Essay: DGA en pensioen in eigen beheer

Hoofdstuk 1 Inleiding
De Nederlandse pensioenmarkt is vrijwel continu aan verandering onderhevig. Dit zal ook de komende jaren het geval zijn. E??n van de pensioengebieden waar grote wijzigingen verwacht worden, is het gebied van de directeur-grootaandeelhouder en zijn pensioen in eigen beheer. Het is duidelijk dat er actie ondernomen moet worden. De vraag is alleen: op welke manier?

In de loop der jaren is het opbouwen van pensioen in eigen beheer steeds minder aantrekkelijk geworden voor de directeur-grootaandeelhouder (hierna: DGA). Dit komt onder andere doordat de ruimte om pensioen in eigen beheer op te bouwen flink is ingeperkt door de wetgever. Hierbij kan gedacht worden aan de verplichte actuari??le methode in plaats van bijvoorbeeld de lineaire methode, de afschaffing van leeftijdsterugstelling en de verhoging van de pensioenleeftijd. Daarnaast speelt het verschil in rekenrente waartegen de toekomstige pensioenuitkeringen worden verdisconteerd een grote rol.

In deze thesis zal de problematiek op het gebied van de DGA en zijn pensioen in eigen beheer, maar vooral de verschillende mogelijkheden voor de toekomst, centraal staan. In zijn brief van 6 december is de staatssecretaris van Financi??n ingegaan op de huidige knelpunten en schetst hij een aantal oplossingsrichtingen voor de toekomst. E??n van deze oplossingen bestaat uit de invoering van een geheel nieuw systeem, namelijk de fiscale pensioenreserve. Deze zal uitgebreid aan bod komen.

De probleemstelling die centraal zal staan in deze thesis luidt:
Welke gevolgen heeft de invoering van een fiscale pensioenreserve als vervanger voor het pensioen in eigen beheer voor de DGA en in hoeverre wordt de problematiek rondom het huidige systeem van het pensioen in eigen beheer hierdoor weggenomen?

De thesis begint met een korte introductie op het onderwerp ‘DGA en pensioen in eigen beheer’. Hierbij wordt stilgestaan bij het begrip DGA en de positie die deze inneemt in de Pensioenwet. Ook wordt het systeem van pensioen in eigen beheer kort besproken. Vervolgens worden de knelpunten behandeld, waarbij het verschil tussen fiscale en commerci??le waarderingsregels aan bod komt. Dit verschil is een van de grootste oorzaken van de huidige problematiek rondom het systeem. Daarnaast worden de mogelijke oplossingsrichtingen voor de toekomst besproken. Hierbij wordt uitgebreid stilgestaan bij de mogelijkheid tot het invoeren van een fiscale pensioenreserve. Tot slot zal ik mijn eigen visie naar voren brengen en afsluiten met een conclusie.
Hoofdstuk 2 DGA en pensioen in eigen beheer

2.1 Het Nederlandse pensioenstelsel
Nederland kent een uniek pensioenstelsel, bestaande uit drie pijlers. De eerste pijler wordt gevormd door de Algemene Ouderdomswet (AOW). De hoogte van dit basisinkomen is gekoppeld aan het minimumloon. De tweede pijler bestaat uit de aanvullende collectieve pensioenen. Gepensioneerden krijgen dan een aanvullende uitkering bovenop de AOW-uitkering. De derde en laatste pijler wordt gevormd door de individuele aanvullende pensioenvoorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn individuele verzekeringen, lijfrenten en koopsommen. Hier wordt vooral gebruik van gemaakt door zelfstandigen en werknemers die geen pensioen opbouwen bij een pensioenfonds.

Het opbouwen van pensioen in eigen beheer door de DGA vormt een vreemde eend in de bijt in het Nederlandse pensioenstelsel. Een DGA is niet verplicht om zijn pensioen extern te verzekeren. Hij kan ervoor kiezen om zijn pensioen binnen de eigen BV op te bouwen. Voordat deze manier van pensioenopbouw wordt besproken, zal een korte uitleg gegeven worden over het begrip DGA en de bijzondere positie die hij inneemt.

2.2 De bijzondere positie van de DGA in de Pensioenwet
Het antwoord op de vraag wanneer iemand als directeur-grootaandeelhouder kwalificeert, is niet eenvoudig te geven. Er bestaan verschillende definities van het begrip in verschillende wetten. Voor het pensioen in eigen beheer is vooral de DGA-definitie gegeven in de Pensioenwet van belang.

De Pensioenwet is met ingang van 1 januari 2007 in werking getreden en heeft de Pensioen- en Spaarfondsenwet vervangen. Het doel van de nieuwe Pensioenwet is dat deze is toegesneden op de toekomst en zorg draagt voor een schokbestendig pensioenstelsel. De voornaamste rol van de overheid ligt hierbij in het waarborgen van de afspraken die zijn gemaakt door sociale partners. Deze overheidswaarborging kent drie vormen, namelijk waarborgen voor financi??le, individuele- en uitvoeringszekerheid.

In de huidige Pensioenwet wordt, vergeleken met zijn voorganger, het begrip werknemer beperkt ten aanzien van de directeur-grootaandeelhouder. De definitie van werknemer luidt als volgt: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht voor een werkgever, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder en de werknemer die onder de werkingssfeer van een verplicht gestelde beroepspensioenregeling als bedoeld in de Wet verplichte beroepspensionering valt. De DGA valt dus in zijn geheel buiten de werking van de Pensioenwet. Hiermee is zijn positie ingrijpend gewijzigd. Het wekt geen verbazing dat de DGA een aparte positie inneemt, gezien de hybride rol die hij heeft. Hij is zowel ondernemer als werknemer en als ware in dienst bij zichzelf. De belangrijkste reden dat de DGA buiten de Pensioenwet wordt geplaatst, is dat een DGA werknemer is die de feitelijke macht heeft in een onderneming en beschouwd kan worden als eigenaar. Zijn hoedanigheid van werknemer is van ondergeschikt belang. Een DGA heeft de bescherming van de wet niet nodig. Hij kan zijn eigen belangen ook in de rol van eigenaar behartigen.

De Pensioenwet geldt dus niet voor de directeur-grootaandeelhouder. Maar wanneer wordt iemand aangemerkt als DGA? Op grond van artikel 1 Pensioenwet kwalificeert als DGA:
– de persoonlijk of indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan een stemrecht in de algemene vergadering is gebonden;
– de houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor, waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan een stemrecht in de algemene vergadering is verbonden.
Uit deze definitie kunnen we opmaken dat de werknemer die 10% of meer van de aandelen bezit van zijn werkgever-BV, de mogelijkheid heeft om pensioen in eigen beheer op te bouwen.

2.3 Pensioen in eigen beheer
Bij het opbouwen van pensioen in eigen beheer gaat de DGA een pensioenovereenkomst aan met zijn eigen BV. Het pensioen wordt dan niet veiliggesteld bij een verzekeraar of een pensioenfonds, maar er wordt een pensioenpot gevormd binnen de eigen BV. Dit is aantrekkelijk, omdat de pensioenpremies fiscaal een aftrekpost vormen en tegelijkertijd beschikbaar blijven voor de vennootschap. Hierin schuilt echter ook het risico dat er op de pensioendatum niet voldoende geld aanwezig is om daadwerkelijk te voorzien in de pensioenuitkeringen.

Binnen de opbouw van pensioen in eigen beheer kan een onderscheid worden gemaakt tussen intern en extern eigen beheer. Bij intern eigen beheer wordt de pensioentoezegging gedaan door een BV waarmee de DGA een dienstverband heeft. Dit kan bijvoorbeeld een werkmaatschappij of een holding BV zijn. Extern eigen beheer wil zeggen dat een andere BV de pensioentoezegging doet, waarmee de DGA geen dienstverband heeft, zoals een pensioenstichting.

2.3.1 Fiscale waardering van het pensioen in eigen beheer
Het pensioenlichaam mag jaarlijks een bedrag ten laste van de fiscale winst reserveren als pensioenverplichting. De berekening van deze pensioenverplichting vindt sinds 1995 plaats aan de hand van actuari??le grondslagen, op grond van art. 3.25 Wet Inkomstenbelasting 2001. In dit artikel is het goed koopmansgebruik vastgelegd. Voorheen kon het pensioen in eigen beheer volgens de lineaire methode worden opgebouwd. In dat geval konden de pensioenlasten evenredig over de opbouwperiode verdeeld worden.

In de artikelen 3.26 tot en met 3.29 Wet Inkomstenbelasting 2001 en artikel 8 lid 6 Wet Vennootschapsbelasting 1969 zijn regels opgenomen die de fiscale dotaties ten behoeve van de toegekende pensioenrechten begrenzen. Uit deze regelgeving kan opgemerkt worden dat de fiscale waardering moet plaatsvinden tegen een rekenrente van ten minste 4%. Verder geldt dat bij de fiscale waardering geen rekening gehouden mag worden met leeftijdsterugstelling en toekomstige loon- en prijsstijgingen.

2.3.2 Commerci??le waardering van het pensioen in eigen beheer
De commerci??le waarde is het bedrag dat aan een onafhankelijke verzekeraar zou moeten worden betaald om het toegezegde pensioen aan te kopen. Bij de commerci??le waardering dient de huidige rentestand als uitgangspunt genomen te worden. De pensioenverplichting wordt in dit geval verdisconteerd tegen een lage(re) rente. Daarnaast is het zo dat bij de commerci??le waardering wel rekening mag worden gehouden met leeftijdsterugstellingen.

Mede door het verschil in rekenrente en leeftijdsterugstellingen ontstaan grote verschillen tussen de commerci??le en fiscale waardering van het pensioen in eigen beheer. Deze verschillen worden daarnaast veroorzaakt door het fiscaal wel of niet in aanmerking nemen van vooroverlijdensrisico en het omgaan met indexatie. Hierdoor geeft de pensioenverplichting op de fiscale balans vaak geen realistisch beeld. De gevolgen hiervan worden later in deze thesis besproken.

2.3.3 De voor- en nadelen
2.3.3.1 Voor de DGA
Het opbouwen van pensioen in eigen beheer kent verschillende voordelen voor de DGA zelf. Het grootste voordeel is dat het zorgt voor een verruiming van de liquiditeit binnen de onderneming. Dit gebeurt op twee manieren. Ten eerste is het zo dat de pensioenkosten ten laste van het ondernemingsresultaat mogen worden gebracht. Dit leidt tot een fiscaal voordeel, omdat de vennootschapsbelasting op deze manier wordt gedrukt. Daarnaast is er ‘slechts’ sprake van een pensioenreservering. Het gereserveerde geld kan als werkkapitaal gebruikt blijven worden binnen de onderneming.

Er kleven voor de DGA ook een aantal risico’s aan het opbouwen van pensioen in eigen beheer. Wanneer de bedrijfsresultaten tegenvallen, kan het zijn dat er onvoldoende vermogen aanwezig is in de onderneming om aan de pensioenverplichting te voldoen. Bij faillissement kan de DGA zelfs zijn gehele pensioen kwijtraken. Daarnaast kan het opbouwen van pensioen in eigen beheer zorgen voor een beperking in het uitkeren van dividend. Voordat dividend uitgekeerd kan worden, dient namelijk te worden nagegaan of de vennootschap na de dividenduitkering nog aan haar verplichtingen kan voldoen. Tot deze verplichtingen behoort onder andere de verplichting tot het uitkering van pensioen, ook als deze in eigen beheer wordt gehouden. Doordat de commerci??le waardering van de pensioenverplichting hoger is dan de fiscale waardering, raakt het vermogen als het ware beklemt.

2.3.3.2 Voor de overheid
Ook voor de overheid kleven er een aantal risico’s aan het systeem van pensioen in eigen beheer. Het belangrijkste risico heeft te maken met de schatkist. Op de pensioenvoorziening die door de DGA in eigen beheer wordt opgebouwd, rust namelijk een belastingclaim. Op het moment dat het pensioen tot uitkering komt, worden de uitkeringen in de loon- en inkomstenbelasting betrokken. Echter, zoals hiervoor al aangegeven, kan het voorkomen dat de DGA onvoldoende liquide middelen in zijn onderneming heeft, om te voldoen aan de gehele pensioenverplichting. De loonbelastingclaim rust op de pensioengelden berekend op commerci??le grondslagen. Deze wijkt af van de fiscale pensioenverplichting. De loonbelastingclaim rust dus eigenlijk op een pensioenverplichting die er gedeeltelijk niet is.

Hoofdstuk 3 Problematiek rondom het huidige
systeem en mogelijke oplossingen

3.1 Inleiding
Zoals eerder aangegeven, bestaat er nogal wat problematiek rondom de DGA en het pensioen in eigen beheer. Deze problematiek wordt vooral veroorzaakt door het verschil tussen de fiscale en de commerci??le waardering van de pensioenverplichting in eigen beheer. De fiscale waarde van de pensioenverplichting wijkt af van de commerci??le verplichting, welke beduidend hoger is.

Het verschil tussen de fiscale en de commerci??le waardering van de pensioenverplichting wordt vooral veroorzaakt door de disconteringsvoet, het wel of niet gebruik maken van leeftijdsterugstelling en het fiscaal wel of niet in aanmerking nemen van vooroverlijdensrisico. In deze paragraaf zullen ten eerste deze oorzaken kort aan bod komen. Vervolgens wordt nader ingegaan op de vraag wat voor invloed het verschil tussen commerci??le en fiscale waardering met zich meebrengt voor het pensioen in eigen beheer. Het zorgt namelijk vooral op het gebied van dividenduitkering en echtscheiding voor flink wat onduidelijkheden. De nieuwe, aangepaste regelgeving moet de complexiteit van pensioen in eigen beheer verminderen en dus leiden tot een eenvoudiger en begrijpelijker systeem. Hierbij worden door de staatssecretaris drie randvoorwaarden genoemd. Ten eerste moeten de door de DGA ingelegde middelen beschikbaar kunnen blijven voor de eigen onderneming. Daarnaast moet de mogelijkheid blijven bestaan om iets te regelen voor de nabestaanden. Tot slot moet een aanpassing budgettair haalbaar zijn.

3.2 Onderscheid commerci??le en fiscale waarderingsregels
3.2.1 Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is het rekenpercentage dat gebruikt wordt om de contante waarde van toekomstige kasstromen te bepalen. Bij de fiscale waardering van het pensioen in eigen beheer wordt hierbij gebruik gemaakt van een rekenrente van ten minste 4% op grond van art. 3.29 Wet Inkomstenbelasting 2001 juncto art. 8 Wet Vennootschapsbelasting 1969.

Bij de commerci??le waardering van het pensioen in eigen beheer dient rekening te worden gehouden met een andere rekenrente. In de literatuur wordt het standpunt ingenomen dat de veel lagere DNB-rente als uitgangspunt dient te worden genomen voor de commerci??le waardering. Deze disconteringsvoet is aanzienlijk lager dan de 4% die wordt gebruikt voor de fiscale waardering van de pensioenverplichting. Dit heeft tot gevolg dat de commerci??le pensioenverplichting forst hoger is dan de fiscale pensioenverplichting.

3.2.2 Leeftijdsterugstelling
Het wel of niet toepassen van leeftijdsterugstellingen zorgt ook voor verschil tussen de commerci??le en de fiscale waardering van het pensioen in eigen beheer. Toepassen van een leeftijdsterugstelling wil zeggen dat voor de berekening van de pensioenverplichting gekeken wordt in de sterftetafel bij een jongere leeftijd dan de daadwerkelijke leeftijd. De levenskansen van een jongere persoon worden dus als uitgangspunt genomen. Op deze manier wordt geanticipeerd op een toekomstige stijging van de gemiddelde levensduur.

Art. 8 lid 6 Wet Vennootschapsbelasting 1969 bepaalt dat ‘bij de waardering van de verplichting geen overlevingstafel kan worden gehanteerd waarin rekening is gehouden met verwachtingen omtrent toekomstige levensverwachtingen en kan een leeftijdsterugstelling alleen worden toegepast ter correctie van het verschil tussen de gehanteerde overlevingstafel en een overlevingstafel van recentere datum’. Bij de fiscale waardering mag dus geen rekening gehouden worden met leeftijdsterugstellingen. Dit in tegenstelling tot de commerci??le waardering, waarbij het wel is toegestaan gebruik te maken van leeftijdscorrecties. Het effect van een verbod op leeftijdsterugstellingen bij een pensioen in de opbouwfase is een circa 10% lager doelvermogen en daardoor ook een circa 10% lagere pensioenverplichting. De fiscale pensioenverplichting wordt dus lager ten opzichte van de commerci??le pensioenverplichting.

3.2.3 Vooroverlijdensrisico
Met het vooroverlijdensrisico wordt bedoeld het risico dat de DGA overlijdt voor het bereiken van de ingangsdatum van het pensioen en dat de vennootschap dus een partnerpensioen moet gaan uitkeren. Bij de commerci??le waardering dient de vennootschap rekening te houden met deze toezeggingen op grond van het partnerpensioen. Fiscaal gezien is het echter niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik om een voorziening te vormen voor het risico op vooroverlijden. Het gevolg hiervan is dat de commerci??le waarde van de pensioenverplichting lager is dan de fiscale waarde, omdat het risico voor de vennootschap beperkter is.

3.3 Gevolgen verschil commerci??le en fiscale waarderingsregels
3.2.1 Dividenduitkering
Het beschreven verschil tussen de commerci??le en de fiscale waardering van de pensioenverplichting in eigen beheer zorgt voor nogal wat onduidelijkheden, onder andere op het gebied van dividenduitkering. Wanneer de vennootschap winst maakt, kan een deel van deze winst uit worden gekeerd aan de aandeelhouders. In 2012 is de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht, ook wel flex BV wet, ingevoerd. Met de invoering van deze flex BV moet een vennootschap voortaan aan de zogenoemde balans- en uitkeringstoets voldoen, voordat het kan overgaan tot het uitkeren van dividend.

Indien een onderneming wettelijke of statutaire reserves heeft, moet zij eerst voldoen aan de balanstest. De balanstest houdt in dat een uitkering alleen is toegestaan voor zover het eigen vermogen van de bv groter is dan het totaal van de aan te houden wettelijke en statutaire reserves. Als hieraan wordt voldaan, moet vervolgens nog worden gekeken naar de uitkeringstest. Indien een onderneming geen wettelijke statutaire reserves heeft, kan gelijk worden overgegaan naar de uitkeringstest. Deze uitkeringstest houdt in dat na het uitkeren van dividend, de bv nog steeds moet kunnen blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Er moet dus worden nagegaan of de vennootschap nog wel aan haar verplichtingen kan voldoen. E??n van deze verplichtingen is de verplichting tot het uitkeren van pensioen. Hieronder valt ook het pensioen in eigen beheer.

Wanneer wordt voldaan aan zowel de balanstoets als de uitkeringstoets, moet de voor dividend beschikbare uitdelingsruimte worden vastgesteld. Hierbij mag de continu??teit van de onderneming geen gevaar lopen. Bij het bepalen tot welke hoogte maximaal dividend mag worden uitgekeerd, wordt gekeken naar de balansposten die zijn gewaardeerd op commerci??le grondslagen. De commerci??le waarde van de pensioenverplichting wijkt af van de fiscale waarde, welke lager is. De vraag is nu hoe hier rekening mee moet worden gehouden met betrekking tot de voor dividend beschikbare uitdelingsruimte in het kader van de uitkeringstest.

Vanuit de literatuur wordt gepleit voor een heroverweging en concretisering van de volgens commerci??le regels te bepalen (fiscale) pensioenvoorziening. De commerci??le en de fiscale rekenregels moeten nader bij elkaar komen te liggen, waardoor er geen beklemming van het vermogen ontstaat als gevolg van het feit dat de commerci??le waarde aanzienlijk hoger is dan de fiscale waarde.

3.2.2 Echtscheiding
Vanwege de hybride rol van de DGA wordt deze buiten de Pensioenwet geplaatst. Echter, in geval van echtscheiding geldt dezelfde wet- en regelgeving als voor de gewone werkgever. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) is dus ook op de DGA van toepassing. Bij echtscheiding verkrijgt de ex-partner een voorwaardelijk recht op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Dit ouderdomspensioen zal verevend moeten worden.

De Hoge Raad heeft bepaald dat een DGA verplicht is tot het afstorten van de te verevenen pensioenaanspraken bij een professionele verzekeraar indien de ex-echtgenote dit wenst. Dit brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich mee. De Hoge Raad overweegt dat het niet terecht zou zijn dat de ex-echtgenote afhankelijk blijft van het beleid dat de DGA in zijn onderneming voert. De ex-partner blijft dan het risico dragen dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn in de onderneming en dat het pensioen niet of slechts gedeeltelijk kan worden uitgekeerd op de pensioendatum. Het is echter wel zo dat het afstorten van de pensioenaanspraken bij een professionele verzekeraar geen gevaar mag vormen voor de continu??teit van de onderneming. Of er daadwerkelijke afstorting plaatsvindt, is dus afhankelijk van de liquiditeitspositie van de onderneming.

In het geval dat er afstorting bij een externe verzekeraar plaatsvindt, gebeurt dit op basis van commerci??le grondslagen. De commerci??le waarde van de pensioenverplichting is aanzienlijk hoger dan de fiscale waarde. Het kan dus voorkomen dat de reserve niet toereikend is, omdat deze is berekend aan de hand van de fiscale waarderingsregels.

3.4 Mogelijke oplossingsrichtingen (EIGEN WOORDEN)
In zijn brief van 6 december 2013 heeft de (toenmalige) staatssecretaris de knelpunten van het huidige systeem van pensioen in eigen beheer besproken. De regelgeving dient zo aangepast te worden dat de knelpunten van het huidige systeem worden weggenomen. De staatssecretaris constateert de volgende knelpunten:
‘ De waarderings- en berekeningssystematiek is ingewikkeld
‘ De fiscale regels in de winstsfeer voor waardering van de pensioenverplichting wijken af van de commerci??le regels.
‘ Voor het opstellen van de jaarrekening kunnen kleine rechtspersonen uitgaan van de fiscale gegevens (commercieel volgt fiscaal). Dit heeft tot gevolg dat het eigen vermogen van die rechtspersoon hoger lijkt dan het werkelijk is, waardoor wordt gedacht dat er ruimte is om dividend uit te delen.
‘ Bij echtscheiding kan het zo zijn, dat het pensioen tegen de waarde in het economische verkeer moet worden overgedragen aan een verzekeraar terwijl de reserve is berekend met inachtneming van de fiscale regels. De reserve kan dan niet toereikend zijn
‘ Bij extern eigen beheer kan het zo zijn, dat de uitgaven bij de werkmaatschappij gedeeltelijk niet aftrekbaar zijn, terwijl de ontvangsten bij het pensioenlichaam (gedeeltelijk) in de winst worden betrokken
‘ Voor de heffing van loonbelasting wordt uitgegaan van de werkelijke waarde van de aanspraak, terwijl voor de vennootschapsbelasting de fiscale waarde uitgangspunt is. Dit kan verwarrend zijn voor belastingplichtigen.

Naast de knelpunten van het huidige systeem, bespreekt de staatssecretaris ook een aantal mogelijke oplossingsrichtingen voor de toekomst. Daarnaast is door de huidige staatssecretaris een extra oplossingsmogelijkheid onderzocht in zijn brief van 2 juni 2014, namelijk een beschikbare premieregeling met een vast oprentingspercentage. De nieuwe regelgeving moet de complexiteit van het pensioen in eigen beheer verminderen en dus leiden tot een eenvoudiger en begrijpelijker systeem.
In deze paragraaf zal ik kort deze oplossingsrichtingen bespreken. In het volgende hoofdstuk zal een van deze oplossingsrichtingen nader toegelicht worden, namelijk de invoering van een fiscale pensioenreserve. Uit zijn brief kan opgemerkt worden dat de staatssecretaris hierin het meeste potentie ziet voor de toekomst. De vraag is of dit wel terecht is.

3.4.1 Fiscale waardering van de pensioenverplichting op commerci??le grondslagen
Als eerste oplossingsmogelijkheid wordt aangedragen dat de fiscale waardering van de pensioenverplichting voortaan plaatsvindt op commerci??le grondslagen. Dit betekent dat de pensioenverplichting verhoogd wordt.

Het grootste voordeel van deze mogelijkheid is dat het verschil tussen de commerci??le en de fiscale waardering verdwijnt. Hiermee verdwijnt de onduidelijkheid op het gebied van de dividenduitkering. Het is voor een DGA duidelijker te zien of er voldoende ruimte is om dividend uit te keren. Immers, op de balans staan dan de hogere verplichting en het lagere eigen vermogen. Een ander voordeel is het dat het voor de belastingplichtigen duidelijke wordt op welk bedrag nog een loonbelastingclaim rust.

Andere knelpunten blijven echter bestaan. Er wordt geen oplossing geboden voor de omstandigheid dat de berekeningen ingewikkeld zijn. Belangrijk punt is bovendien dat deze optie forse negatieve budgettaire consequenties heeft. Naar het zich laat zien zal dit bij de huidige rentestand een totale budgettaire derving van ’10 miljard met zich meebrengen, waarvan ‘950 miljoen in het eerste jaar. De fiscale hoogte van de pensioenverplichting zal immers onder de huidige omstandigheden fors toenemen als de fiscale waardering zou moeten plaatsvinden op basis van commerci??le uitgangspunten.

3.4.2 Fiscale pensioenverplichting vormt uitgangspunt voor herrekening van de
pensioenaanspraken (afstempeling)
Als tweede oplossingsrichting wordt een eenmalige afstempeling van de pensioenverplichting voorgesteld. De DGA heeft de mogelijkheid om op basis van de huidige fiscale waarde van de pensioenverplichting de hoogte van het toegezegde pensioen te herrekenen. Dit zal verder niet leiden tot consequenties voor de heffing van loonbelasting. De vennootschap wordt dus als het ware deels van een verplichting bevrijd. Er wordt een lagere pensioenuitkering toegekend aan de DGA.

Het voordeel hiervan is dat direct na afstempeling de fiscale waarde en de commerci??le waarde van de pensioenverplichting aan elkaar gelijk zijn. Hierin schuilt echter ook meteen een nadeel, namelijk dat slechts tijdelijk een oplossing wordt geboden en niet structureel. Na afstempeling zal in de berekening van de dotatie van de volgende jaren wederom verschil ontstaan tussen de commerci??le en de fiscale waarde.

De budgettaire gevolgen zullen minder groot zijn dan bij de eerste aangedragen oplossing, omdat er geen extra dotaties plaatsvinden. Wel leidt deze oplossingsrichting tot een eenmalige omzetting van een latente loonbelastingclaim in een vennootschapsbelastingclaim en een inkomstenbelastingclaim.

3.4.3 Een geheel nieuw systeem: een fiscale pensioenreserve voor de oude dag
De derde oplossing bestaat uit de invoering van een geheel nieuw systeem, namelijk een fiscale reserve in eigen beheer voor de oude dag. Kort gezegd kan de BV in dit geval jaarlijks een pensioenreserve doteren, mits er dat jaar winst is gemaakt. Deze dotatie is aftrekbaar van de fiscale winst. Bij het bereiken van de pensioendatum moet de DGA van de gevormde reserve vervolgens een lijfrente bij een verzekeraar aankopen. De staatssecretaris lijkt zeer te spreken over dit nieuwe systeem. Ik sta hier erg kritisch tegenover. Worden de huidige knelpunten wel daadwerkelijk weggenomen? En doen zich er geen nieuwe problemen voor wanneer gekozen wordt voor dit systeem? Dit zal allemaal uitgebreid besproken worden in het volgende hoofdstuk.

3.4.4 Beschikbare premieregeling met vast oprentingspercentage
Tot slot is er door de huidige staatssecretaris van Financi??n nog een vierde mogelijke oplossing voorgedragen. Hij stelt een beschikbare premieregeling met een vast oprentingspercentage voor. Onzeker of dit tot vereenvoudiging zal leiden. Intrinsiek aan beschikbarepremieregelingen is namelijk dat de premie weliswaar vaststaat, maar het rendement onzeker is. Als het rendement wordt vastgesteld op een bepaald niveau, dan is er in feite weer sprake van een gegarandeerde toezegging, waardoor in wezen geen sprake meer is van een definedcontributionregeling maar van een definedbenefitregeling. Hiermee loop je alsnog het risico dat deze aanspraak voor de jaarrekening op commerci??le grondslagen gewaardeerd zal moeten worden. Vanwege de eenvoud van het achterliggende principe van deze voorgestelde variant, ben ik wel bereid om te onderzoeken of een nieuw regime, waarin oprenting met een vast percentage een belangrijk ingredi??nt is, kans van slagen heeft. De beoogde fiscale eenvoud kan echter tot civiele complicaties leiden vanwege de mogelijke eis tot commerci??le waardering.

3.4.5 Conclusie
Het nieuwe systeem moet eenvoudiger en begrijpelijker zijn dan het huidige systeem. Daarnaast moet voldaan worden aan de door de staatssecretaris genoemde randvoorwaarden. De eerste aangedragen oplossingsrichting, waarbij de fiscale pensioenverplichting op commerci??le bassi wordt berekent, is simpelweg budgettair niet haalbaar. De tweede mogelijkheid, waarbij de fiscale pensioenverplichting uitgangspunt vormt voor een herrekening van de pensioenaanspraken, betekent slechts een tijdelijke oplossing en biedt dus geen uitkomst voor de lange termijn. De staatssecretaris lijkt te neigen naar de derde oplossing, het invoeren van een fiscale pensioenreserve. In het volgende hoofdstuk zal ik aangeven waarom invoering van dit nieuwe systeem naar mijn mening geen goed alternatief voor het pensioen in eigen beheer is.
Bespreken beschikbare premieregeling met vast oprentingspercentage

3.5 Literatuuronderzoek
Vanuit de literatuur zijn veel reacties gekomen op de brief van de staatssecretaris van 6 december 2013. Niet alleen wordt gediscussieerd over de verschillende aangedragen oplossingsrichtingen, maar ook de beschreven problematiek wordt bekritiseerd. Zo wordt, naar mijn mening terecht, de vraag gesteld of de problematiek niet wordt overschat dan wel op een juiste wijze wordt ge??nterpreteerd. In het Interim-rapport ‘Het Ondernemerspensioen’ wordt onder andere gesteld dat onder commerci??le waarde zou kunnen worden verstaan ‘de waarde van het pensioen zoals de uitvoerder van het pensioen in eigen beheer dit in de jaarrekening moet opnemen op grond van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving’. Deze commerci??le waarde valt aanzienlijk lager uit dan de commerci??le waarde die gehanteerd wordt door de staatssecretaris en de Belastingdienst. Daarnaast is het zo dat de disconteringsvoet die gebruikt dient te worden bij de bepaling van de fiscale pensioenverplichting, de marktrente, in het laatste jaar is toegenomen. Hiermee is de problematiek veroorzaakt door het verschil tussen fiscale en commerci??le waarderingsregels dus afgenomen. Geconcludeerd kan worden dat de staatssecretaris de problematiek van het huidige systeem van pensioen in eigen beheer overschat.

David Bakker, ondernemende pensioendeskundige, is van mening dat Financi??n de genoemde knelpunten, denk bijvoorbeeld aan de dividendtoets, grotendeels zelf heeft veroorzaakt.

Hoofdstuk 4 Een geheel nieuw systeem: de fiscale pensioenreserve

4.1 Inleiding
Een van de mogelijke oplossingsrichtingen bestaat uit de invoering van een geheel nieuw systeem voor de DGA en zijn pensioen. Het pensioen in eigen beheer wordt in dit geval vervangen door een fiscale pensioenreserve. Dit zou een minder complex en inzichtelijker systeem betekenen. In zijn brief van 6 december lijkt de staatssecretaris zelf het meest enthousiast over deze oplossingsrichting. Echter, is dit enthousiasme terecht?

In dit hoofdstuk wordt eerst een uitleg gegeven over wat deze fiscale pensioenreserve precies inhoudt. Hierbij komen ook de voor- en nadelen van het systeem aan bod. Vervolgens wordt bekeken of de huidige problematiek rondom het systeem van pensioen in eigen beheer wordt weggenomen door de invoering van een fiscale pensioenreserve. Tot slot wordt stilgestaan bij de vraag of er geen nieuwe problemen ontstaan wanneer gekozen wordt voor deze oplossingsrichtingen en zullen er verschillende visies vanuit de literatuur naar voren komen.

4.2 Het systeem van de fiscale pensioenreserve
4.2.1 De fiscale pensioenreserve nader bekeken
Bij het systeem van de fiscale pensioenreserve kan de BV jaarlijks een pensioenreserve doteren mits er dat jaar winst is gemaakt. Deze dotatie is aftrekbaar van de fiscale winst en bedraagt een maximaal bedrag doch ten hoogste een percentage van de winst. Bij het bereiken van de pensioendatum valt de opgebouwde pensioenreserve vrij ten bate van de winst. Deze vrijval kan worden voorkomen door met de gereserveerde middelen een lijfrente bij een verzekeraar ten behoeve van de DGA aan te kopen. Wordt op de pensioendatum van de gevormde reserve geen lijfrente aangekocht, dan staat hier een fiscale sanctie op. De sanctie houdt in dat 20% revisierente dient te worden betaald over de vrijval van de reserve, die plaatsvindt wanneer de pensioenreserve op de pensioendatum niet wordt afgestort naar een verzekeraar.

Bij de fiscale pensioenreserve zal geen sprake meer zijn van een pensioenaanspraak in de zin van de loonbelasting. Daarmee wordt geregeld dat op het bedrag van de reserve geen loonbelastingclaim rust. De koppeling met de loonbelasting wordt dus losgelaten en de complexiteit van verschillende berekeningen van de fiscale waarde voor de vennootschapsbelasting en de commerci??le waarde voor de loonbelasting wordt gereduceerd.

De fiscale reserve voor de oude dag van de DGA kan in dit nieuwe systeem alleen worden gevormd door de vennootschap waarin de materi??le onderneming wordt gedreven.

Om het systeem overzichtelijk en eenvoudig te houden, kan worden overwogen inhaaldotaties niet mogelijk te maken. Dit zou tot gevolg hebben dat in een jaar waarin wel voldoende winst is behaald, geen inhaaldotaties mogelijk zijn over voorgaande jaren waarin niet of minder dan het maximum is gedoteerd vanwege een te geringe winst. Dit zou passen in de hiervoor gegeven gedachte dat er geen pensioenrechten worden opgebouwd, maar wel de geldmiddelen voor de vennootschap beschikbaar blijven. Gevolg is dat een vennootschap met zeer wisselende winsten een lagere reserve zal opbouwen. Aan de andere kant brengt het niet doteren over een verliesjaar met zich mee dat geen extracomptabele jaar overschrijdende overzichten hoeven worden bijgehouden.
Indien inhaaldotaties worden togestaan, moeten deze extracomptabel worden bijgehouden en geadministreerd. Hierdoor stijgen de administratieve lasten voor DGA’s. Bovendien zijn de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst hiervan groot. De Belastingdienst is namelijk in grote mate geautomatiseerd, maar de inhaalreserves moeten handmatig worden bijgehouden en geadministreerd. Dit vergt extra inzet van menskracht.

4.2.2 Vergelijking met de fiscale oudedagsreserve voor IB-ondernemers
De voorgestelde fiscale pensioenreserve lijkt bijzonder veel op de oudedagsreserve van art. 3.67 Wet Inkomstenbelasting 2001. Deze oudedagsreserve is in 1973 ontstaan naar aanleiding van het rapport van de Commissie Van Soest. De Commissie Van Soest constateert dat zelfstandige ondernemers behoefte hebben aan een oudedagsvoorziening en tevens een financieringsbehoefte ten behoeve van de onderneming. Daarom streeft zij naar een regeling die de ondernemer in staat stelt een oudedagsvoorziening op te bouwen, waarbij de gereserveerde gelden in de eigen onderneming kunnen worden aangewend. Het argument voor de Commissie om dat binnen de eigen onderneming te kunnen doen is dat ‘een goede economische functievervulling door een zelfstandige inhoudt dat het hem over het algemeen niet mogelijk zal zijn belangrijke bedragen buiten de onderneming te beleggen’.

4.3 Verbeteringen ten opzichte van het oude pensioen in eigen beheer
De koppeling met de loonbelasting wordt losgelaten en de complexiteit van verschillende berekeningen van de fiscale waarde voor de vennootschapsbelasting en de commerci??le waarde voor de loonbelasting wordt gereduceerd. Dit maakt bijvoorbeeld de dividenduitkeringstoets voor de DGA veel eenvoudiger. Ook voor de Belastingdienst betekent dit een aanzienlijke vereenvoudiging. Daarnaast blijven de gelden beschikbaar binnen de onderneming. Budgettair gezien is deze variant eveneens haalbaar.

Indien inhaaldotaties worden togestaan, moeten deze extracomptabel worden bijgehouden en geadministreerd. Hierdoor stijgen de administratieve lasten voor DGA’s. Bovendien zijn de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst hiervan groot. De Belastingdienst is namelijk in grote mate geautomatiseerd, maar de inhaalreserves moeten handmatig worden bijgehouden en geadministreerd. Dit vergt extra inzet van menskracht.

De invoering van een fiscale oudedagsreserve als vervanger voor het pensioen in eigen beheer zorgt er dus voor dat een groot gedeelte van de huidige problematiek wordt weggenomen. Er bestaan geen verschillen meer tussen de fiscale en commerci??le waardering meer. De band tussen de vennootschapsbelasting en de loonbelasting wordt doorbroken. Er is derhalve geen sprake meer van een aanspraak die wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer van de opgebouwde pensioenrechten.
Daarnaast kan, nu er geen verschil meer bestaat tussen de fiscale en de commerci??le waarde, eenvoudiger worden vastgesteld of, en tot welke hoogte, dividenden kunnen worden uitgedeeld.

Actuari??le berekeningen zijn niet meer nodig.

Een van de genoemde randvoorwaarden in de brief van 2 juni 2014 is dat de ingelegde middelen beschikbaar moeten kunnen blijven voor de eigen onderneming. Daar wordt in dit geval aan voldaan. De gereserveerde gelden blijven namelijk beschikbaar voor de financiering van de onderneming.
Aan de randvoorwaarde dat de nieuwe regelgeving budgettair haalbaar moet zijn, wordt ook voldaan in het geval er wordt gekozen voor de invoer van een fiscale pensioenreserve.

Binnen het huidige systeem, waarbij de toezegging in de loonheffingensfeer centraal staat, lijkt het gelet op het voorgaande niet eenvoudig om aan de gesignaleerde knelpunten tegemoet te komen. Een andere oplossingsrichting is om het huidige systeem van het opbouwen van pensioenaanspraken in eigen beheer te vervangen door, met inachtneming van de budgettaire mogelijkheden, te voorzien in de mogelijkheid om op een minder compliceerde en meer inzichtelijke wijze fiscaal te reserveren voor de oude dag. Daarbij is als uitgangspunt gekozen dat de gelden beschikbaar moeten blijven voor de financiering van de onderneming en dat de gelden bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ook daadwerkelijk worden aangewend ten behoeve van de oude dag. Voorts zou het systeem zodanig eenvoudiger moeten worden dat actuari??le berekeningen achterwege kunnen blijven. Om dit te bereiken zou het huidige systeem moeten worden vervangen. De DGA wordt in dat geval elk jaar opnieuw twee keuzes geboden: het pensioen wordt bij een externe professionele verzekeraar ondergebracht of er worden geen pensioenrechten opgebouwd maar er kant en behoeve van de oude dag ten laste van de fiscale winst een reserve opgebouwd.

4.4 Nieuwe problematiek
4.3.1 Echtscheiding
De faciliteit voor de oude dag ‘in eigen beheer’ is fiscaal van aard en er is geen sprake van een arbeidsrechtelijke pensioenaanspraak. Dit betekent dat bij echtscheiding de partner geen aanspraak kan maken op (directe) verdeling van de reserve. Dit is een verschil met de huidige situatie. Het betekent ook dat eerdergenoemd knelpunt dat bij echtscheiding het overdragen van pensioen aan een verzekeraar de continu??teit van de onderneming in gevaar kan brengen, zich dan niet voordoet.
In geval van echtscheiding zijn er met betrekking tot de reserve geen consequenties voor de vennootschap waarin de reserve is gevormd.

De staatssecretaris concludeert dat invoeren van een geheel nieuw systeem de beste perspectieven biedt. Hij maakt een vergelijking met het systeem van de fiscale oudedagsreserve zoals dat geldt voor IB-ondernemers. Het pensioen en de pensioenverplichting worden vervangen voor een DGA fiscale oudedagsreserve. Het pensioen is dan geen pensioen meer, niet voor de Wet op loonbelsating 1964, maar ook privaatrechtelijk niet meer. Hoe gaat men om met de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding als pensioenrechten ineens geen pensioenrechten meer zijn? Voor de DGA en zijn BV is het mooi dat de ex-partner geen rechten kan doen gelden op het pensioenvermogen. Maar is dit niet een onevenwichtige uitholling van de bestaande rechten van de huidige partners?

4.3.2 Partnerpensioen
De introductie van een fiscale pensioenreserve in plaats van het pensioen in eigen beheer zou een afschaffing van het partnerpensioen (in eigen beheer) betekenen. De partner van de DGA heeft geen enkele zekerheid met betrekking tot de nabestaandenvoorziening. Het gereserveerde kapitaal, voor zover ook daadwerkelijk gereserveerd is, is het beschikbare kapitaal bij overlijden. Dat betekent dat als de DGA kort na het starten van de reservering komt te overlijden er nagenoeg niets aanwezig zal zijn. Aangezien de DGa ook geen pensioen opbouwt zal er ook geen pensioenbrief zijn waar de partner rechten aan kan ontlenen. Dat betekent dat voor de partner van de DGA andere voorzieningen moeten worden getroffen.
Mogelijkheden: een partnerpensioen bij een professionele verzekeraar in de zin van artikel 18b Wet Loonbelasting 1964. Op deze wijze heeft de partner verzekerde rechten, maar zoals hiervoor is opgemerkt is het de vraag of de producten hiervoor voldoende worden aangeboden op de markt.

4.3.3 Budgettaire gevolgen
Ook hier geldt dat deze oplossingsrichting leidt tot een eenmalige omzetting van een loonbelastingclaim in een vennootschapsbelastingclaim en een inkomstenbelastingclaim (aanmerkelijk belang) hetgeen budgettaire implicaties kan hebben.
Minder uitvoeringskosten

4.5 Overgangsrecht
Bestaande pensioenen in eigen beheer kunnen in die variant op basis van de fiscale waarde worden omgezet in een reserve.

Het verschil tussen de oudedagsreserve, dat op dit moment dus is voorbehouden aan de IB-ondernemer, en het pensioen in eigen beheer (DGA), is aanzienlijk. Pensioen in eigen beheer wordt beheerst door de werkelijke pensioenregels van de Wet Loonbelasting 1964, terwijl de oudedagsreserve puur uit de gecumuleerde dotaties bestaat. Dit mondt uit in grote verschillen.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan het risicodeel van de oudedagsvoorziening (vooral het partnerpensioen). Dat is geheel niet aanwezig bij de oudedagsreserve en wel bij het pensioen in eigen beheer. Ook is het pensioen in eigen beheer meer gebaseerd op salaris/inkomen dan de oudedagsreserve. Bovendien is de regelgeving voor pensioen in eigen beheer veel meer uitgewerkt dan voor de oudedagsreserve.

Indien wordt gekozen voor een systeem waarbij voor de oude dag wordt gereserveerd door middel van een fiscale reserve, dan zal bezien dienen te worden op welke wijze door middel van overgangsrecht huidige rechten op soepele wijze kunnen worden omgezet, waarbij voorkeur ook voor reeds opgebouwde pensioenrechten kan worden tegemoetgekomen aan de gesignaleerde knelpunten.
Zoals hiervoor opgemerkt, wordt ook bij invoering van het nieuwe systeem aan de DGA de mogelijkheid geboden om, net zoals onder het huidige regime het geval is, pensioen op te bouwen bij een professionele verzekeraar. De vraag is of ook de mogelijkheid zou moeten blijven bestaan om pensioen op te bouwen bij een onafhankelijke pensioenstichting.
Vanuit de gedachte dat de premies worden betaald aan een onafhankelijke stichting, en de stichting de ontvangen gelden vervolgens niet of slechts beperkt mag teruglenen aan de werkmaatschappij, zou deze mogelijkheid in stand kunnen blijven. Echter, er zal wel voor moeten worden gezorgd dat de stichting echt onafhankelijk is en ook onafhankelijk blijft. Onafhankelijk houdt in dit kader onder andere in dat er sprake moet zijn van een onafhankelijk bestuur. Verder geldt de eis dat de (sterfte)winst wordt aangewend ten bate van de verzekerden, een pensioenfonds met een overeenkomstige doelstelling, of een algemeen maatschappelijk belang. Toezicht op dergelijke stichtingen zal de nodige inspanningen vereisen en geregeld zal moeten worden waar dit toezicht zal dienen plaats te vinden. De Belastingdienst is daartoe niet ge??quipeerd. Het laten vervallen van de mogelijkheid van pensioenopbouw bij een onafhankelijke stichting zou een vereenvoudiging kunnen betekenen, niet alleen in de wetgeving maar ook in de uitvoering.

4.6 Conclusie
Deze fiscaal gedwongen winkelnering bij een verzekeraar zal niet bijdragen aan het succes van de pensioenreserve.

De staatssecretaris lijkt zelf overtuigd te zijn van de invoering van een fiscale pensioenreserve, echter vanuit de literatuur komt er commentaar op dit systeem. In een rapport uitgegeven door Tilburg University wordt gesteld dat invoering niet voor een oplossing van het probleem zorgt en leidt tot andere al jaren bekende problemen. Het leidt tot een verslechtering van de pensioensituatie van ondernemers, mede omdat alternatieven buiten de BV niet voorhanden zijn.

Accountants, belasting- en pensioenadviseurs zien weinig heil in de fiscale pensioenreserve. Dat is wel begrijpelijk, gegeven de slechte ervaringen met de oudedagsreserve (FOR) bij IB-ondernemers. De FOR lijkt weinig serieus te worden genomen als oudedagsvoorziening. Wij zijn het eens met het commentaar van het Register Belastingadviseurs dat de FOR weliswaar een liquiditeitsvoordeel oplevert, maar dat het slechts een schijnvoorziening is. Vaak wordt de oudedagsreserve niet afgewikkeld voor de aanschaf van een lijfrente. In het voorstel van de staatssecretaris wordt omzetting in een lijfrente verplicht. Er zullen fiscale sancties worden opgelegd als het anders wordt uitgevoerd.
Een opmerking hierbij is dat de fiscale pensioenreserve een aftrekpost voor de winstbepaling van de BV is. Als geen lijfrente wordt aangekocht op de pensioendatum, valt de reserve vrij in de fiscale winst van de BV en is de DGA revisierente verschuldigd. Deze vrijval kan worden voorkomen door de reserve af te storten voor een lijfrente.
Daarnaast leidt de oudedagsreserve in de praktijk ook wel tot verwarring bij ondernemers. Menig ondernemer gaat ervan uit, dat er iets gespaard is voor de oudedagsvoorziening als aan de oudedagsreserve gedoteerd is en is de ondernemer zich er dus niet van bewust dat feitelijk sprake is van het opbouwen van een belastingclaim. Aangezien geen vermogen wordt veiliggesteld voor de oude dag is er volgens de Studiecommissie geen sprake van een re??le oudedagsvoorziening. Dietvorst is van mening dat een voorziening solide en betrouwbaar moet zijn en met de FOR is geen sprake van inkomenszekerheid.

– Bij de oudedagsvoorziening wordt in het geheel geen aandacht geschonken aan het nabestaandenrisico. Het is louter een percentage van de winst dat wordt gereserveerd. Het nabestaandenrisico speelt bij deze reservering geen rol.
– De oudedagsreserve rent niet op. Louter de dotaties worden bij elkaar opgeteld en dit leidt tot een reserve die achterblijft en dus een matig tot slechte oudedagsvoorziening.
– Het is niet mogelijk niet benutte dotaties in het verleden alsnog in te halen. Dit leidt tot definitief verlies van deze jaren en wederom tot een matige oudedagsvoorziening.
– De fiscale ruimte van de huidige oudedagsvoorziening is minder ruim dan de ruimte voor pensioendotaties en levert dus per definitie een lagere oudedagsvoorziening op
– Alternatieve producten voor de ondernemer bij verzekeraars zijn nauwelijks aanwezig
– Er wordt geen oplossing aangedragen voor het ovegangsrecht

Hoofdstuk 5 Conclusie

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.