Inleiding
De mensheid is reeds lang op zoek naar de juiste definitie van wat ware schoonheid nu werkelijk is. Maar wat zou het uitmaken moest het nu expliciet objectief of subjectief blijken te zijn? Een toepasselijk voorbeeld van iets dat subjectief bepaald is zou zijn; ‘Ik vind dat deze spaghetti goed smaakt.’ Dus als ik zeg dat ik die spaghetti lekker vind, dan is dat enkel en alleen afgeleid uit mijn subjectieve ervaring, afkomstig van het subject. Een voorbeeld van een objectief bepaald feit zou zijn; ‘dit is twee meter lang.’ Iets dat twee meter lang is, kan als twee meter lang ervaren worden onafhankelijk van een specifiek subject. Het maakt deel uit van het object. Waar liggen de grenzen van de normativiteit en wie is er nu wel of niet in staat het juiste oordeel te vellen? Laat deze paper een poging zijn om Hume af te zetten tegen de subjectiviteit die hij aanvankelijk poneert, maar die in de praktijk toch niet zo vanzelfsprekend is als hij laat uitblijken.
Objectiviteit vs subjectiviteit
Vanuit het objectief standpunt bekeken, als zijnde een stand van zaken, hoort het bestaan van subjectiviteit objectief waar te zijn. Met andere woorden, daadwerkelijk het geval. Wat dus, volgens de huidige opvatting van objectiviteit betekent dat het waar dient te zijn, zelfs zonder dat er zich een bestaande geest voordoet die dit alles denkt.
Vanuit het subjectieve standpunt gezien, kan objectiviteit nooit waar zijn zonder de opvatting dat objectiviteit zich voordoet in ‘?n geest. Hoe zou het anders mogelijk zijn objectiviteit te kennen, laat staan het in overweging te nemen, zonder dat er een idee over bestaat. En er zijn geen idee??n zonder geesten, tenzij je onbelichaamde gedachten poneert. Objectiviteit zal dus subjectief zijn en subjectiviteit zal objectief zijn naarmate de respectievelijk aangenomen standpunten.
Het probleem van de geest
Zolang wij niet uit onze gedachten kunnen treden om te zien of iets objectief bestaat onafhankelijk van onze geest, zullen we het nooit echt zeker weten. Stel dat we objectieve meningen kunnen hebben, dan zijn sommige meningen, subjectief gezien, niet voldoende beperkt tot de geest en bestaan ze als dusdanig onafhankelijk van onze geest. Maar moest dit het geval zijn, waar komen ze dan vandaan? Denken wij niet met onze geest?
Het is zeker mogelijk het veronderstellen van een subjectief standpunt uit een uitdrukking te vermijden, het komt er enkel op aan de notie ‘ik’ achterwege te laten. In plaats van te zeggen; ‘Ik ben van gedacht verandert.’ zal men zeggen; ‘Het gedacht is verandert.’ En zelfs dit; ‘Ik vind spaghetti lekker.’ zal men voortaan verwoorden als; ‘Er is een genoegen voor spaghetti.’ Uiteindelijk zal men zelfs ‘Ik vind dit lelijk (of mooi).’ verkondigen als ‘Er is een lelijkheid (of een schoonheid).’ Of beter nog; ‘Er is een aanspraak op het feit dat er een wezen is, genaamd een ‘ik’, die schoonheid of lelijkheid ervaart.’ Mijns inziens zijn zowel objectieve als subjectieve meningen standpunten die gevormd worden aan de hand van premises. Premises in de zin van onderliggende vooronderstellingen die de juiste vorm van expressie gebieden, de subjectieve constructie of de objectieve constructie.
Om zo de volgende stap te kunnen zetten, uitspraken als ‘mijns inziens’ of ‘naar mijn mening’ kunnen zowel subjectief als objectief opgevat worden, zolang men maar de juiste, respectievelijke objectieve of subjectieve standpunten aanbrengt. Subjectief omdat deze idee??n bestaan in de geest, objectief omdat idee??n in een geest objectief kunnen zijn (of bestaan deze idee??n buiten de geest? Of zijn ze geen van beide?) Deze voorgaande zinnen of eendert welke andere uitdrukking zijn niet in en uit zichzelf subjectief of objectief maar kunnen eerder begrepen worden vanuit een objectief of subjectief standpunt. Objectiviteit en subjectiviteit zijn ten dele manieren van uitdrukken.
De wereld gebonden aan taal en concept
Pogingen om tot een rationele, universele consensus te komen rond de vraag of er een ware en absolute regel bestaat over de wereld, zonder rekening te houden met enige vorm van standpunten leiden ons ongetwijfeld tot in een doodlopende steeg. Enkel en alleen omdat de vraag in welke mate de wereld taal- en conceptgebonden is en hoeveel er dan wel of niet apart bestaat van het woord/concept ervoor zal zorgen dat er ‘?n partij zal zeggen dat zij direct ziet dat een object onafhankelijk van de wereld bestaat en de andere partij zal zeggen dat zij niets ziet dat onafhankelijk van de wereld bestaat. Het woord en het object zijn beide geabstraheerd van i??ts. Maar waar begint de wereld en waar eindigt het woord of het concept? De stelling; ‘de wereld bestaat apart van de bewoording’ veronderstelt de tweedeling tussen wereld en woord. Maar welk deel is nu wereld en welk deel is woord? Het zal erop neerkomen een persoonlijke voorkeur aan te nemen en zo de lijn te trekken. Als er al een noodzaak heerst om die lijn te trekken in de eerste plaats.
Conclusie
De conclusie luidt dus dat zolang er geen punt is waar alle meningen samenkomen, deze meningen slechts standpunten blijven. Dit geldt voor alle distincties inclusief de distinctie tussen lelijkheid en schoonheid. Expressies die uitgaan van een bepaald sentiment en afhankelijk zijn van de gemoedstoestand waarin de desbetreffende persoon zich bevindt, zijn in weze slechts meningen die noch louter subjectief noch louter objectief zijn. Hume’s opvatting over smaak mag dan wel kloppen, de normativiteit die er volgens hem mee gepaard gaat schiet echter tekort.
Logische uitbreiding
Om hierover verder uit te breiden is het van belang te redeneren over de basis van onze wereld, die besloten ligt in een goede maatstaf op vlak van premises, tot stand gekomen door overeenstemming, niet door conclusies. Wanneer gezegd wordt dat het verschil tussen een premisse en een conclusie ligt in het feit dat de premisse noodzakelijk of contingent leidt tot een conclusie, men ook kan toevoegen dat de dominante premisse in deze situatie de premisse is dat de premisse effectief leidt tot een conclusie.
Bestaat objectieve schoonheid?
De oude Maya’s waren van mening dat een uitgerokken schedel symbool stond voor schoonheid. Door deze opvatting drukten zij de schedels van hun kinderen samen tussen twee planken om zo het gewenste resultaat te bekomen. Wat mooi is voor iemand kan naderhand, onder andere omstandigheden of onder invloed van een ander denkkader minder mooi of zelfs
lelijk lijken. Het lijkt veilig om te zeggen dat er geen universele standaard is voor schoonheid.
Maar het valt te beargementeren dat objectieve schoonheid effectief bestaat, in die zin dat wat iemand mooi vindt, samen met dat waar iemand goede smaak in vindt zich eenvoudigweg lijkt voor te doen, onafhankelijk van verlangen. Veronderstel een agerende ik en deze ik doet iets om de volgende gedachte te produceren. De ik ondervindt geen spoor van dit ‘iets doen’. Dat wat beschouwd wordt als een resultaat van de verschillende schakelingen in het ik zijn brein ontstaat en de ik is niet in staat een spoor te vinden van de voorafgaande schakelingen in zijn brein, maar enkel de volgende gedachte die eruit voortspruit. Zoals bijvoorbeeld in het volgende geval; Ik wou goede smaak ervaren wanneer ik voor het eerst spruitjes at, maar helaas, ik vond geen goede smaak. Het enige dat er is is dat wat onstaat als gebod, zijnde in dit geval, schoonheid en waarheid en het al dan niet lusten van spruitjes. De ik beslist niet wat er in dit geval dwingend is, het komt enkel voort als gebod uit de hersenen. Hetzelfde geldt wanneer mensen oordelen over schoonheid, zij zullen hierover van mening verschillen op vlak van wat nu wel of niet dwingend het geval is.
Esthetisch fascisme en culturele indoctrinatie
Ik citeer; Alleen een sterk gezond verstand, gekoppeld aan een fijn gevoel, door oefening en gewoont veredeld, door vergelijken geperfectioneerd, en van alle vooroordeel gezuiverd, kan een criticus recht geven op deze waardevolle reputatie.
Hume stuurt hier aan op een soort esthetisch fascisme. Laat mij dit concretiseren aan de hand van een voorbeeld. Stel nu dat een persoon een muziekstuk hoort afkomstig uit een andere cultuur dan de zijne en dit muziekstuk bekoort hem niet, of erger nog, de persoon vindt het slecht klinken. Gegeven dit feit zal de bewering dat iets mooi kan zijn, onafhankelijk van het feit dat wij het als evenzo ervaren, ons in de richting duwen van een elitair beleid betreffende de beoordeling van wat nu ware schoonheid is en wat niet. Wanneer individuen of culturen de schoonheid niet zien in iets dat als ‘objectief mooi’ aanschouwt wordt, is het vrij eenvoudig en lafhartig aan te tonen dat dit de fout is van hun inferioriteit. Slechts zij die aan de eisen voldoen die Hume hierboven stelt, zijn in staat het ‘juiste’ oordeel te vellen. Met andere woorden komt het er op neer dat dit elitaire groepje specialisten zichzelf permanent op de schouder klopt en anderen incapabel acht omdat zij niet over dezelfde kwaliteit of kansen beschikken. Hume gaat hier zelf in de fout aangezien de door hem aangeduide mogelijkheid tot objectieve kennis uit zulke critici voortkomt, dat wat onvermijdelijk impliceert dat alle ruimte voor discussie weggenomen wordt. Dit fenomeen kan slechts verwoord worden als een proces van culturele indoctrinatie.
Finale conclusie
De zin; ‘Naar mijn mening.’ kan even objectief als subjectief beschouwd worden als de zin; ‘Dit is het geval.’ zoals dat zich voordoet wanneer Hume en zijn elitaire critici aanduiden wat objectieve schoonheid volgens hen juist is. Zij omvatten beiden idee??n uit de geest en dat mag gezien worden als een objectief feit. Beide zijn zij objectief gezien het geval wanneer hun objectiviteit gerealiseerd werd binnenin een subjectieve geest. Hume kan en mag de wereld opsplitsen in objectiviteit en subjectiviteit, maar ik zie niet in waarom dat zou bijdragen tot het ontdekken van datgeen dat uitmaakt wat schoonheid nu werkelijk is. De stellingen; ‘Naar mijn mening is dit mooi.’ en ‘Dit is objectief gezien mooi.’ kunnen beide zowel subjectief als objectief geinterpreteerd worden voor de redenen hierboven gegeven. Zo kan men als finale conclusie trekken dat het probleem van normatieve schoonheid onafhankelijk is van het subjectieve of het elitair objectieve oordeel.