Vraag 1.
In het algemeen gaat het arrest over de beoordeling of er voldaan is aan de vereisten van voorwaardelijk opzet en of de wijze waarop dit gemotiveerd is voldoende toereikend is voor het oordeel dat iemand bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtsvraag is dan ook: ‘Zijn enkel de omstandigheden, dat er een aanmerkelijk kans is en de verdachte bekend is met het risico, genoeg om te spreken van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het gevolg’?
Vindplaatsen: de overweging van het Hof, weergegeven in r.o. 3.4; r.o. 2.3; de overweging van de Hoge Raad over ‘s Hofs motivering in r.o. 2.4; punt 3.7 van de conclusie van A-G’Harteveld.
‘
Vraag 2.
Aangever A werd geduwd in een cafe door M, vervolgens sloeg hij M die hierbij op de grond viel. A draaide zich vervolgens een kwartslag om en kreeg direct een vol bierglas in zijn gezicht van verdachte B, die rechts van hem stond. Dit glas sprong kapot op zijn jukbeen/wang en er was gelijk bloed zichtbaar. A heeft hierdoor letsel opgelopen, met o.a. een blijvend litteken in zijn gezicht. De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een krachtige armbeweging in de richting van A maakte, omdat hij hem wilde raken met de inhoud van een fluitje, een dun type glas. Vervolgens is verdachte naar A toegelopen en heeft gezegd: ‘jij bent gek’ toen zag hij pas dat A hevig bloedde en dat hij zelf het glas niet meer vasthad. De verdachte wist dat als een glas wat vochtig is het sneller uit een hand kan glippen en hij verklaarde dat hij hier geen rekening mee had gehouden. De verdediging heeft aangevoerd dat uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen ex art 302 lid 1 Sr. Het Hof heeft het dit verweer verworpen en veroordeelt de verdachte wegens zware mishandeling.
Vindplaatsen: de bewezenverklaring van het Hof, weergegeven in r.o. 3.2; de verklaringen van de verdachte en diens raadsman in hoger beroep, weergegeven in r.o. 2.2.2. ; de overweging van het Hof, weergegeven in r.o. 2.2.3.
Vraag 3.
De Rechtbank acht ‘gewoon’ opzet bewezen. De Politierechter stelde het verweer van de verdachte dat hij niet het glas zelf, maar alleen de inhoud wilde werpen terzijde, omdat de verdachte na het gooien het slachtoffer nog had uitgescholden voor ‘klootzak’.
Vindplaatsen: punt 3.5 van de conclusie van A-G Harteveld; de overweging van het Hof, weergegeven in r.o. 2.2.3.
Het Hof gaat niet mee met de Rechtbank maar volgt de verklaring van de verdachte dat hij niet het gehele bierglas, maar alleen de inhoud wilde gooien. Het Hof stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bierglazen aan de buitenkant vochtig zijn, omdat deze alleen gespoeld en niet gedroogd worden. Hierdoor bestaat de aanmerkelijke kans dat bij het werpen van een vol bierglas, welke aan de buitenkant vochtig is, het glas uit de handen glipt. Verdachte heeft bevestigd dat hij weet had van het risico en geen maatregelen heeft genomen om het gevolg te voorkomen. Hierdoor is het Hof van mening dat de verdachte bewust de aanmerkelijke heeft aanvaard dat het glas op A terecht zou komen. Om deze reden verwerpt het Hof het verweer van de verdediging en veroordeelt de verdachte wegens zware mishandeling (art 302 lid 1 Sr).
Vindplaatsen: overweging van het Hof, weergegeven in punt 3.4 van de conclusie van A-G Harteveld; overweging van het Hof , weergegeven in r.o. 2.2.3. bewezenverklaring van het Hof, weergegeven in r.o. 2.2.2.
Het cassatiemiddel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat er sprake is van voorwaardelijk opzet en dat deze opzet niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid.
Vindplaats: r.o. 2.1; punt 3.1 in de conclusie van A-G Harteveld.
In de conclusie van A-G Harteveld komt naar voren dat de bewijsvoering van het Hof niet juist is. De voorwaardelijk opzetformule kent twee delen, de aanmerkelijke kans en het bewust aanvaarden van deze kans. De kans dat een bierglas uit de handen glipt en hierbij zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt is naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te noemen. Het Hof schiet hier tekort omdat zij geen rekening houden met hoe groot de kans is op het mogelijke gevolg, namelijk letsel in het gezicht. Bij het andere deel, de bewuste aanvaarding, gaat het bij het Hof nogmaals mis in de redenering. Harteveld zegt dat beide delen erg nauw betrokken zijn, want de handeling op zich kan de aanvaarding van de aanmerkelijke kans in zich dragen. Aangezien deze kans niet aanmerkelijk is komt de aanvaarding niet duidelijk in beeld. Door de kleine kans kon de verdachte gedacht hebben dat het gevolg niet in zou treden. Hier verlaat je echter opzet en kom je terecht bij culpa, bewuste schuld. Er moet dus sprake zijn van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het gevolg. Dit is niet af te leiden uit de bewijsvoering van het Hof. Het middel slaagt.
Vindplaatsen: punten 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8 in de conclusie van A-G Harteveld.
De bestreden uitspraak van het Hof wordt vernietigd door de Hoge Raad. Het Hof is van oordeel dat de verdachte door het opzettelijk maken van een werpbeweging met een dun gevuld bierglas bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het glas uit zijn hand zou glippen en het slachtoffer hier zwaar lichamelijk letsel aan over zou houden. Echter, enkel het feit dat de kans dat het glas uit de handen zou glippen aanmerkelijk is en het feit dat de verdachte bekend was met het risico, is niet voldoende grond om ervan te spreken dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard heeft. De bewezenverklaring wat betreft opzet is door het Hof ontoereikend gemotiveerd. Daarom vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch.
Vindplaatsen: r.o. 2.3, 2.4.
Vraag 4.
De vraag die centraal staat in het arrest is of enkel de omstandigheden dat er een aanmerkelijke kans is en dat de verdachte bekend is met het risico genoeg is om te spreken van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans. Dit is dus voorwaardelijk opzet, de ondergrens van opzet.
Voorwaardelijk opzet bestaat uit het willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg in kan treden. dit volgt uit het Hiv I arrest. Hierbij moet aan drie componenten voldaan worden; de risicocomponent, de kenniscomponent en de wilscomponent. (HR aanmerkelijke kans) De risicocomponent gaat in op de aanmerkelijke kans. Hoe groot is de kans dat het gevolg dat omschreven staat in de delictsomschrijving zal intreden? Hierbij moet gekeken worden naar de aard van de gedraging en naar algemene ervaringsregels. De tweede component is de kenniscomponent. De dader moet wetenschap hebben dat deze aanmerkelijke kans bestaat en dat het gevolg dus na zijn handeling kan intreden. Deze wetenschap moet aanwezig zijn of worden verondersteld. hierbij kan men normativeren; dit houdt in dat de rechter gaat kijken wat een ‘normaal’ persoon had moet weten in dit geval. De laatste component is de wilscomponent. Aanvaard de verdachte dat er een aanmerkelijkekans is dat het gevolg zal intreden? Om dit vast te stellen kijkt men ten eerste naar de verklaring van de verdachte zelf, ten tweede naar eventuele getuigenverklaringen. Als hieruit niet kan worden afgeleid wat de wil van de verdachte is moet men objectiveren. Dit houdt in dat je moet kijken naar de aard van de gedraging en hoe het handelen er naar uiterlijke verschijningsvorm uit ziet.
Uit het Hiv I arrest volgt dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg niet per se blijkt dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Er kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld. Dit houdt in dat de verdachte wel weet had van het risico maar dacht dat het gevolg niet in zou treden. Hij is als het ware te optimistisch geweest. Het voorwaardelijk opzet en de bewuste schuld horen beide bij het mogelijkheidsbewustzijn. zodra er aan het wilscomponent voldaan is, spreekt men van voorwaardelijk opzet. Als hier echter niet aan voldaan wordt, spreekt men van bewuste schuld. Het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld komt duidelijk naar voren in de arresten HR Spookrijder en HR Porsche.
In casu is de verdachte zware mishandeling ex art 302 lid 1 Sr ten laste gelegd. De bestanddelen van dit artikel zijn het opzettelijk toebrengen en zwaar lichamelijk letsel. Om de verdachte te veroordelen moet er sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet.
Uit de bewezenverklaring van het Hof volgt dat de verdachte de inhoud van het bierglas in het gezicht van het slachtoffer wilde gooien maar dat hierbij het glas uit zijn hand glipte en hierdoor lichamelijk letsel bij slachtoffer ten gevolge had. De verdachte wist dat het bierglas nat was aan de buitenkant en dat de kans bestond dat het glas uit zijn hand zou glippen. Volgens het Hof was door het feit dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans, toch heeft gehandeld en hierbij ook geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen voldaan aan de criteria van het voorwaardelijke opzet.
Voorwaardelijk opzet bestaat uit de bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans. Aan de kenniscomponent is voldaan; verdachte wist namelijk dat het glas vochtig was en dat deze uit zijn hand kon glippen. Aan het risicocomponent is echter in casu niet voldaan. In HR ongeoefend schutter is de kans dat zodra je naar de grond richt en hierbij een verwonding in het been ontstaat aanmerkelijk, maar de kans dat dit schot de dood tot gevolg heeft is niet meer aanmerkelijk te noemen. Dit is in overeenstemming met onze casus: de kans dat je bierglas uit je hand glipt als je bier probeert te gooien is aanmerkelijk te noemen maar de kans dat je bierglas uit je hand glipt en hierdoor letsel veroorzaakt is naar algemene ervaringsregels niet meer aanmerkelijk te noemen en uit de aard van de gedraging volgt ook niet dat de verdachte het slachtoffer letsel wilde toebrengen. Bij de wilscomponent kijken we eerst naar de verklaring van de verdachte. De verdachte verklaart dat hij de inhoud van het glas wilde gooien en niet het glas zelf. Hieruit kunnen we niet afleiden dat er sprake is geweest van het doelbewust gooien van het glas. Het Hof stelt echter dat aangezien de verdachte bewust een werpbeweging maakte de aanvaarding een feit is.
Vervolgens komt A-G Harteveld in het arrest met de voorwaardelijk opzetformule die geen 3 maar twee poten kent. Aan de ene kant de aanmerkelijke kans en aan de andere kant het bewust aanvaarden hiervan. Deze twee poten zijn erg nauw met elkaar verbonden, dit zien we ook in casu terug. Aangezien de kans dat het gevolg zal intreden niet aanmerkelijk is, kun je moeilijk spreken van aanvaarding van deze kans. Dan kan de verdachte hier namelijk gedacht hebben dat het gevolg hoogstwaarschijnlijk niet in zou treden. Zodra hier sprake van is spreekt men echter niet meer van opzet.
Dit arrest past in de lijn van de huidige jurisprudentie. De uitspraak van de Hoge Raad in dit arrest komt overeen met de uitspraak in het Hiv I arrest.Wij gaan mee in de visie van de A-G en de Hoge Raad dat voor voorwaardelijk opzet er sprake moet zijn van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans en niet, zoals het Hof stelt, er alleen een aanmerkelijke kans moet zijn waar de verdacht zich bewust van was.