Samenvatting
In Nederland had men rond 1945 veel last van woningnood. In dit arrest is sprake van ontruiming van een woonruimte op last van de burgemeester. De toenmalige burgemeester van Doetinchem zette een gezin met twee kinderen uit een eengezinswoning. Het gezin was het hier niet mee eens en ging in beroep bij de burgerlijke rechter op grond van onrechtmatige daad. Volgens het gezin heeft de burgemeester zijn recht misbruikt en onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het gezin om ‘ ondanks hun zwakke geestesgesteldheid ‘ zelfstandig te blijven wonen. De rechtbank en het hof achtte de vordering van de burgemeester onrechtmatig. De burgemeester diende een cassatie in, omdat hij het niet eens was met de uitspraak van het hof. De burgermeester was van oordeel dat het hof zijn vorderingsbeleid te inhoudelijk had beoordeeld.
Rechtsvraag
De vraag die in dit arrest central staat is in welke opzicht de rechter bevoegd is, als het gaat om een discretionaire bevoegdheid van een bestuurs orgaan, een besluit inhoudelijk mag toetsen.
De Hoge Raad is van oordeel dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bestuursbevoegdheid beschikt over beleids- of beoordelingsvrijheid. De rechter moet deze vrijheid van het bestuursorgaan respecteren. Beleidsvrijheid wil zeggen dat een bestuursorgaan een bevoegdheid op verschillende manieren kan uitoefenen. De rechter mag dus niet ‘op de stoel van het bestuur’ zitten. Dit vloeit voort uit de Triaspolitica.
De rechter mag een besluit van een bestuursorgaan wel inhoudelijk (lees: onrechtmatig) beoordelen, indien de betreffende bestuursorgaan deze bevoegdheid niet redelijk heeft gebruikt. Daar is sprake van indien de belangen van anderen onevenredig worden geschaad. Dan mag de rechter een besluit van de bestuursorgaan wel onrechtmatig achten. In casu is hier echter geen sprake van. Dit wordt ook wel het leerstuk van het willekeurverbod genoemd.
Conclusie
Al met al vloeit uit dit arrest voort dat de rechter niet zomaar op de stoel van een bestuursorgaan mag zitten, vooral niet wanneer deze bestuursorgaan beschikt over beleidsvrijheid. Slechts wanneer onevenredige belangen worden geschaad, mag de rechter het besluit van een bestuursorgaan inhoudelijk toetsen. In art. 7 en 32 Woonruimtewet staat vermeld dat de beslissing van een vordering grond is overgelaten aan het administratie beleid en er geen rechter, mocht hij er belang bij hebben, in geen geval kan tusen komen. Voorts is ‘Schending gelijkheiheidsbeginsel & verbod van willekeur-arrest ‘relevant. In dit arrest speelde een verglijkbare casus. Een ex gedetineerde deed een aanvraag voor een WWB uitkering voor het inrichten van zijn huur woning. De aanvraag van deze man is afgewezen, de man is vervolgens in beroep gegaan en zijn beroep was gegrond. Echter word het genomen besluit niet gewijzigd en krijgt de man nog steeds zijn uitkering niet. De man gaat hierop vervolgens in hoger beroep. In deze casus is tevens de vraag of er bij het het nemen van dit besluit geschonden beginselen van behoorlijk bestuur zijn. Als burger mag je verwachten dat een bestuursorgaan zich houd aan de vaste gedragslijnen. Op deze manier word in gelijke gevallen ook gelijke beslissingen genomen. Als die niet gebeurd, zoals in beide arresten, schend het bestuursorgaan het verbod van willekeur.