Universiteit Utrecht
P. C. Hooft en het gebruik van contrafacten in de Vroegmoderne Tijd
Deze nota onderzoekt in hoeverre het lied ‘Cephalus Amaryllis’ (ook wel ‘Ach Amaryllis’) van Pieter Corneliszoon Hooft (1581’1647) als contrafact is gebruikt voor andere contrafacten in de Vroegmoderne Tijd. En wat is precies de reden van deze populariteit? Het gedicht komt uit de bloemlezing Verscheyde Nederduytsche gedichten en is geschreven op de wijze van ‘Boerinneken als ghy gaet water halen’. Hooft is ‘ tot zover bekend ‘ de eerste die een dialoog schreef op deze melodie, maar zeker niet de laatste.
Het lied is achteraan de nota toegevoegd en gaat over Cephalus en Amaryllis. Cephalus is smoorverliefd op Amaryllis, maar zij doet alsof hij gek is en wuift het allemaal een beetje weg. Deze situatie is erg te betrekken op het leven van P. C. Hooft en op het feit dat hij dit lied voor zijn geliefde Ida Quekel schreef. Ida Quekel en Hooft hadden van 1603 tot het voorjaar van 1604 een erotische relatie, maar uiteindelijk is Ida niet met hem getrouwd, maar zijn neef. Hier wordt in deze nota verder niet op gefocust.
De rolverdeling in het lied wisselt per strofe. In de eerste strofe neemt Cephalus het initiatief en Amaryllis neemt dit in de tweede strofe weer van hem over. Deze omkering wordt in alle volgende even en oneven strofen herhaalt. Het resultaat hiervan een geblokt dialoogsysteem. Ook zorgt dit ervoor dat de tekst inhoudelijk een erg levendig gesprek is: Cephalus maakt Amaryllis in de oneven strofen het hof, waarna zij hem steeds weer afpoeiert. In de even strofen lokt zij Cephalus, de verliefde jongeman, echter steeds weer uit zijn tent.
‘Het lied heeft dus zeker zijn populariteit aan deze knappe dialoogvorm te danken’. Er is na Hooft enkel nog ‘?n volger van dit geblokte systeem, oftewel patroon, letterlijk overneemt en dat is Boudewijn Wellens. Hij vervangt alleen de namen van de sprekers in Coridon en Diane.
De liedcultuur kwam in Nederland laat tot bloei. Er was een afstand tussen het lied van de straat, het volk en het lied van de literaire elite. Deze afstand wordt opgevuld door samenhangende contrafacten, grotendeels geleid vanuit de rederijkerscultuur. Melodie??n zorgden voor de verbindende factor. De literaire elite vond het ook geen probleem om populaire melodie??n te gebruiken om op te dichten, waarvan de door Hooft gebruikte melodie ‘Boerinneken als ghy gaet water halen’ een goed voorbeeld van is. Hooft gebruikte ook vaak melodie??n van volksliederen voor contrafacten die zelf weinig volks hadden, hier is ‘Ach Amaryllis!’ een goed voorbeeld van. ‘Het fenomeen lied neemt dus een interessante positie in, in de verhouding tussen de volks- en de elitecultuur’.
In de 17e eeuw was bijna elk lied dat in Nederland geproduceerd werd een contrafact. Niet alleen de liederen van het volk, maar ook de geestelijke liederen en de liederen van de literaire elite waren contracten. ‘Vrijwel alle dichters van naam hebben contrafacten geschreven, sterker nog, vrijwel alle liederen die zij schreven waren contracten.’ Dit weergeeft de populariteit van contrafacten juist.
Pieter Corneliszoon Hooft was twee??nvijftig jaar oud toen hij besloot om zijn ‘jeughlijke rijmen’ bij elkaar te zoeken en uit te geven. Hij had een uitgave voor ogen met gravures en muzieknotatie bij zijn liederen. Jacob van der Burgh, een amateurmusicus, was een vriend van P. C. Hooft en zou deze publicatie wel regelen. Hij vervulde de wens die Hooft in gedacht had echter niet, want hij vond namelijk dat muzieknoten geen nut hadden. De reden hierachter was, dat hij dacht dat mensen die getraind waren om muziek te kunnen lezen, de melodie??n toch wel zouden kennen. Van der Burgh was een po??zieliefhebber en vond dat muziek niet op zijn plaats was in een gedichtenbundel.
Hooft maakt in zijn lied gebruikt van een dialoog. Dialogen kwam in de 17e eeuw niet in groten getale voor, maar wel met een zekere regelmaat voor. In de meeste wereldlijke liedboekjes waren er wel een paar te vinden en ook in de geestelijke liederen kwam ze voor. De meeste dialogen zijn zuiver en worden in de directe rede gevoerd met meer dan ‘?n persoon aan het woord. In deze zuivere dialogen worden de rollen van de zangers aangegeven, door het gebruik van witregels en verschillende lettertypes. Typografisch zijn dialoogliederen dus goed herkenbaar. De meest geliefde rolverdeling is die van de vrijer en de vrijster, zoals ook in het geval van Cephalus en Amaryllis het geval is. Buiten deze amoureuze sfeer, wordt de dialoogvorm ook voor boertige, politieke en religieuze liederen gebruikt.
Op het gebied van dialoogvormen zijn er twee basispatronen, die op grond van hun grafische uiterlijk het tralie- en het ladderpatroon worden genoemd. Traliedialogen zijn liederen waarin de twee zangers om beurten een strofe zingen. De grafische weergave zorgt voor een tralie effect met spijlen. Bij het ladderpatroon komen de beide zangers in elke strofe volgens een vast patroon aan het woord. De grafische weergave zorgt in dit geval voor een beeld van een ladder. Een afgeleide vorm van deze ladder is de geblokte dialoog, die ontstaat wanneer in de even strofen de aanvankelijke rolverdeling wordt omgekeerd. Wat – zoals eerder vermeld – bij ‘Ach Amaryllis’ het geval is. Het traliepatroon is van alle genoemde patronen het oudst en het eenvoudigst. De ladderdialogen komen daarin tegen vaker voor en een lied volgens een geblokt is een zeldzaamheid. Toch heeft Hooft voor dit patroon gekozen en er zijn hier vervolgens veel contrafacten op gekomen door andere dichters, zoals Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585 ‘ 1618).
Er zijn op de strofe-en dialoogvorm van Hooft veel contrafacten gekomen. Zo heeft
Wellens deze vormen nauwkeurig gekopieerd en komt ook de inhoud bij hem zo goed als overeen met die van Hooft. Alles van Hooft is dus zo goed als overgenomen en daarom is er sprake van ‘slaafse’ imitatio. De titel, ‘Ach my Diane!’, de wijsaanduiding en het jaar van zijn publicatie (1612) laten goed zien dat Wellens het lied ‘Ach Amaryllis!’ (1611) van Hooft wel degelijk kende. Bredero is een andere bewonderaar van het lied ‘Ach Amaryllis!’. Hij negeert echter wel het patroon van ‘Ach Amaryllis’ en gaat voor het traditionele tralietype. Dus kortom: waar Wellens Hoofts kunstige geblokte patroon letterlijk kopieert, valt Bredero terug op het traditionele traliemodel. Hun liederen voegen echter niets toe aan het model en worden al ‘slaafse’ imitatio gezien.
In geestelijke liederen is ‘Ach Amaryllis!’ ook nagevolgd. In 1624 publiceerde Dirck Rafaelszoon Camphuysen een lied onder de titel ‘Middelen tot Heyl en Deuchde’. Aemulatio vindt hier plaats, doordat hij de dialoog van Hooft een geestelijke inhoud geeft. Ook verandert hij het blokjespatroon in een ladder. Dirck Pieterszoon Pers publiceerde de tweede geestelijke contrafact op ‘Ach Amaryllis!’ in 1648. Hij behoort tot de derde generatie: hij imiteert Camphuysen, maar ontleent ook aan Hooft.
Wijst het feit dat ‘Ach Amaryllis!’ zes maal is nagevolgd op een grote populariteit van het lied? Om dit goed en betrouwbaar te kunnen concluderen moeten we uiteraard andere soortgelijke liederen uit die tijd hebben en kijken hoe vaak deze nagevolgd zijn. Naast het aantal navolgingen, is het bij het bepalen van de populariteit ook het aantal aanhalingen als wijsaanduiding belangrijk. Op dit gebied blijft ‘Ach Amaryllis’ weer erg achter bij andere liederen uit die tijd. Van de eerder genoemde contrafacten hebben er slechts twee ‘Ach Amaryllis’ als wijsaanduiding (namelijk Pers en Camphuysen). De overige 4 hebben als wijsaanduiding ‘Boerinneken’. Dit is in de 17e eeuw de wijsaanduiding die het meest bij dit soort melodie??n het meest werd aangetroffen. ‘Ach Amaryllis’ wordt in 1650 vaker gebruikt als wijsaanduiding en zijn er al zeven contrafacten bekend. Het aantal wijsaanduidingen is dissimulatief, wat betekent dat de schrijvers van de contrafacten niet naar eigenlijke model verwijzen maar naar een algemeen bekend lied op dezelfde melodie. Dan is het vervolgens weer de vraag hoe populair het lied ‘Boerinneken’ precies was.
Bijlage: Het gedicht
Cephalus. Amaryllis.
Wyse: Boerinneken als ghy gaet water halen.
C. Ach Amaryllis!
A. Seght wat u wil is.
C. Mijn harte gloeyt als vuyr van binne.
A. Wel neemt het soete wey van geyten inne.
C. Maer soo’t gheen baet voelt?
A. Neemt Cicorey die koelt.
C. Al waerter mee bespoelt,
‘T lescht gheen Minne.
A. Soudt Minne wesen?
C. Iae’t soud ick vresen.
A. Die hoor ick plach een mensch te schenden.
C. Och ’tis een sware siecte vol ellenden.
A. Ist sieckte die besmet?
C. Och jae zy altemet.
A. Soo wil ick dan mijn tret
Van u gaen wenden.
C. Och wilt niet vlieden.
A. Mijn Ouders ‘t rieden.
C. Wat rieden die tot mijns verachten?
A. Dat ick my dapper van de Min sou wachten.
C. Och blijft my doch de naest.
A. Neen seecker niet. wat haest?
C. Soo moet ick dus verbaest,
Van Min versmachten.
A. En of ick bleve?
C. Soo hiel ick’t leven.
A. Soud’ ick u dan u leven baten?
C. Iae, want ick sturf, gingdy my verlaten.
A. Adieu ick neem mijn keer.
C. En ick beswijcke seer.
A. Ick heb wel Vryers meer
Soo hooren praten.
C. ‘Tsal soo ghebeuren.
A. Praetgens zijn leuren.
C. Vw vlucht sal my mijn leven rooven.
A. Neen neen ick moet de Vryers niet ghelooven.
C. V Moeder gaft u in.
A. Adieu ick vrees de Min.
C. O jonghe domme sin!
Ick singh voor dooven.
A. Of ickse kreghe?
C. Soo waer’t te deghe.
A. Wanneer wy bey sieck souden wesen?
C. Ia, want dan souden wy eerst bey ghenesen.
A. Neen dat gheloof ick niet.
C. Wel proeft het, en besiet.
A. Neen neen mijn Moeder riet
My noyt aen desen.
C. ‘Tis soet dus wijckt // niet.
A. Aen u dat blijckt // niet.
C. ‘Tzijn soete smerten die niet deeren.
A. Om smert ist niet de pyne waert te keeren.
C. Ghy weet niet wat ghy mijdt.
A. Adieu ick vlie met vlijt.
C. Wel Amaryl de tijdt
Sal u het leeren.