Essay: De soldaten in de 1e wereldoorlog

De soldaten die aan de Ijzer moesten strijden hebben het in het algemeen het zwaarst gehad. De situatie aan de Ijzer was mensonterend. Soldaten moesten vechten vanuit grauwe, koude loopgraven tussen de ratten en modder. Ondanks alle modder en koude groeiden er in de loopgraven klaprozen en de klaproos is daardoor het symbool geworden van de 1e wereldoorlog. Elke dag moesten ze leven met het idee dat dit wel hun laatste dag kon zijn. Bovendien konden de Belgen als enige strijders nooit met verlof naar huis. De soldaten leden veel kou en hadden een groot gebrek aan rust en slaap. Vaak leefden de soldaten dag en nacht in de open lucht , maar in sommige gevallen konden er wel onderkomens gemaakt worden in de zijkant van een loopgraaf, maar meestal waren dit meer holen dan leefbare onderkomens. In de loopgraven was er zeer weinig voedsel en zodus in April 1917, was er een grote ontevredenheid bij de Belgen door die voedselschaarste en daardoor kregen zij voor het eerst te maken met gifgasgranaten. Dit had zeer grote gevolgen. Vele soldaten (Petrus-Jan Smets, Hubert Huybrechts, T??rence Van Campenhout en een tiental anderen uit Leefdaal), werden in weinige minuten verminkt voor hun leven of hadden ademhalingsstoornissen. Soldaten moesten zich strikt aan de regels houden van de legerleiding. Indien ze dit niet deden, werden ze gestraft door te verblijven in strafkampen of er waren zelfs ergere straffen.

Bijvoorbeeld: Twee frontsoldaten uit Leefdaal werden veroordeeld tot 5 en 10 jaar opsluiting wegens ‘desertie in het zicht van de vijand’ (= verlaten van het leger). Buiten de uren van doodsangst in de loopgraven leidden de soldaten een bestaan vol verveling en wanhoop. Sommigen verminkten zichzelf om te ontsnappen aan alle ellende. Typisch was het verwonden van de rechter wijsvinger waardoor amputatie nodig was. Men kon ook gestraft worden voor zelfverminking of poging tot zelfmoord, het was dan ook verboden voor militaire artsen om medische hulp te verlenen aan gewonden die verdacht werden van zelfverminking. Nog een probleem in de loopgraven was ook vooral de hygi??ne. De soldaten hadden er veel te kampen met luizen en allerlei ziektes. Was- en scheermogelijkheden waren er niet. De soldaten moesten hun behoeften achter de loopgraven doen. Tijdens de dagen dat ze in de frontlijn zaten konden ze hun niet wassen, maar ongeveer 15 mijl (ongeveer 24 km) achter het front, kon je naar speciaal opgerichte plaatsen om je te wassen. Hun uniformen veranderen konden ze niet, maar hun onderhemd wel en dat ging dan in speciale machines om de luizen te doden (getuigenis van Henry Oxley, ‘Volksboek: van den Grooten Oorlog’). Een ander probleem waar ze mee te maken hadden was gifgas. Soms roken de soldaten het gas aankomen en toen dat zo was, brak er paniek uit. Iedereen begon te hoesten of braken. De ene begon te roepen, de andere begon te wenen of te bidden. Maskers hadden ze toen niet, enkel een zakdoek om aan de ogen te doen. Het gas had vooral invloed op de ogen en de ademhaling (getuigenis van Rapha??l Ennaert, ‘Volksboek: van den Grooten Oorlog’). In de loopgraven hadden de soldaten ook vaak te kampen met enkele typische ziektes. Bijvoorbeeld: Loopgravenkoorts. De loopgravenkoorts is een verschijnsel wat zich alleen tijdens de oorlog voordeed. Daarna verdween de ziekte weer heel snel. Het is een besmettelijke ziekte die koorts en pijn in de gewrichten, botten en spieren veroorzaakte. De koorts liep vaak erg hoog op, tot 39 graden. Soms stierven soldaten hier ook aan. Nog een andere soort ziekte was de loopgravenvoet: De oorzaken waren koude en natte omstandigheden.

De soldaten stonden vaak en lang in natte en koude omstandigheden in de loopgraven. Vaak tot hun knie??n in modder of water. Door die kou en nattigheid zwollen de voeten eerst op en werden vervolgens rood en gevoelloos. Op de voet ontstonden bloedblaren. Dit was ontzettend pijnlijk en in sommige gevallen was zelfs amputatie nodig.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.