De maatschappelijke doel van de Wmo is ‘meedoen’. De wet moet ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en kunnen meedoen in de samenleving. De wet geeft echter geen duidelijke kaders of criteria waaraan de voorzieningen die de gemeente beschikbaar stelt, dienen te voldoen.
Daarnaast gaat de procedure met betrekking tot het aanvragen van een voorziening uit van een melding in plaats van, zoals binnen de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebruikelijk is, een aanvraag.
Bijkomend probleem is dat de gemeenten ook verantwoordelijk worden voor de indicatiestelling van de zorgzoekende. Binnen de huidige systematiek van de AWBZ is het CIZ als onafhankelijk orgaan verantwoordelijk voor het beoordelen van de zorgvraag van de burger.
In de nieuwe situatie wordt er door middel van een keukentafelgesprek, uitgevoerd door de gemeente, bepaald wat de burger nog wel kan en waarin de gemeente zou moeten voorzien. Het is de vraag in hoeverre de gemeenten hiertoe in staat zijn en of het keukentafelgesprek daar wel een effectief en betrouwbaar hulpmiddel voor is. Bij het bepalen van de voorzieningen die een burger nodig heeft om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, wordt ook gekeken welke ‘gebruikelijke hulp’ de zorgzoekende in zijn omgeving heeft, dan wel zou kunnen verwachten.
Een bijkomend probleem is dat het hier niet duidelijk is wat er in juridische zin onder gebruikelijke hulp verstaan moet worden. Het lijkt erop dat gemeenten binnen de nieuwe Wmo veel beleidsvrijheid en beoordelingsruimte krijgen bij het uitvoeren van deze wet. De gemeenteraad stelt bij verordening (Wmo-verordening) vast hoe zij uitvoering geven aan de Wmo. Dat betekent dat grote verschillen kunnen ontstaan tussen gemeenten.
Wanneer daadwerkelijk sprake is van beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid in de nieuwe situatie, is een mogelijke consequentie dat de rechter zeer marginaal en dus terughoudend toetst wanneer Wmo- vraagstukken voorliggen bij de rechter. De Wmo cre??ert dan niet alleen rechtsongelijkheid, maar ook rechtsonzekerheid voor de burgers.
Gemeenten worden verantwoordelijk voor de Wmo en krijgen daarmee ook het budget in handen voor het uitoefenen van deze zorgtaken. Het Rijk blijft daarentegen verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz), de vervanger van de AWBZ. Hierdoor bestaat het risico dat er afwenteling plaatsvindt tussen de wetten en de daarbij behorende uitvoerende organen (gemeenten en het Rijk). Het Rijk probeert mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en dus onder te brengen in de Wmo, terwijl de gemeenten, bewust dan wel onbewust, als betaler van de Wmo het aantal burgers dat hieronder valt zo veel mogelijk probeert terug te dringen. Het risico bestaat dan ook dat burgers tussen wal en schip komen te vallen.
Een bijkomend probleem is dat gemeenten geen ervaring hebben met het uitvoeren van zorgtaken en daardoor wellicht te weinig werken in ‘de geest van de wet’ (welke voorzieningen zijn volgens de gemeente nodig zodat burgers daadwerkelijk zelfredzaam kunnen zijn en kunnen participeren). Dit kan bijvoorbeeld door, in plaats van het maken van bewuste keuzes, te kiezen voor de ‘kaasschaafmethode’ en een algehele korting door te voeren.
Als laatste kunnen er natuurlijk praktische problemen ontstaan. Zorginstellingen met een bovenregionaal verzorgingsgebied worden geconfronteerd met een groot aantal gemeenten waarmee zij afspraken moeten maken. Op dit moment is daar binnen de Wmo geen aandacht voor en lijkt het erop dat deze instellingen met alle gemeenten in gesprek moet gaan om afspraken te maken over de zorg aan hun cli??nten.