Iemand die een verslaving heeft (h)erkent meestal zelf dat de gewoonte om zichzelf verslavende middelen toe te dienen meer negatieve gevolgen dan positieve gevolgen heeft. Het plezier wordt steeds minder terwijl de kosten en risico’s zich ophopen. Toch is de persoon niet meer instaat om te stoppen met het toedienen van verslavende middelen, de persoon is verslaafd. (Kalat, 2015) Voorbeelden van verslavende stoffen zijn de drugs cannabis, amfetamine en nicotine. Maar hoe komt het dat drugs verslavend zijn? En hoe komt het dat drugs je gedrag en gemoedstoestand beïnvloeden? In dit essay zullen deze vragen beantwoord worden.
Om te weten te komen waarom sommige drugs verslavend zijn, is het belangrijk om te weten hoe de synaptische transmissie in het lichaam werkt. Het communicatieproces tussen zenuwcellen (neuronen) noemt men synaptische transmissie. Neuronen zijn de belangrijkste signaal- en informatieverwerkers in het lichaam. Neuronen raken elkaar niet aan maar geven informatie door via een smalle spleet, de synaps, die het ene neuron van het andere scheidt. Als depolarisatie optreedt geeft een neuron bij de synaps chemicaliën af om een ander neuron te beïnvloeden, deze chemicaliën worden neurotransmitters genoemd. Deze beïnvloeding op het neuron kan stimulerend (exciterend) of remmend (inhiberend) zijn. Dit ligt eraan hoe het neuron op de neurotransmitter reageer, het ligt niet aan de neurotransmitter zelf. Bij 3 opeenvolgende neuronen, bijvoorbeeld neuron A, B en C, hangt het uiteindelijke netto-effect af van de aard van de voorgaande synapsen. Dit netto-effect kan exciterend of inhiberend zijn. Als neuron A neuron B inhibeert, en neuron B op zijn beurt neuron C inhibeert, zal het netto-effect excitatie van neuron C zijn omdat inhibitie van inhibitie voor excitatie zorgt. Het kan echter ook zo zijn dat neuron A, neuron B exciteert. Als de functie van neuron B inhibitie op neuron C is, zal neuron A ervoor zorgen dat neuron B, neuron C inhibeert. Hier zien we dus dat de keten begint met exhibitie en eindigt met inhibitie. Tot slot is er ook nog een mogelijkheid dat neuron A zowel neuron B als neuron C exciteert. Als neuron B vervolgens neuron C inhibeert is het de vraag wat er met neuron C gebeurd. Wordt deze geinhibeerd of geëxciteerd? Het blijkt dat neuron C wordt geëxciteerd omdat de exciterende prikkel van neuron A neuron C sneller bereikt omdat deze door één synapsspleet hoeft in plaats van twee. De synaptische spleet zorgt blijkbaar voor enige vertraging. Het resultaat is een korte excitatie in neuron C – Kullmann & Lamsa (2007, in Kalat, 2015).
Er zijn verschillende manieren waarop drugs de synaptische transmissie beïnvloeden. Er worden er hier drie besproken. We beginnen met de drug cannabis die als antagonist werkt, dit betekent dat er een remming optreedt van de werking van neurotransmitters. Het werkzame deel van cannabis is THC, dit komt via het bloed in de hersenen en reageert daar met een cannabinoïdereceptor (type CB1-receptor). De hersenen produceren zelf anandamide, een stof die zelf ook reageert met de CB1 receptoren. Het anandamide-CB1-systeem heeft een negatief terugkoppeling. Als er meer stimulatie van het postsynaptische neuron is, komt er anandamide vrij, dat vervolgens terugstroomt naar het presynaptische neuron en daar aan de CB1-receptor bindt. De CB1-receptoren bevinden zich aan het uiteinde van de presynaptische axonen, als deze geactiveerd worden, wordt de instroom van Ca2+ geremd, die normaal gesproken optreedt na een actiepotentiaal. Hierdoor is er verminderde afgifte van neurotransmitters in de synaptische spleet wat dus zorgt voor negatieve terugkoppeling. THC activeert de CB1-receptor ook. Het zorgt dus voor negatieve terugkoppeling op verschillende plekken in de hersenen (Kenemans, 2011). Waar cannabis als antagonist werkt, werken amfetamine en nicotine als agonist, dit betekent dat zij de werking van neurotransmitters stimuleren. De drug amfetamine neemt deel aan het communicatieproces tussen neuronen en heropnametransporters, amfetamine bindt aan de transporters en blokkeren deze waardoor de heropname verminderd wordt en meer neurotransmitters, vooral dopamine, in de synaptische spleet blijven, zie figuur 1. (Kenemans, 2011). Waar het dopaminesysteem vooral op amfetamine reageert, reageert het acetylcholine systeem vooral op nicotine. Nicotine beïnvloed de synaptische transmissie door nicotine-acetylcholinereceptoren (nAChr) te stimuleren. In het brein leidt binding van van nicotine aan nAChr tot het openen van natriumkanalen waardoor actiepotentialen kunnen ontstaan en neurotransmitters worden afgegeven. Nicotine zorgt zodoende voor een verhoogde vrijlating van dopamine in de nucleus accumbens. De nucleus accumbens is het het beloningsysteem van de hersenen. Nicotine receptoren zijn in overvloed aanwezig op neuronen die dopamine afgeven in de nucleus accumbens, daardoor zorgt nicotine hier voor een verhoogde afgifte van dopamine. De consequentie van de herhaalde blootstelling aan nicotine is dat de nucleus accumbens minder gevoelig wordt voor beloningen waardoor er minder reinforcement optreedt. (Kenemans, 2011).
De drie drugs, cannabis, amfetamine en nicotine, waarvan zojuist de invloed op synaptische transmissie is besproken, brengen ook gedragsveranderingen teweeg naast hun verslavende werking. In een recente studie naar cannabis gebruik tijdens de vroege fase van adolescentie (Spechlera et al. 2015) blijkt dat cannabis gebruik leidt tot overgevoeligheid op signalen die een bedreiging zouden kunnen vormen. Dit is te wijten aan de hoge dichtheid van cannabinoïdereceptor in de amygdala (emotie centrum in de hersenen). De overgevoeligheid op negatieve invloeden in de adolescentie kan verklaren waarom deze jongeren later een risicogroep vormen voor stemmingsstoornissen. Langdurig gebruik van metamfetamine (soort amfetamine) kan leiden tot hallucinatie, achtervolgingswaan en hevige stemmingswisselingen. Lang amfetamine gebruik leidt tot beschadiging van dopamineneuronen, waardoor er minder dopamine wordt afgegeven en de receptoren overgevoelig worden. Daarnaast zorgt zorgt ervoor dat ons gedrag minder makkelijk wordt bepaald door de in eerste instantie in het oog springende opties, dit geldt ook voor het gebruik van nicotine. Nicotine verkort ook onze reactietijd (Kenemans, 2011).
Drugs zijn verslavend doordat zij de synaptische transmissie beïnvloeden en daarmee je gedrag en gemoedstoestand. Drugs kunnen als antagonist of agonist werken, in beide gevallen wordt de natuurlijke synaptische transmissie verstoord. Ook de nucleus accumbens wordt verstoord doordat deze meer gevoelig wordt voor drugs en minder gevoelig voor natuurlijke stimulaties.
Figuur 1. De werking van amfetamine; links: doet de heropnametransporter gewoon zijn werk en is er een lage hoeveelheid aan neurotransmitters in de synaps. Rechts: amfetamine (weergegeven als A) blokkeert de heropnametransporter, er is een hoge hoeveelheid aan neurotransmitters is de synaps. (Kenemans, 2011)