnen afspelen. Voorbeelden zijn lidmaatschap van een partij, stemmen, campagne voeren,’. In het tweede geval kan men ook onconventioneel participeren. Hierbij is het doel overheidsbeleid te veranderen, maar men begeeft zich buiten de formele politieke kanalen zoals het parlement. Voorbeelden hiervan zijn stakingen, betogen, boycotten van de regelgeving, petities tekenen, aansluiten bij een virtueel netwerk van activisten,’). Dalton (1996) noemt dit protestpolitiek. Alhoewel deze vormen van participatie onconventioneel worden genoemd, zijn sommige ervan steeds conventioneler geworden. Er wordt alleen gebruik gemaakt van andere middelen dan bij conventionele participatie. De afgelopen jaren hebben vormen van onconventionele participatie aan belang en erkenning gewonnen. De grens tussen conventionele en onconventionele vormen van participatie verschuift doorheen de tijd.
1.4.1 De niet-participatie
In ‘De niet gemaakte keuze’ (2013) gaat Filip De Maesschalck dieper in op de institutionele participatie van burgers. Zo onderscheidt hij vier vaststellingen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2012. Ten eerste zijn er meer dan ‘?n miljoen ingeschreven kiezers die (geen) geldige stem uitbrengen. De niet-deelname aan de verkiezingen wordt dus geanalyseerd vanuit het aantal ingeschreven kiezers. Daarbij maakt hij het onderscheid tussen blanco of ongeldig stemmen en het niet komen stemmen. De hoge mate van niet-participatie in stedelijke gebieden is niet nieuw. Verklaringsfactoren zijn de grotere afstand tussen kiezers en politici, maar ook een lagere sociale controle en dus een minder grote remming om niet te komen opdagen.
Ten tweede stelt hij vast dat digitaal stemmen leidt tot een lagere participatie. Het aantal blanco en ongeldige stemmen vermindert duidelijk, maar de totale niet-deelname ligt systematisch hoger omdat er meer kiezers niet komen opdagen. Hierdoor stijgt de niet-participatie.
Ten derde stelt hij vast dat meer dan ‘?n vijfde van de stemgerechtigden geen (geldige) stem uitbrengt. Hier wordt de niet-stem dus benaderd vanuit de gehele stemgerechtigde bevolking, dus ook de niet-Belgen die wel stemgerechtigd zijn maar niet ingeschreven’ Een grote groep stemgerechtigden nemen niet deel aan de verkiezingen wanneer we enkel de ingeschreven kiezers bekijken.
Sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 zijn alle niet-Belgen van 18 jaar of ouder met een EU- nationaliteit kiesgerechtigd. Voor niet- Belgen met een nationaliteit va buiten de EU geldt dit enkel voor wie al vijf jaar onderbroken zijn hoofdverblijfplaats in Belgi?? heeft.
Deze inwoners kunnen zich laten registreren, en voor hen geldt dan ook de stemplicht. Een overgrote meerderheid doet dat echter niet, en neemt dus ook niet deel aan de verkiezingen. In geheel Belgi?? schreef slechts 17,7% van de stemgerechtigde niet-Belgen zich in. Voor enkel de niet EU-burgers is dat nog minder , met 14,0%. Om de niet-participatie in beeld te brengen, moeten we ook de groep van niet stemgerechtigden meenemen die zich niet inschreven en dus niet deelnamen aan de verkiezingen.
Ten vierde wordt de niet-stemgerechtigde bevolking beschouwd waarbij de niet-participatie nog belangrijker wordt. Er kan ook verder gegaan worden, de mensen die wel op stemgerechtigde leeftijd zijn, maar geen stemrecht hebben. Dit komt meestal doordat ze een niet-EU nationaliteit hebben en hier nog geen vijf jaar onderbroken verblijven. Hierdoor stijgen de percentages van niet- deelname.
De Maesschalk besluit dat de stedelijke gebieden in het nadeel zijn. Een grote groep mensen brengt geen stem uit. Blanco of ongeldig stemmen is een relatief beperkt fenomeen, maar heel wat ingeschreven kiezers komen helemaal niet opdagen. Die groep is nu al meer dan dubbel zo groot dan het aantal blanco en ongeldige stemmen. Samen brengt 15% van de ingeschreven kiezers in Belgi?? geen ( geldige) stem uit bij de gemeenteraadsverkiezingen. Wanneer alle stemgerechtigde kiezers worden beschouwd dus ook de niet-Belgen die voldoen aan de voorwaarden om te mogen stemmen maar zich niet inschreven dan stijgt die niet participatie. Wanneer de niet-stemgerechtigden worden meegenomen stijgen deze cijfers nog meer. De democratische waarde van het verkiezingsresultaat kunnen dus in vraag worden gesteld. Dit is vooral uitgesproken in steden en stedelijke gebieden. Bijvoorbeeld in Brussel en gemeenten brengt meer dan 50% niet deel aan de verkiezingen, maar ook in een aantal andere steden is het aantal stemgerechtigden dat geen stem uitbrengt groter dan het aantal stemmen voor de grootste partij. Wanneer ook de niet-stemgerechtigden bij de bevolking worden ingerekend, is de niet-participatie in de steden globaal groter dan he stemmenpercentage van de grootste partij. Hierdoor en dus vooral in de steden is het democratisch verkiezingsresultaat het kleinst. In de stad Antwerpen kent het district Antwerpen een niet-participatie van 41%, en het district Borgerhout 35%. Dit kan tellen. Waardoor het belangrijk is dat opbouw- en buurtwerkers de burgers hiervan bewust maken. Ook hun stem telt.
1.4.2 Participatiegraad
De mate waarin mensen participeren in politiek en de vormen die deze participatie aanneemt, is zeer ongelijk verdeeld onder de burgers. Onderzoekers proberen sinds lang na te gaan wie op welke wijze en met welke doelstellingen participeert in politiek. Lester Milbrath (1967) ontwikkelde een participatiepiramide van gemakkelijke naar moeilijke vormen van participatie: hoe moeilijker of intenser de politieke activiteit, hoe minder mensen ermee bezig zijn. Op basis daarvan deelde hij de bevolking in drie groepen. Bovenaan staan de ‘gladiatoren’, mensen die heel actief participeren in het politieke proces.
Activiteiten zijn contacten onderhouden met politici, geld schenken of fondsen werven voor campagnes, deelnemen aan partijbijeenkomsten of meewerken aan verkiezingscampagnes,’ Daaronder bevinden zich de ‘waarnemers’ die zich openstellen voor politiek maar slechts minimaal politiek actief zijn.
Ze luisteren aandachtig naar politieke debatten, volgen de politiek in de media, gaan stemmen, of iemand proberen te overtuigen op een bepaalde partij of politicus te stemmen. De derde zijn de apathische burgers, de grootste groep die zich volledig onthouden van enige politieke vorm van politieke activiteit.
Het is echter niet zo dat wie zich aan de top van de piramide bevindt en dus de moeilijkste vormen van participatie vertoont, per definitie ook de lagere of gemakkelijkere vormen van participatie vertoont.
Wie dus een hoge ( of lage) intensiteit op ‘?n vorm van participatie heeft, kan een lage ( of hoge ) intensiteit op andere vormen vertonen. Mensen blijken zich steeds meer te specialiseren in ‘?n welbepaalde vorm van politieke actie( bijv. campagne voeren). Er is heel weinig sprake van politieke activisten die p alle vormen zich evenveel inzetten. Dit is maar ‘?n participatiemodel maar het legt de complexiteit van dit proces wel bloot.
Het aantal mensen dat participeert, varieert bovendien sterk. Dit is niet alleen afhankelijk van het soort activiteit- he intenser, hoe minder mensen- maar ook van het persoonlijke profiel. De belangrijkste factoren die verklaren waarom niet iedereen in dezelfde mate politiek participeert, zijn het onderwijsniveau, het geslacht, de leeftijd, de gezinssituatie en de urbanisatie.
Andere factoren die direct of indirect de mate van politieke participatie be??nvloeden, zijn de beroepscategorie, de levensbeschouwing, het inkomen, de etniciteit’ Al deze kenmerken doorkruisen elkaar en bepalen de mate en vormen van politieke participatie van het individu.
1.4.3 Belang van participatie
Er zijn tal van redenen waarom politieke participatie waardevol is. Politieke participatie is eigen aan iedere volwaardige democratie; door discussie en politiek engagement worden de na te streven maatschappelijke doelen er gedefinieerd ( Dalton 2000). Verder wordt door middel van participatie een gemeenschap gecre??erd en democratische waarden gecultiveerd. ( Van damme, J & Schram F. 2012). Mensen ontwikkelen bepaalde vaardigheden en houdingen door middel van participatie. Zo leren burgers samen te werken om een gemeenschappelijk doel te bereiken, te luisteren naar andere standpunten en deze te respecteren, om te gaan met complexe problemen,’ Participanten verwerven kennis over maatschappelijke issues en het politiek systeem. Kortom door samen te werken met anderen ontwikkelen burgers attitudes en vaardigheden die het individu ten goede komen, maar ook de gemeenschap en de democratie.( Pateman geciteerd in Van Damme, 2012 ). Participatie heeft ook een instrumentele functie. Politieke participatie is een middel om invloed te verwerven en vertegenwoordigers verantwoordelijk te houden. ( Verba et al., geciteerd in Van Damme, 2012) Inspraak vergroot ook de legitimiteit van een beslissing en het vertrouwen in het politiek systeem. De kans dat een politieke beslissing goed ge??mplementeerd wordt, is groter als burgers tevreden zijn met de besluitvormingsproces. ( Marien & Hooghe 2011). Er dienen hierbij wel een aantal kanttekening gemaakt te worden. Participatie kan ook leiden tot negatieve ervaringen. Zo kan participatie die als ineffectief wordt beschouwd, leiden tot ontgoocheling en apathie (Ulbig,2008). Het samenwerken met gelijkgezinden kan dan weer leiden tot polarisatie. Niettemin wordt politieke participatie binnen de politicologie over het algemeen als waardevol gezien door de participant, de gemeenschap en de democratie in het algemeen.

Deel 2: Voorstelling van de stage
In dit hoofdstuk wordt de sector Samenlevingsopbouw in Vlaanderen verduidelijkt. Dit is geen gemakkelijke sector om kort samen te vatten. Na deze uitklaring kijk ik naar Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad om vervolgens te belanden bij mijn stageplaats namelijk Samenlevingsopbouw Borgerhout zuid.
1. Sector Samenlevingsopbouw Vlaanderen
Samenlevingsopbouw Vlaanderen situeert zich in een omgeving waarbij enkele belangrijke thema’s op de agenda staan. Deze zijn ‘de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting’ en ‘het samenleven van mens en in verschillende woonvormen zoals wijken, buurten, dorpen maar ook woonwagenbewoners en mensen die vast op campings wonen’. Deze specifieke omgeving die deel uitmaakt van onze maatschappij, is er ‘?n met grote tegenstrijdigheden.
Om met deze thema’s in Vlaanderen structureel aan de slag te kunnen gaan is de organisatie van samenlevingsopbouw verspreid over acht regionale instituten, waarvan vijf provinciale en drie grootstedelijke afdelingen. Hieronder vindt u ze allemaal op een rijtje:
– Samenlevingsopbouw Antwerpen stad
– Samenlevingsopbouw Antwerpen provincie
– Samenlevingsopbouw Brussel
– Samenlevingsopbouw Gent
– Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen
– Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen
– RIMO (Regionaal Instituut voor Maatschappelijk Opbouwwerk) Limburg
– Riso (Regionaal Instituut voor Samenlevingsopbouw) Vlaams-Brabant
Naast deze regionale instituten bestaat er ook het ‘ondersteuningsinstituut samenlevingsopbouw Vlaanderen’ en is er de belangenbehartiger ‘beleidsgroep sector samenlevingsopbouw’. Samen vormen zij de sector van samenlevingsopbouw in Vlaanderen. Samenlevingsopbouw Vlaanderen is, zoals u ziet, goed vertegenwoordigt in Vlaanderen. ( Samenlevingsopbouw structuur, n.d.)

1.1 Maatschappelijke opdracht
De maatschappelijke opdracht en missie van samenlevingsopbouw is het realiseren van het recht op een menswaardig leven voor iedereen.
‘Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.’ Mensen hebben recht op onderwijs, werk, sociale bescherming, behoorlijke huisvesting, een gezond leefmilieu, op culturele en maatschappelijke ontplooiing. Wie verstoken blijft van deze basisrechten, is maatschappelijk kwetsbaar. Voor hem of haar dreigt sociale uitsluiting. Het opbouwwerk biedt deskundige en onafhankelijke ondersteuning aan groepen van mensen, opdat zij hun basisrechten kunnen uitoefenen. Opbouwwerkers hebben vooral oog voor mensen die kampen met maatschappelijke achterstelling en uitsluiting. Ze werken aan waarneembare oplossingen van gemeenschappelijke problemen, dit met uitdrukkelijke participatie van de mensen zelf. Wat de mensen zelf weten en kunnen is het vertrekpunt. Opbouwwerkers mobiliseren alle nuttige, sociale krachten. Het opbouwwerk draagt bij tot een leefbare en duurzame samenleving.’
Samenlevingsopbouw formuleert dan ook niet voor niets voorgaande missie. Verschillende soorten medewerkers zetten zich in om het recht op een menswaardig leven te realiseren bij maatschappelijk kwetsbare groepen. Dit doen ze door gemeenschappelijke problemen van maatschappelijke achterstelling en sociale uitsluiting weg te werken. Om dit in de praktijk om te zetten leggen ze de focus op mechanismen en structuren die leiden tot het veroorzaken en het in stand houden van situaties met achterstelling en uitsluiting.
Bij deze opdracht of missie wordt, in de werking van samenlevingsopbouw, een onderscheid gemaakt tussen twee werkdomeinen. Ten eerste, het realiseren van toegang tot grondrechten voor maatschappelijk kwetsbare groepen, en ten tweede, het verhogen van de leefbaarheid van aandachtsgebieden. Beide werkdomeinen zijn verweven met elkaar.
De missie van samenlevingsopbouw is gericht op maatschappelijk kwetsbare groepen, mensen die zich om financi??le, sociale, lichamelijke en andere redenen in een kwetsbare positie bevinden, bijvoorbeeld mensen in armoede, erkende vluchtelingen, laaggeschoolde langdurig werklozen, mensen zonder papieren, woonwagenbewoners en andere maatschappelijk kwetsbare mensen.
Samen met hen werkt men rond de toegang tot grondrechten en/of de leefbaarheid in gebieden met slechte leefcondities. De prioriteit zal dan ook altijd bij hen liggen, maar om iets te verwezenlijken is het ook belangrijk om samen te werken met niet-kwetsbare groepen zoals middenklasse gezinnen die in een kansarme buurt wonen of beleidsmakers die de wetten en regels bepalen.
De oplossingen en veranderingen die samenlevingsopbouw met deze missie nastreeft hebben een duurzaam karakter. Door politiek en agogisch te werken via kernopdrachten gaat men het beleid ??n de doelgroep stimuleren om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. ( Referentiekader Samenlevingsopbouw, n.d.)

1.2 Kernopdrachten
Samenlevingsopbouw telt twee kernopdrachten, namelijk de politieke kernopdracht en de agogische kernopdracht.
Hun politieke kernopdracht bestaat erin structurele maatregelen, oplossingen en veranderingen uit te werken die de maatschappelijke positie en situatie van maatschappelijk kwetsbare groepen ten goede komen. We willen met andere woorden beleid maken en beleidsmakers ertoe aanzetten het bestaande beleid aan te passen en/of een nieuw beleid te cre??ren. Voor maatschappelijk kwetsbare groepen zijn immers aangepaste maatregelen, oplossingen en veranderingen nodig. Zowel de inhoud van het beleid als de wijze waarop het tot stand komt, moeten gecorrigeerd worden, opdat het niet steeds de reeds gegoede groepen zouden zijn die er de vruchten van plukken.
We spreken van een sociaal gecorrigeerd beleid wanneer de voorgestelde maatregelen rekening houden met de positie en situatie van maatschappelijk kwetsbare groepen. We spreken van een participatief gecorrigeerd beleid wanneer maatschappelijk kwetsbare groepen op hun maat kunnen participeren aan de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van deze maatregelen.
Daarnaast bestaat er hun agogische kernopdracht. Hierbij ondersteunen ze maatschappelijk kwetsbare groepen en versterken hen om hun rol te spelen en verantwoordelijkheid op te nemen in het verwerven en gebruiken van hun grondrechten. Ze willen de maatschappelijke participatie en de beleidsparticipatie van deze groepen bevorderen. Dit wil zeggen dat ze effectief gelijke kansen en rechten hebben en voldoende krachtig zijn om op allerlei domeinen in de samenleving actief te zijn, ook beleidsmatig. ( Referentiekader Samenlevingsopbouw n.d.)
1.3 Werkprincipes
Een werkprincipe is een vast kenmerk van de manier van werken bij Samenlevingsopbouw, je zou het ook een ‘handelsmerk’ kunnen noemen. Heel kort hanteert de organisatie drie werkprincipes:
– Participatief werken met de doelgroep: niet voor, niet in hun plaats maar samen werken met de doelgroep bij het realiseren van voorgaande kernopdrachten.
– Autonoom handelen: de sector Samenlevingsopbouw wordt gesubsidieerd en is geregeld door het decreet Maatschappelijke Opbouwwerk, mede hierdoor moet deze sector haar identiteit bewaken en steeds tot de mogelijkheid beschikken om voorgaande kernopdrachten te realiseren en dit samen met de doelgroep.
– Partnerschappen aangaan: o.a. met lokale besturen en welzijnsorganisaties

2. Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad
De plaats waar ik stage liep en ook mijn ervaringen heb opgedaan was in Samenlevingsopbouw Borgerhout Zuid. Dit maakt deel uit van Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad. Hun missie verschilt niet veel van die van Vlaanderen.
‘Samenlevingsopbouw Antwerpen stad bouwt aan een solidaire, democratische en interculturele samenleving waarin iedereen gelijke kansen heeft. In de Antwerpse stadsdelen waar problemen op vlak van armoede en samenleven elkaar versterken, bevorderen wij solidariteit tussen achtergestelde en niet-achtergestelde groepen, zodat verschillende gemeenschappen samen positieve impulsen kunnen geven aan de kwaliteit van het samenleven in hun wijk en stad. Wij steunen actief groepen die uitgesloten worden van grondrechten en versterken hen om zelf op te komen voor hun rechten, op zowel Antwerps, Vlaams als Federaal niveau.'( Meerjarenplan 2009-2015)
In hun missie gaan ze zich meer specifiek focussen op de Antwerpse staddelen waar problemen zich versterken op vlak van armoede en samenleven.
Hun strategie is uniek, al zeggen ze het zelf. Ze werken ??n aan gelijke kansen en aan samenleven in diversiteit. Wanneer je enkel de focus gaat leggen op gelijke kansen vergroot je de concurrentie tussen de meest achtergestelde groepen. Verder gaat alleen maar werken aan leefbaarheid en sociale cohesie dan weer voorbij aan structurele ongelijkheid en discriminatie. Hierdoor concentreren ze zich op de stadsgebieden waar armoede en samenleven elkaar versterken.
Samenlevingsopbouw Antwerpen stad speelt in op twee dominante maatschappelijke trends: dat armoede een blijvende problematiek is, en dat ze een kleur heeft. Het aanpakken van beide problematieken vormt de rode draad in al onze opbouwwerkprojecten.
Door sociale uitsluiting en maatschappelijke achterstelling blijven in Belgi?? nog veel mensen verstoken van hun grondrechten. Hun stem wordt niet gehoord.
Ze leven vaak in wijken waar de leefbaarheid in het gedrang komt. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad organiseert die maatschappelijk achtergestelde groepen. Samen met hen streven we naar gelijke kansen voor iedereen.
Voor 2009-2015 richten ze hun pijlen op vier hoofdthema’s: recht op wonen, recht op inkomen, recht op arbeid en solidair samenleven.
Binnen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad zijn er 6 teams terug te vinden. Je kan een team terugvinden in Antwerpen- Noord, op het Kiel, in Deurne en in Borgerhout. Verder zijn er ook nog de teams Wonen, Arbeid en Inkomen.
Aangezien mijn stage plaatsvond in Borgerhout, zal ik hier wat meer duiding over geven.

2.1 Samenlevingsopbouw- Borgerhout zuid
Het team Borgerhout werkt vanuit twee locaties namelijk Borgerhout Noord en Borgerhout Zuid. Er zijn verschillende projecten. Het project ‘Omnia’ ondersteunt en stimuleert Borgerhoutenaren van Marokkaanse komaf om zich te organiseren. Zo kunnen deze buurtbewoners met hun eigen initiatieven aan de slag. Ook kunnen ze een agenda opstellen die ze afstemmen op het beleid en bespreken met andere bewoners en diensten. Het project trekt ook het overleg van moskee??n in Borgerhout. Daarnaast is er ook nog het project Samen sterk. Laaggeletterden in armoede vormen het middelpunt van het project ‘Samen Sterk’. Zowel mensen van Vlaamse afkomst als etnisch-culturele minderheden, zetten zich in om meer aandacht te vragen voor de belangen van laaggeletterden in de dienstverlening. Er worden verschillende acties opgezet op het vlak van duidelijke taal, hulp bij administratie en vereenvoudiging van administratie. Verder is er ook nog het project ‘Arm in Arm. Arm in Arm is een opstartende vereniging van mensen van allochtone origine die in armoede leven en het woord nemen. Als laatste is er ook nog het project ‘Samen op straat’. Het ontstond als experimenteel project in 2005. De stedelijke overheid vroeg hen toen om initiatieven te nemen met vaders van Marokkaanse origine vanuit aanhoudende problemen met jongens van Marokkaanse afkomst op het openbaar domein. Samen op straat neemt deze problematiek op vertrekkende vanuit de eigen beleving van jongeren en vaders. Empowerment en emancipatie staan daarbij centraal. Deze projecten worden vooral gestuurd vanuit Borgerhout Noord. ( Projecten Samenlevingsopbouw Borgerhout, n.d.)
Daarnaast is er ook nog de basiswerking Koopkracht in Borgerhout Zuid. Hier ben ik vooral mee bezig.
De basiswerking bestaat uit verschillende activiteiten. Ten eerste heb je de ontmoetingsruimte Open poort waar buurtbewoners elkaar kunnen ontmoeten en er activiteiten plaatsvinden zoals een ‘bingo’. Verder organiseren ook de vrijwilligers van de basiswerking van de ‘ buurtmaaltijd’ waar de mensen uit de buurt gezellig kunnen tafelen en opnieuw elkaar kunnen ontmoeten. Ten tweede vindt daar de naaiwerking plaats. Hier leren de mensen van de buurt hoe ze patronen moeten tekenen, naaien,’ ook hier staat ontmoeting centraal.
In Borgerhout zuid zetten ze zich ook in om te werken aan taaldrempels zo zijn er verschillende. In deze werking organiseert men daarom creatieve activiteiten met als insteek taal. Taal*oor is daar een voorbeeld van. Taal*ooR is een wekelijkse conversatiegroep van Nederlandstalige en anderstalige buurtbewoners om samen te praten in het Nederlands. In Taal*ooR krijgen anderstaligen, met een minimum niveau 2.1 de kans om hun Nederlands te oefenen en meer spreekdurf te ontwikkelen.
De deelnemers van Taal*ooR leren elkaar en elkaars cultuur beter kennen. Het is vaak een opstap naar andere initiatieven en naar actief burgerschap.
Een ander voorbeeld is Taalkriebels, eveneens oefent men hier op taal. Verder zijn er ook nog taalexperimenten bij de anderstalige vrouwengroep. Via een combinatie van het oefenen van relevante woorden in het Nederlands en uitleg in de eigen taal worden thema’s besproken die verband houden met het project KOOPKRACHT. De deelnemers zijn hier voornamelijk vrouwen van Berber origine die zich niet meer kunnen inschrijven in het reguliere aanbod.
Naast al deze activiteiten is er ook nog het project ‘Ieders stem telt’ waar ook binnen het team Borgerhout aan gewerkt wordt.
3.’Ieders stem telt’
3.1 Situering
In 2012 zag project ‘Ieders tem telt’ het licht.
‘Voldoende inkomen, een dak boven het hoofd, de energiefactuur, dokterskosten, dienstverlening van het OCMW, de schoolrekening van de kinderen, redelijke toegangsprijzen voor cultuurevenementen, een beleid dat luistert, ruimte om samen te komen … Dat zijn de noden van mensen die het moeilijk hebben in onze samenleving.’

In verkiezingscampagnes verdwijnen sociale thema’s makkelijk naar de achtergrond. De thema’s waar mensen in moeilijkheden echt van wakker liggen, zijn meestal ver te zoeken in de verkiezingsprogramma’s.

Het project ‘Ieders stem telt’ brengt daar verandering in. Doelgroepen van vele sociale middenveldorganisaties overal in Vlaanderen – en dus ook in Antwerpen – mengen zich de komende maanden uitdrukkelijk in het lokale verkiezingsdebat. Zij plaatsen sociale thema ??s en de noden van maatschappelijk kwetsbare groepen op de politieke agenda. Honderden mensen die in Antwerpen in moeilijke omstandigheden leven, gaven hun mening over wat nodig is om menswaardig te leven. Ze denken na over hoe het lokale bestuur hier aan kan bijdragen.

Ze verzamelden op verschillende manieren de prioriteiten van maatschappelijk kwetsbare mensen. De keuzes werden gewikt en gewogen en gebundeld in deze prioriteitennota op maat van de stad.
Ze gingen zelfs een stapje verder. Doelgroepen uit de werkingen van sociale middenveldorganisaties gingen in debat met lokale politici en lijsttrekkers. Ze wilden horen hoe de politieke partijen denken over de sociale beleidsprioriteiten die kwetsbare groepen naar voren schuiven. ( Ieders stem telt Prioriteitennota, 2012)
Ook dit jaar pikte ze de draad weer op met ‘ Ieders stem telt’ naar aanleiding van de verkiezingen op 25 mei 2014. Dan vinden in ons land de Regionale, federale en Europese verkiezingen plaats. Eveneens volgen ze dezelfde gedachtegang, maatschappelijk kwetsbare mensen hun stem laten horen.
Ze bundelden in hun memorandum 9 thema’s namelijk inkomen, wonen en energie, arbeid, maatschappelijke dienstverlening, gezondheid, onderwijs als hefboom tegen sociale uitsluiting, justitie, vrije tijd en mobiliteit.

2.2 Fasen
Het project ‘Ieders stem telt 2014’ bestaat uit 4 fasen. In de eerste fase, dit vond plaats in het voorjaar 2013 heeft men de 9 thema’s gekozen. Deze informatie hadden ze gehaald uit de gesprekken met de doelgroep van 2012. Er was genoeg informatie dus konden ze hier verder mee aan de slag. Vervolgens hebben heel wat mensen het memorandum in elkaar gestoken en vertaalt naar de doelgroep. Op die manier is het ook duidelijk voor hen.
Tijdens fase 2 zijn de opbouw- en buurtwerkers aan de slag gegaan met hun doelgroep. Samen hebben ze het memorandum verdiept en bekeken wat er nu juist in staat. Eveneens is er in deze fase een campagnetool ontwikkelt. Het spel ‘stemmen is geen spel’ is hier een voorbeeld van.
De volgende fase 3 gaat over vormingen. Zo werden er vormingen aangeboden voor de opbouwwerkers vanuit Toemeka. Toemeka vzw is een beweging die maatschappelijke thema’s verstaanbaar maakt voor iedereen. We doen dat door laagdrempelige communicatieprojecten uit te werken, te organiseren en te begeleiden. Op die manier waren zij op de hoogte van het politieke landschap. Daarna volgen de vormingen voor de doelgroep. Hierbij geven de opbouwerkers informatie over de politieke structuur van Belgi??, de inhoud van de politieke partijen en hoe je geldig moet gaan stemmen. Dit geeft in grote lijnen weer waarover deze vormingen gaan. Dit is ook mijn opdracht tijdens mijn stage. Er zijn verschillende doelgroepen binnen de basiswerking, dus het werken op maat is hier vereist. Verder vinden er debatten plaats waar politici worden uitgenodigd om hun standpunten te verdedigen over sociale thema’s.
Na de verkiezingen op 25 mei 2014 vind het belangrijkste werk plaats. Dit bestaat uit de opvolging en het lobbywerk. In deze vierde fase gaan opbouwerkers in dialoog met politici en gaan ze na of ze zich hebben gehouden aan de afspraken die ze hebben gemaakt. Bij het lobbywerk en de opvolging werd het memorandum aan de man gebracht bij de politieke partijen. Hier werd goed over nagedacht. Wie gaat waar in gesprek met de lokale partijvoorzitters? Wie is waar actief , waar zijn er al contacten,’?

Deel 3: Doelgroep
De doelgroep van samenlevingsopbouw Borgerhout zijn de meest achtergestelde groepen. Dit zijn dan vooral mensen die in armoede leven en groepen die minder kans hebben in de samenleving. In Borgerhout zijn er heel wat gezinnen met kinderen waar ook het aandeel van allochtone bewoners in de wijk veel hoger ligt dan het stedelijk gemiddelde. Ongeveer 50 procent van de allochtone bewoners zijn van Marokkaanse afkomst. Daarbij zijn er zesduizend Marokkanen die onder de armoedegrensleven. Verder zijn er ook een grote groep Maghrebijnen en een groep uit Oost-Europa en vluchtelingen uit ex-Joegoslavi??. Dit toont het multiculturele karakter van de wijk aan.
Binnen de Samenlevingsopbouw- Zuid basiswerking koopkracht kan er een onderscheid gemaakt worden tussen 3 verschillende groepen namelijk de maatschappelijk kwetsbaren: mensen in armoede en anderstaligen. Daarnaast nemen er ook een groep gepensioneerden deel.
In deel 3 worden deze begrippen theoretisch verder uitgeklaard. Er wordt ook gekeken naar hun politieke betrokkenheid.
3.1 Maatschappelijk kwetsbaren
‘Maatschappelijk kwetsbaar is de persoon of bevolkingsgroep die in zijn contacten met de maatschappelijke instellingen (zoals onderwijs, de arbeidsmarkt en justitie) steeds opnieuw te maken krijgt met de controlerende en sanctionerende aspecten ervan en minder profiteert van het positieve aanbod. Kinderen en jongeren uit gezinnen met een lage socio-economische status lopen meer kans om gekwetst te worden.’ ( Vettenburg, 1989)
Vanuit deze definitie is op te merken dat er een relatie bestaat tussen de maatschappelijk kwetsbaren en de maatschappelijke instellingen zoals; politiediensten, werkloosheidsdiensten,’ De theorie over maatschappelijke kwetsbaarheid van Prof. Walgrave en Prof. Vettenburg legt uit hoe dit voorkomt. De dominante groepen in onze samenleving hanteren een standaard norm, waarvan wordt verwacht dat deze wordt gevolgd. Hierdoor ervaren maatschappelijk kwetsbaren zich als niet erkend, daarbij worden ze zelfs gestraft voor wie ze zijn.
Maatschappelijk kwetsbare kinderen ervaren vaak onmacht; er heersen negatieve stereotypen, er wordt vanuit de instellingen weinig aan hun behoeften en wensen tegemoet gekomen, hun belangen worden door de instellingen onvoldoende verdedigt en ze worden door deze instellingen ook continu negatief benaderd. Dit gebeurt steeds door het verschil in niveau op vlak van cultuur. Zowel Prof. Walgrave als Prof. Vettenburg zijn het er over eens dat de cultuur waarin maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren opgroeien, geen of weinig aansluiting vindt met de maatschappelijk erkende cultuur of normen.

Volgens Vettenburg (1989) zijn er drie belangrijke kenmerken van maatschappelijk kwetsbare kinderen te onderscheiden;
1) Kwetsbaarheid als interactioneel begrip. Daarmee is het geen kenmerk van individuen, maar komen problemen voort uit de interactie tussen individuen of groepen en maatschappelijke instellingen. Zoals eerder vermeld in de tekst.
2) Daarbij is maatschappelijke kwetsbaarheid ook een cumulatief proces, zo vergroot zich de kans om opnieuw te worden gekwetst. Volgens Vettenburg begint dit in het onderwijs en trekt dit zich door tot de arbeidsmarkt en zelfs justitie en politie. Daarnaast werken stigmatisering, de peergroep en het gemis aan sociale binding, maatschappelijke kwetsbaarheid in de hand. Individuen geraken hierdoor in een neerwaartse negatieve spiraal, ze geraken steeds verder verwijderd van de norm en het probleem gedrag neemt toe.
3) Indien het over gezinnen gaat blijken de culturele kenmerken bepalender te zijn voor maatschappelijke kwetsbaarheid(vb. waardeori??ntatie en of het opvoedingsmodel), dan de structurele kenmerken. Dit doordat de middenklasse bepaalt welke heersende waarden en normen er bestaan, deze zijn vaak niet conform met die van de maatschappelijk kwetsbaren. Beide kenmerken hangen samen, maar overlappen elkaar niet. Op structureel vlak zien ze zich geconfronteerd, door bijvoorbeeld een lage socio-economische status of werkloosheid, op verschillende culturele vlakken. Dit leidt maar al te vaak tot conflict, onbegrip en sociale uitsluiting. Met gevolg voor de toekomstmogelijkheden van de kinderen en de status van de gezinsleden.
3.1.1 Mensen in armoede: een definitie van armoede
In het Vlaamse Actieplan voor Armoedebestrijding(2010-2014), definieert Vranken armoede als volgt; ‘Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan, dat de armen scheidt van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving en waarbij ze niet op eigen kracht deze kloof kunnen overbruggen’. Om de kloof van armoede beter overbrugbaar te maken, stelt het Vlaamse Actieplan Armoedebestrijding, dat de samenleving gebruik moet maken van de kracht van mensen die in armoede leven en hun omgeving. Het bundelen van deze krachten maakt het mogelijk gelijke kansen te cre??ren, zodat deze kunnen deelnemen aan alle aspecten van een samenleving. Het is nefast voor een samenleving, wanneer niet alle leden zichzelf kunnen ontwikkelen. Want op die manier blijven aspecten van een samenleving onveranderd. Een samenleving beschikt dan niet de volledige mogelijkheid van vooruitgang en ontwikkeling.
De definitie die de Europese Raad in 1975 hanteerde om armoede te beschrijven luidt:
‘Individuals or families whose resources are so small as to exclude them from the minimum acceptable way of life of the member state in which they live’, whereby resources are defined as ‘goods, cash income, plus services from public and private sources’ (Europese Raad, 1975).
In 2004 werd deze definitie door de Europese Raad en de Europese Commissie verruimd. De reden daarvoor is dat Europa de nadruk wil leggen, in de vernieuwde definitie, op het multidimensionele aspect van armoede, maar ook dat een ontoereikend inkomen ervoor zorgt dat burgers worden uitgesloten bij het uitoefenen van hun sociale rechten. Daarnaast belemmerd armoede burgers om ten volle te kunnen deelnemen aan de samenleving.

‘People are said to be living in poverty if their income and resources are so inadequate as to preclude them from having a standard of living considered acceptable in the society in which they live. Because of their poverty they may experience multiple disadvantages through unemployment, low income, poor housing, inadequate health care and barriers to lifelong learning, culture, sport and recreation. They are excluded and marginalized from participating in activities (economic, social and cultural) that are the norm for other people and their access to fundamental rights may be restricted’ (Europese Commissie, 2004)
Armoede kan ook worden gedefinieerd vanuit een meer economisch, maatschappelijk kader. In de samenvatting door Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, wordt in het onderzoeksrapport naar ‘Wat heeft een gezin minimal nodig?: Een budgetstandaard voor Vlaanderen.’ door Storms B. & Van den Bosch K. (2009) armoede beschreven als de hoeveelheid financi??le middelen een persoon nodig heeft om minimaal te kunnen participeren. Zij stellen dat dit gezien kan worden als een concrete operationalisering van het begrip, daarbij beschrijven zij armoede als ‘een situatie waarbij het mensen ontbreekt aan economische middelen om een aantal basisfuncties te realiseren’.
Elke definitie van armoede heeft een andere nadruk, vanuit het kader waarop een onderzoek of een methodiek gebaseerd is, varieert de aard. De definitie die Vranken hanteert, om het Actieplan voor Armoedebestrijding correct te interpreteren, legt voornamelijk de nadruk op de sociale aspecten van armoede. De kracht van mensen en de mogelijkheid tot ontwikkeling kan zorgen voor neergang van armoede. Ook het kunnen deelnemen aan alle aspecten van een samenleving is een sociaal fenomeen dat beschrijft wat er zou moeten gebeuren, maar niet op welke manier dit tot stand kan komen. Over de economische toestand van mensen die in armoede leven wordt niets geschreven in de definitie van Vranken, maar wel in die van de Europese Raad(1975). Hierin wordt er verwezen naar de middelen die mensen nodig hebben om minimaal te kunnen deelnemen aan de maatschappij. ‘Middelen’ wordt verwacht te worden ge??nterpreteerd als: inkomen, cashgeld, sociale diensten vanuit de overheid of priv?? instellingen, etc. In 2004 wordt de definitie door de Europese Raad en Europese Commissie verder uitgebreid met de nadruk op meer sociale aspecten, zoals eerder beschreven. Ook in het jaarboek 2012 ‘Armoede in Belgi’?? wordt er verwezen naar de verwoording die de Europese Raad in 1975 maakt over ‘de ontoereikendheid van financi??le middelen’, naar Sen(1992) over ‘een gebrek aan basismogelijkheden’ en Wresinsky(1994) over ‘een tekort aan basiszekerheid’.
3.1.1.1 Mensen in armoede en politieke betrokkenheid
3.1.2 Etnisch- culturele minderheden
In Belgi?? bestaat de bevolking steeds meer en meer uit verschillende etnisch-culturele groepen. In het dagelijks taalgebruik worden de leden van etnisch-culturele minderheidsgroepen vaak als ‘immigranten’ of als ‘vreemdelingen’ aangeduid. Dit klopt niet helemaal en is in veel gevallen niet terecht. Vanuit juridisch standpunt is een vreemdeling een persoon die in Belgi?? verblijft maar die de Belgische nationaliteit niet bezit ( Wet nr1, 15/12/1980, B.S. 01/03/2014). Een voorbeeld hiervan zijn Nederlanders die in Belgi?? wonen. Een immigrant daarentegen is iemand die haar/ zijn oorspronkelijke verblijfplaats tijdelijk of permanent heeft verlaten (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, n.d.).
Er zijn veel mensen die nog altijd als immigrant of als vreemdeling worden bestempeld, hebben ondertussen de Belgische nationaliteit verworven en zijn bijgevolg geen vreemdeling meer. Een groot aantal onder hen is ook in Belgi?? geboren (2?? of 3?? generatie ) en heeft haar/zijn oorspronkelijke verblijfplaats nooit verlaten, m.a.w. het zijn geen immigranten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eerste en tweede generatie. De tweedegeneratie zijn in Belgi?? geboren.
Iemand die in Nederland is geboren en van wie beide de ouders ook in Belgi?? zijn geboren, maar van wie ten minste ‘?n van de grootouders in het buitenland is geboren, wordt ook wel aangeduid als de derde generatie. Deze mensen zijn, vanuit juridisch oogpunt, op geen enkele manier te onderscheiden van de zogenaamdeBelgen. Maar het etnisch-culturele onderscheid blijft in het dagelijks leven wel degelijk een belangrijke rol spelen, en dit zowel bij leden van de meerderheidsgroep als bij leden van de minderheidsgroepen. Leden van beide groepen zijn gehecht aan en voelen zich met hun eigen groep verbonden. Om naar die realiteit te verwijzen, gebruiken wij de (ook vaak gecontesteerde) termen allochtoon en autochtoon. Allochtoon/autochtoon verwijst naar mensen die in Belgi?? wonen en die zich verbonden voelen met en zich defini??ren als leden van een etnisch-culturele minderheidsgroep. Een voorbeelden hiervan zijn Italiaan, Marokkaan, Pool, Turk, etc. Voorbeelden van meerderheidsgroep zijn bijvoorbeeld Belg, Vlaming, Waal. Wie tot welke groep behoort wordt bepaald door de manier waarop de betrokkenen zichzelf beleven en defini??ren.( Vanbeselaeren, N., Meeus, J & Boen, F. n.d.)
3.1.2.1 Etnisch-culturele minderheden en politieke betrokkenheid
In het onderzoek van Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek (ISPO) ‘ K.U. Leuven en Centrum voor Sociale en Culturele Psychologie (CSC P)’ K.U. Leuven gaan ze opzoek naar de politieke participatie van Turkse en Marokkaanse Belgen in Antwerpen en Brussel. Dit geeft dus geen representatief beeld van de politieke betrokkenheid van etnisch-culturele minderheden. Maar dit toont aan hoe ondermaats de politieke betrokkenheid bij hen is.
Een eerste element om politiek te kunnen participeren is om op de hoogte te zijn van het lokale en het nationale politieke nieuws in Belgi??. Wie het nieuws niet volgt heeft meer moeilijkheden om zich een onderbouwde (politieke) mening te vormen en om te zien welke partij welke standpunten verdedigt. Indien gewenst kan deze informatie richting geven aan de politieke actie en het stemgedrag.
Algemeen konden ze in het onderzoek stellen dat de interesse in lokaal en Belgische politiek nieuws relatief beperkt was. Autochtone Belgen woonachtig in dezelfde wijken als de etnische minderheden tonen ietsjes meer interesse, maar verschillen in essentie niet van allochtonen.
Kleine verschillen kunnen vermoedelijk toegeschreven worden aan een ietwat hoger opleidingsniveau van autochtone buurtbewoners.
Een tweede element gaat over het stemgedrag e participatie aan de lokale verkiezingen vertoont een beeld dat gelijkaardig is aan dat van de algemene bevolking. In Antwerpen gaat zowat iedereen stemmen, onafhankelijk van etnische herkomst. In Brussel is er een grotere groep die niet gaat stemmen; en dit is iets meer uitgesproken bij de mannen dan bij de vrouwen. Er zijn geen opmerkelijke verschillen vast te stellen naar etnische herkomst in het al dan niet participeren aan de lokale verkiezingen van 2006 in Antwerpen en Brussel.

Een derde element is de politieke kennis. Een minimale kennis van de politiek is noodzakelijk om verantwoordelijkheden te kunnen duiden in de politiek. Ze vroegen welke partijen deel uit maakten van de nationale regering op het moment van de bevraging. De resultaten over de politieke kennis waren over het algemeen beperkt zodat grote aantallen in alle groepen in beide steden minder dan minimaal ge??nformeerd zijn. Waar het kennis niveau van autochtone mannen relatief gelijklopend is tussen Brussel en Antwerpen, zijn autochtone vrouwen en de allochtone groepen in Antwerpen duidelijk slechter ge??nformeerd dan hun respectievelijke Brusselse evenknie??n. Bij de 2e generatie is er duidelijk een gebrek aan politieke kennis.

3.2 Ouderen
Ouderen is een ruim begrip. Het is niet in ‘?n zin samen te vatten omdat er veer verschillen kunnen zitten binnen deze groep. Zo is er de hulpbehoevende 90-jarige vrouw, de 60-plusser die zorgt voor de kleinkinderen of de actieve 58-jarige bruggepensioneerde. Verder kan een oudere ook ziek of gezond zijn, arm of rijk, thuiszitter of actieveling, allochtoon of autochtoon.
3.2.1 Ouderen en politieke betrokkenheid
Wat maakt nu dat een 75 jarige ander gedrag vertoont op het vlak van politieke betrokkenheid? In de sociologie maken ze een onderscheid tussen ‘generatie effecten’, ‘periode effecten’ en ‘leeftijd effecten’. Beerten en Billiet ( 1993) geven in hun artikel ‘ Een grijze stem’? toelichting.
Als men ouderen gaat benaderen als een generatie, dan wordt de nadruk gelegd dat deze mensen in dezelfde periode zijn geboren. Elke generatie gaat, als gevolg van en gezamenlijke socialisatie in eenzelfde periode, haar eigen opinies, waarden en normen uitwerken en deze voor de rest van haar leven meedragen. Dit betekent niet dat er geen verschillen zijn op het individuele niveau, maar toch zou dit duidelijk blijven en meegedragen worden doorheen de levensloop.
Verder kan men ouderen ook zien als een leeftijdscategorie. Hier wordt er aangenomen dat een verzameling van personen op eenzelfde punt start en dat die personen de waarden van hun voorgangers overnemen.
De waarden, opvattingen en gedragingen zijn dus verbonden met de leeftijd van de betrokkenen. Binnen dezelfde leeftijdsgroep zou men volgens deze benadering gelijke profielen vinden.
Daarnaast zijn er de periode-effecten. Hierbij zegt men dat bepaalde kenmerken die aan tijd gebonden zijn een invloed kunnen hebben op het gedrag of de houding van een groep individuen. Deze effecten komen en gaan onaangekondigd. Hierdoor is het moeilijk om hier rekening mee te houden.
Met deze drie benaderingen moet men rekening houden. Verschillende verschijnselen waren zo ingrijpend dat ze de generaties getekend hebben. De ontkerkelijking, de ontzuiling en de democratisering van het onderwijs is hier het voorbeeld van. Dat weerspiegeld in hun stemgedrag of in hun waardeori??ntaties. Daarnaast gebeuren er zaken in hun levensloop en doen ervaringen op waardoor ze anders naar de omgeving kijken naarmate ze ouder worden. Deze drie effecten werken door elkaar en tegelijkertijd. ( De Bruyn 2004)

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.