In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten weergegeven. Allereerst worden in paragraaf 4.1 een beschrijving gegeven van de onderzoekspopulatie op basis van leeftijd, land van afkomst en geslacht.
4.1 Achtergrond variabelen
Demografische gegevens van de deelnemers
Aan het onderzoek hebben 23 cli??nten van Awa Zorg deelgenomen, van wie 9 deelnemers mannen zijn en 14 vrouwen zijn. Hieruit blijkt dat de onderzoekspopulatie voor 39,1 % uit mannen bestaat en 60,9% vrouwen. Aan het onderzoek hebben meer vrouwen dan mannen meegedaan en de doelgroep van Awa Zorg bestaat daarmee meer uit vrouwen dan mannen. Uit het onderstaande cirkeldiagram is de vrouwelijke populatie duidelijk groter.
Diagram 2
Verder blijkt dat 15 respondenten uit Iran afkomstig zijn; deze groep beslaat 10 vrouwen en 5 mannen met een Iraanse achtergrond. De doelgroep bestaat uit meer Irani??rs en de vrouwelijke Irani??rs zijn het grootst in aantal. Van de respondenten komen er 4 uit Irak, onder wie 1 man en 3 vrouwen. Uit Afghanistan komen eveneens 4 respondenten, van wie 3 vrouwen zijn en 1 is een man. 15 deelnemers zijn afkomstig uit Iran en daarmee is de Iraanse populatie binnen de doelgroep van Awa Zorg het grootst met 65,7%. De Iraakse en Afghaanse populatie zijn met 17,4% even groot. Onderstaand cirkeldiagram toont de verdeling qua land van afkomst.
Diagram 3
Onderstaand tabel geeft de verhouding aan qua land van afkomst en geslacht. De beschrijving is hierboven weergegeven.
Tabel 3
Land van afkomst * Geslacht
Geslacht Total
man vrouw
Land van afkomst Iran 5 10 15
Irak 3 1 4
Afghanistan 1 3 4
Total 9 14 23
De doelgroep is qua leeftijd zeer gedifferentieerd. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 55,22: range 18 tot 79 jaar.
4.2 Psychosociale klachten
In onderstaande paragrafen wordt aan de hand van de twee verschillende vragenlijsten en de gaf-scores de resultaten weergegeven en besproken. Paragraaf 4.2.1 behandelt de resultaten van de gaf-scores; 4.2.2 de resultaten van de eenzaamheidschaal en in 4.2.3 worden de resultaten van de vragenlijst sociaal netwerk behandeld. In paragraaf 4.3 worden de samenhangen tussen de verschillende variabelen besproken. In paragraaf 4.4 wordt de resultaten van de interviews weergegeven.
4.2.1 Beschrijving resultaten uit de Gaf-scores
Om te bepalen in hoeverre respondenten een psychische klacht hebben, is gebruikt gemaakt van de gaf-scores uit hun cli??nten dossiers. Elk cli??nt heeft aan de hand van de DSM- IV een gaf-score. Uit deze valt af te lezen welke psychische aandoeningen een cli??nt heeft en in welke mate. De gaf-score geeft aan in welke mate de cli??nt beperkt wordt door zijn klachten. Zie bijlage 3 voor een uitgebreide beschrijving van de gaf-indeling.
Onderstaand cirkeldiagram geeft de resultaten weer van de gaf-scores van de respondenten.
Diagram 4
code 4: 31- 40: Enige beperkingen in de ‘reality testing’ of de communicatie (bijv. de spraak is bij tijden onlogisch, vaag of niet ter zake)
code 5: 41-50: Ernstige symptomen (bijv. su??cidegedachten, ernstige dwangmatige rituelen, frequent winkeldiefstallen)
code 6: 51-60: Matige symptomen (bijv. vlak affect en wijdlopige spraak, af en toe paniekaanvallen)
code 7:61-70: Enkele lichte symptomen (bijv. depressieve stemming en slapeloosheid)
Uit het cirkeldiagram hierboven is opvallend hoe groot het aantal deelnemers is met een gaf-score van 51-60. Deze deelnemers hebben volgens de beschrijving van de DSM-IV te maken met matige symptomen (bijv. vlak affect en wijdlopige spraak, af en toe paniekaanvallen). Of zij hebben matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school(bijv. weinig vrienden, conflicten met leeftijdgenoten of collega’s ).
4.2.2 Mate van psychische klachten
Er is verder onderzocht welke psychische klachten het meest voorkomen onder de deelnemers. Uit de gegevens die bekend zijn vanuit de gaf-scores is onderstaand tabel ontstaan.
Van de 23 cli??nten hebben 16 een depressieve stoornis en18 een somatoforme stoornis. Opvallend is dat 22 van de 23 cli??nten een probleem hebben binnen de primaire steungroep(ouder-kindrelatieprobleem, woonproblemen, financi??le problemen).
Tabel 4
Psychosociale klachten
Responses Percent of Cases
N Percent
Psychosociale klachten Depressieve stoornis 16 20,3% 69,6%
Somatoforme stoornissen 18 22,8% 78,3%
angststoornis 10 12,7% 43,5%
ouder-kindrelatieprobleem 22 27,8% 95,7%
ptss 13 16,5% 56,5%
Totaal 79 100,0% 343,5%
4.2.3 Mate van eenzaamheid
Om te bepalen in welke mate cli??nten zich sociaal ge??soleerd voelen, is de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld gebruikt (De Jong-Gierveld & van Tilburg, 2008). De score van de eenzaamheidsschaal ligt tussen 1 en 6. Hoe hoger het aantal punten(maximaal 6) hoe groter de indicatie voor eenzaamheid. Opmerkelijk is dat slechts negen van de 23 cli??nten, 4 punten hebben gescoord. En slechts twee van de 23 cli??nten hebben de hoogste score van 6 gehaald. Twaalf cli??nten scoren laag op eenzaamheid en elf hebben een gemiddeld hoge score op eenzaamheid.
Tabel 5
Eenzaamheid
Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
Valid 1 2 8,7 8,7 8,7
2 6 26,1 26,1 34,8
3 4 17,4 17,4 52,2
4 9 39,1 39,1 91,3
6 2 8,7 8,7 100,0
Total 23 100,0 100,0
4.2.4 Mate van sociaal isolement
Om te bepalen hoe het sociaal netwerk van de cli??nten eruit ziet en hoe cli??nten contact onderhouden met vrienden, buren en familie is aan de hand van de vragenlijst sociaal netwerk onderzocht. Er is daarbij gekozen voor die vragen die betrekking hebben op dit onderzoek en antwoord geven op de deelvraag. De mate van sociaal isolement wordt per vraag behandeld: de staafdiagrammen zijn toegevoegd in bijlage 6(data-analyse).
Sociaal netwerk in de buurt: kennen van gezicht
Van de respondenten geven zes aan hun buurtgenoten te kennen van gezicht; twaalf van de 23 geven aan hun buurtgenoten soms wel, soms niet te kennen en vier van de respondenten geven aan hun buurtgenoten meestal niet te kennen. In het diagram is af te lezen dat 54,5% van de respondenten hun buurtgenoten niet altijd van gezicht kennen.
Sociaal netwerk in de buurt: kennen bij naam
Van de respondenten geven twee aan hun buutgenoten meestal wel bij naam te kennen; negen van de respondenten antwoorden met sommige wel, sommige niet; tien respondenten geven aan hun buurtgenoten niet bij naam te kennen en twee respondenten antwoorden met geen standpunt. Hieruit blijkt dat 43,5% van de respondenten hun buurtgenoten niet bij naam kennen.
Sociaal netwerk: mate van interetnische contacten(sociaal 11)
Deze vraag moet duidelijk maken in hoeverre respondenten contacten onderhouden met mensen afkomstig uit een ander land. Respondenten geven het volgende aan: vijf respondenten antwoorden met geen of nauwelijks contact; vier antwoorden met slechts te groeten voor zover ze elkaar kennen; zeven respondenten maken een praatje met buurtgenoten die ze kennen; twee van de respondenten komt weleens bij een buurtgenoot over de vloer; drie heeft geen standpunt en twee respondent slaan deze vraag over. Opmerkelijk is het geringe contact met buren, waarbij ongeveer 1/3 af en toe een praatje maakt met buren.
Sociaal netwerk: aantal familieleden in de buurt(sociaal 12)
Deze vraag moet duidelijk maken in hoeverre respondenten familieleden in de buurt hebben. Van de 23 respondenten geven 14 aan geen familieleden in de buurt te hebben; zeven respondenten hebben een familielid in de buurt. Het grootste deel van de respondenten heeft geen familie in de buurt.
Sociaal netwerk: aantal goede vrienden in de buurt (sociaal 13)
Deze vraag moet duidelijk maken hoeveel goede vrienden respondenten in de buurt hebben. Van de 23 respondenten hebben zeven geen vrienden in de buurt. De resterende respondenten hebben ook weinig vrienden in de buurt. Ongeveer een derde van de respondenten heeft twee of meer goede in de buurt.
Sociaal netwerk: mate van contact met familieleden(sociaal 14)
Deze vraag moet antwoord geven op de vraag in welke mate respondenten contact hebben met familieleden. Acht van de 22 respondenten, geven aan wekelijks contact te hebben met familieleden; drie respondenten geven aan alleen op familiaire gelegenheden contact te hebben met familie; vijf respondenten geven aan geen of nauwelijks contact te hebben met familie; drie respondenten hebben dagelijks contact. Opmerkelijk is dat bijna 2/3 van de respondenten sporadisch contact heeft met familie.
Sociaal netwerk: mate van contact met vrienden(sociaal 15)
Deze vraag geeft antwoord op de vraag in welke mate respondenten contact hebben met vrienden. Vijf van de 22 respondenten, geven aan geen of nauwelijks contact te hebben met vrienden; zes respondenten hebben wekelijks contact met vrienden; drie komen vaak over de vloer bij vrienden; drie respondenten hebben wekelijks contact met vrienden. 21,7% van de respondenten hebben geen of nauwelijks contact met vrienden; 26,1% heeft wekelijks contact met vrienden en 13% heeft dagelijks contact.
Sociaal netwerk: wijze van contact met familieleden(sociaal 16)
Deze vraag moet antwoord geven op de wijze waarop respondenten contact onderhouden met familieleden. Telefonisch contact; Op deze vraag geven dertien respondenten aan telefonisch contact te hebben.
Mail contact: op deze vraag geven achttien van de 23 respondenten geen mail contact te hebben met familie; dat is gelijk 78,3% van de respondenten. Vijf respondenten hebben wel mailcontact met familieleden.
Persoonlijk contact: van de 23 respondenten hebben acht persoonlijk contact met familieleden, 15 respondenten geven aan geen persoonlijk contact te hebben met familieleden. Ruim meer dan helft van de cli??nten heeft geen persoonlijk contact met familieleden.
Sociaal netwerk: wijze van contact met vrienden(sociaal 17)
Telefonisch contact: dertien respondenten hebben telefonisch contact met vrienden, dat is 56,5% van de respondenten; de overige 10 hebben geen telefonisch contact met vrienden.
Mail contact: vier van de 22 (17,4%) respondenten hebben mail contact met vrienden, de overige 18 respondenten (78,3%) heeft geen mailcontact.
Persoonlijk contact: zeven van de 23 respondenten heeft persoonlijk contact met vrienden; 16 respondenten, dat is 69,6% van de respondenten heeft geen persoonlijk contact met vrienden.
Sociaal netwerk: participatie verenigingen(sociaal 18)
Hiermee moeten respondenten aangeven of zij lid zijn van een club of vereniging; 21 respondenten zijn geen lid van een vereniging. Twee respondenten zijn lid van een sportclub.
4.3 Samenhang tussen de verschillende variabelen
4.3.1 Verschil tussen cli??nten die laag scoren op eenzaamheid tegenover cli??nten die hoog scoren op eenzaamheid
Aan de hand van de scores uit onderstaand tabel is onderzocht in welke mate cli??nten die eenzaam zijn verschillen van cli??nten die niet eenzaam zijn. Cli??nten met gaf-score 51-60 zijn het meest eenzaam. Opvallend is dat de helft van de cli??nten met een ouder-kind relatieprobleem wel eenzaam is en het ander helft niet eenzaam. Ook cli??nten met een somatoforme stoornis zijn voor de helft wel eenzaam en het ander helft is niet eenzaam.
Tabel 6
Aantallen met onderstaande klachten: Wel eenzaam
(n=11) Niet eenzaam
(n=12)
depressieve stoornis 7 9
somatoformestoornissen 9 9
angststoornissen 6 4
ouder-kindrelatieprobleem 11 11
ptss 7 6
gaf score 31-40 3 1
gaf-score 41-50 3 2
gaf-score 51-60 11 2
gaf-score 61-70 – 1
4.3.2 Samenhang tussen sociaal isolement en psychosociale klachten
Met behulp van de Mann-Whitney-Test is de samenhang berekend tussen sociaal isolement en de afzonderlijke psychische klachten waaronder de depressieve stoornis, de somatoforme stoornissen, de angststoornis, PTSS en de ouder-kindrelatie problemen. Om de samenhang te berekenen is de eenzaamheidsschaal gebruikt, omdat hiermee de mate van sociaal isolement is onderzocht. Hieruit moet blijken of er een samenhang is tussen sociaal isolement en de psychosociale klachten. Correlatie is significant op het niveau van 0,05. Uit alle berekende correlatie is gebleken dat er geen samenhang is tussen sociaal isolement en de psychosociale klachten. Wel is hierboven de verschillen beschreven tussen cli??nten die hoog scoren op eenzaamheid en cli??nten die laag scoren op eenzaamheid. Opmerkelijk is dat cli??nten met gaf-score 51-60 hoger scoren op eenzaamheid.
4.4 Resultaten interviews
Om een beeld te krijgen hoe andere organisaties omgaan met sociaal isolement en psychosociale klachten zijn drie hulpverleners van drie verschillende organisaties ge??nterviewd. Met de interviews is geprobeerd zicht te krijgen op de interventie strategie??n die deze organisaties inzetten om sociaal isolement te bestrijden. De benaderde respondenten(n=3) werken als maatschappelijk werker, psycholoog en psychotherapeut.
4.4.1 Samenvatting interviews
Kennis van het probleem van sociaal isolement
Allereerst is aan respondenten gevraagd over welke kennis zij beschikken wat betreft sociaal isolement onder vluchtelingen. Respondenten stellen dat diverse problemen (werkloosheid, financi??le problemen enz.) vaak gepaard gaan met psychosociale problemen, gebrekkige integratie, en een beperkt sociaal netwerk, een netwerk dat zich beperkt heeft tot de eigen gemeenschap. De respondenten (n=3) geven allemaal aan kennis te hebben van het probleem. Respondenten geven daarbij aan dat in hun beleving sociaal isolement vaker bij vrouwen voorkomt dan bij mannen, omdat vrouwen vaker aan huis gebonden zijn vanwege de zorg voor kinderen en het huishouden.
Ambities rondom het verminderen van sociaal isolement
De ambities of doelen van respondenten in het algemeen zijn het vergroten van de contacten van de doelgroep ter bestrijding van sociaal isolement. Twee respondenten formuleren meer algemene doelen zoals het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de aansluiting van de doelgroep bij Nederlandse instanties. Een respondent heeft specifieke ambities. Deze respondent wil vluchtelingen gaan inzetten als vrijwilligers, zodat zij uit zichzelf ook contacten opdoen en niet in sociaal isolement terechtkomen of blijven.
Concrete methoden om ge??soleerde vluchtelingen te bereiken
De meest genoemde methode bij deze respondenten is het inzetten op persoonlijk contact en face to face ontmoetingen. Ook wordt het inzetten van passende vrijwilligers genoemd(afkomstig uit de eigen groep of die affiniteit heeft met doelgroep).
Specifieke methoden die respondenten inzetten om psychische klachten te behandelen
Twee respondenten werken in groepsverband(groepstherapie). Respondenten geven aan dat groepstherapie voordelen en nadelen heeft. Vluchtelingen schamen zich vaak voor hun problemen en willen daar niet met iedereen over praten. Groepstherapie vereist creativiteit en inventiviteit. Cli??nten van beide respondenten hebben vanwege de schaamte kwestie ook individuele therapie waarbij zij hun intieme kwesties alleen met de psycholoog of therapeut kunnen bespreken. Een respondent heeft binnen zijn organisaties diverse projecten gericht op het behandelen van psychische klachten. Deze projecten worden geleid door verschillende hulpverleners.
Knelpunten in de samenwerking met vluchtelingen
De meest genoemde knelpunten zijn de gebrekkige integratie van vluchtelingen, slechte beheersing van het Nederlands en complexe problematiek binnen hun leefsituatie. Vluchtelingen hebben een sterke gerichtheid op de eigen gemeenschap. Volgens de respondenten ervaren hun doelgroep de discrepantie tussen de contacten die zij verwachten met de naaste familie en de daadwerkelijke contacten die zij hebben als een gemis en zien het als een teleurstelling.
Tot slot is aan de respondenten gevraagd hoe Awa Zorg sociaal isolement onder zijn cli??nten kan verminderen. Respondenten noemen de volgende interventies:
‘ Het ontwikkelen of verder uitbouwen van relevante netwerken met sleutelfiguren en intermediairs;
‘ Het begeleiden, faciliteren en opleiden van vrijwilligers en personeel;
‘ Inzicht in de resultaten van bestaande projecten zodat hiervan kan worden geleerd (evaluatie van bestaande projecten);
‘ Specifieke aandacht voor individuele cli??nten en hun problemen, wel binnen de algemene context van het zorg -en ondersteuningsaanbod;
‘ Systeemgericht werken waarbij familieleden en het gezin betrokken worden bij de begeleiding.