Voedselcomponenten
Er zijn vijf belangrijke voedselcomponenten die een depressie kunnen be??nvloeden. Ten eerste is foliumzuur een belangrijke component. Foliumzuur levert een bijdrage aan het metabolisme van monoaminen, waaronder dopamine en serotonine in de hersenen (Bottiglieri, 2005). Serotonine werkt mee aan het psychologisch en gedrags-functioneren. De serotonerge cellichamen komen voor in laterale corticale gebieden, in de amygdala en de hypothalamus. Deze gebieden spelen een rol bij emoties en stress. Het serotoninesysteem is bij een depressie aangetast. Tevens kan het eten van voedsel dat een hoog gehalte aan tryptofaan bevat en weinig monoamine heropname en MAO-A remming bevat, een depressie be??nvloeden. Dit is voedsel als kip, noten en bananen (Hulsken, M??rtin, Mohajeri & Homberg, 2013).
Ten tweede lijkt tryptofaan ook een belangrijke rol te spelen. Uit het onderzoek van Booij et al. (2002) wordt gesteld dat tryptofaan invloed heeft op het serotoninegehalte. Acute tryptofaan depletie (ATD) induceert depressieve symptomen bij 50-60% van de pati??nten die zijn behandeld met selectieve serotonine heropname remmers en daardoor zijn hersteld van een depressie. ATD is een manier om de invloed van serotonine op het functioneren van het brein bij stemmingsstoornissen te bestuderen.
Ten derde lijken de vitamines C, D en E lijken een invloed te hebben op een depressie. Recent onderzoek (Noguchi, Hiraoka, Watanabe & Kagawa, 2013) toonde aan dat een gezond voedingspatroon, dat gekenmerkt wordt door een hoge inname van groente, fruit, paddenstoelen en sojaproducten, samen gaat met verminderde prevalentie van depressieve symptomen. Antioxidant vitamines zoals vitamine C en vitamine E zouden bij kunnen dragen aan het verlagen van het risico op stemmingsstoornissen. Uit de studie van Hoogendijk et al. (2008),dat is uitgevoerd bij mensen tussen de 65 en 95 jaar, is gebleken dat er een verband bestaat tussen de toestand en de zwaarte van een depressie en een lage hoeveelheid aan serum 25 (OH) D (vitamine D).
Ten vierde lijkt het vetzuur Phosphatidylcholine (PS) de stemming te verbeteren en ziet het er naar uit dat het angstgevoelens en depressieve gevoelens verlicht. Tevens herstelt het hormoonritmes en verbetert het de hypothalamus-hypofyse-bijnier-integratie, wat betekent dat er beter omgegaan kan worden met stress. Ook voor kinderen verbetert PS de stemming (Kidd, 1999).
Als laatst hebben omega-3 polyonverzadigde vetzuren samen te hangen met het risico op een postnatale depressie. De Vriese, Christophe en Maes (2003) stellen dat afwijkingen in omega-3 vetzuren in een endogene depressie een risico vormt voor een postpartum depressie. Deze bevindingen worden bevestigd door de studie van Chatzi et al. (2005). Zij toonden aan dat tijdens de zwangerschap het volgen van een gezond dieet het risico op symptomen van een postpartum depressie liet verminderen. Onder een gezond dieet verstaan zij een dieet dat veel groenten, fruit, zeevruchten, olijfolie, vis en noten bevat.
Soorten depressie
De soorten waarin een depressie onderverdeeld kan worden, zijn unipolaire depressie, bipolaire depressie, seizoensgebonden depressie ,postnatale depressie en dysthymie (Van der Molen, 2007). Ten eerste lijkt voedsel een invloed te hebben op een bipolaire stoornis. Roiser et al. (2005) stellen dat pati??nten die hersteld zijn van een depressie, gevoeliger zouden zijn voor APTD. Acute phenylalanine and tyrosine depletion (APTD) is een dieetinterventie dat dopaminesynthese selectief verlaagd. Tevens stellen zij dat de dopaminefunctie bij een bipolaire stoornis is afgenomen. Hieruit valt op te maken dat een dieet met voedsel dat foliumzuur bevat een positief effect zou kunnen hebben op een bipolaire stoornis.
Ook lijkt het erop dat voedsel invloed heeft op een seizoensgebonden depressie. Vitamine D lijkt samen te hangen met een seizoensgebonden depressie. Een rijke bron aan vitamine D is vette vis. Verder is het moeilijk om genoeg vitamine D uit voedsel te halen. Blootstelling aan zonlicht biedt de meeste mensen hun benodigde hoeveelheid aan vitamine D (Holick et al., 2007). Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat in seizoenen met weinig zonlicht het consumeren van voedsel dat rijk is aan vitamine D een positief effect kan hebben. Dit zou dus een goede werking kunnen hebben op een seizoensgebonden depressie.
Als laatste lijkt voedsel invloed te hebben op een postnatale depressie. Zoals eerder genoemd, worden omega-3 polyonverzadigde vetzuren geassocieerd met een postnatale depressie. Ook uit onderzoek van Markhus et al. (2013) komt naar voren dat wanneer vrouwen in de late zwangerschap in mindere mate omega-3 polyonverzadigde vetzuren binnen kregen, zij drie maanden na de bevalling hoger scoorden op postnatale depressie. Dit werd gemeten door de Edinburgh Postnatal Depression Scale. Hieruit is op te maken dat zwangere vrouwen die een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een postpartum depressie kunnen profiteren van het consumeren van voedsel dat rijk is aan omega-3 vetzuren.
Stadia depressie
Van der Molen (2007) onderscheidt tevens verschillende stadia binnen een depressie. Als eerst wordt er gekeken naar de invloed van voedsel op het risico op een depressie. Volgens Shapiro, Fraser en Seguin (2012) be??nvloeden het 5-HTT gen (serotonine transporter) en omega-3 polyonverzadigde vetzuren het risico op een postpartum depressie. Het lijkt erop dat er een wisselwerking bestaat tussen het 5-HTT gen en de omega-3 vetzuren. Deze wisselwerking zou het risico op een postpartum depressie be??nvloeden. Ook de consumptie van koffie met caffe??ne zou het risico op een depressie verminderen (Lucas et al., 2011). Uit onderzoek van Ruusunen et al. (2010) lijkt dit inderdaad het geval, maar zou dit niet gelden voor de consumptie van thee en caffe??ne.
Een ander stadia is de kans op een recidive op een depressie. Een acuut tekort aan tryptofaan lijkt een recidive te kunnen veroorzaken van depressieve symptomen bij pati??nten die hersteld zijn van een depressie (Booij et al., 2002). Dit geldt met name voor pati??nten die zijn hersteld door serotonerge middelen en degenen die hebben geleden aan meer dan een depressieve episode. Het lijkt erop dat in deze context een verhoogd serotoninegehalte belangrijk is (Bell, 2001).
Conclusie
Nu de deelvragen zijn beantwoord, kan er antwoord gegeven worden op de hoofdvraag. Hierin werd gevraagd naar de invloed van voedsel op een depressie. Het lijkt erop dat voedsel inderdaad invloed heeft op een depressie. Dit komt door verschillende voedselcomponenten, waaronder foliumzuur, tryptofaan, het vetzuur Phosphatidylcholine, de vitamines C, D en E en omega-3 vetzuren. Deze componenten hebben onder andere invloed op een unipolaire depressie, een bipolaire stoornis, een postnatale depressie en een seizoensgebonden depressie.
Met name het risico op een depressie zou verlaagd kunnen worden door het consumeren van bepaalde voedselcomponenten, afhankelijk van het soort depressie. Een postnatale depressie lijkt in verband te staan met de inname van omega-3 vetzuren. Deze vetzuren zouden het risico op een postnatale depressie kunnen verminderen. Ook de consumptie van koffie met caffe??ne lijkt een invloed uit te oefenen op het risico op een depressie. Vitamine D lijkt in verband te staan met een seizoensgebonden depressie. Er wordt gesuggereerd dat een tekort aan tryptofaan een recidive zou kunnen veroorzaken bij pati??nten die hersteld zijn van een depressie.
Uit het onderzoek is gebleken dat voedsel inderdaad een invloed lijkt te hebben op een depressie. Er is tot nu toe geen literatuur gevonden dat het tegendeel bewijst. Echter is er weinig onderzoek gedaan naar de invloed van voedsel op een recidive bij pati??nten die hersteld zijn van een depressie. Er zou dus meer onderzoek naar het recidivecijfer gedaan moeten worden om hier een uitspraak over te kunnen doen.