In de 19e eeuw kwamen er meer en meer fabrieken. In de steden kwamen meer mensen wonen die in een fabriek gingen werken.
Werknemers hadden vaak lichamelijke problemen door het zware werk. De werkom-standigheden waren uitermate slecht. In fabrieken was zwavelachtig gas, overvloedig veel stof of waterdamp aanwezig dat schadelijk was voor de gezondheid van de ar-beiders die er werkten. Werknemers deden afmattende arbeid voor een klein loon.
Arbeiders kregen een hongerloon uitbetaald volgens het trucksysteem. De winkels van de fabrieksbaas waren duur, waardoor de arbeidersgezinnen niet rondkwamen. Ze konden hun loon aanvullen door huisnijverheid te verrichten en een lening aan-gaan bij de werkgever was niet ongewoon. De fabrieksbazen beweerden dat hogere lonen allen maar voor problemen zouden zorgen. Ze geloofden immers dat een loon waarmee je net toekomt, je gelukkiger maakt. De hongerlonen waren daardoor ook ineens gerechtvaardigd. Rond 1870 werden de meeste ondernemingen nv’s waarin men kon beleggen en waarvan je aandelen kon kopen. Er was niet langer slechts ‘?n eigenaar die alle winst binnenrijfde. Arbeiders werden stilaan beter betaald, kon-den enigszins sparen en een kleine som geld besteden aan ontspanning. In de tweede helft van de 19e eeuw werden vakbonden met socialistische idealen zoals gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit opgericht.
Werkgevers legden strenge en strikte regels voor de arbeiders op. De werkgever kan bijvoorbeeld zijn werknemers ontslaan wanneer hij dat wilt, en hij duldt daarbij geen opstanden van de arbeiders. De werknemers hebben lange werkuren. Bij dronken-schap van ‘?n werknemer werd heel de ploeg gestraft, omdat ze daardoor niet ver-der konden werken en dus ook geen geld konden verdienen. Ze mochten eveEr wa-ren zware straffen op dronkenschap voor de hele ploeg werknemers. Daardoor kon-den ze minder geld verdienen.
Het werkmansboekje diende als document waar informatie in stond over de arbeider. De werkgever kon er negatieve notities in zetten over de arbeiders. Waardoor het bijna onmoge??lijk werd om opnieuw werk te vinden. De werknemers moesten altijd gehoorzamen.
Kinderarbeid was gebruikelijk in de 19e eeuw. Het had vele voordelen voor fabrieks-bazen. Kinderen waren goedkoper dan volwassenen en hadden een grotere handig-heid. De werkgevers konden zo de kostprijs van de productie drukken en in concur-rentie gaan met andere fabrieken. Kinderarbeid was ook voordelig voor het gezin. De inkomsten werden groter en ouders vonden het een voorbereiding voor het latere arbeidsleven van hun kinderen. Ook kinderen werkten lange dagen en de??den zwaar werk. In de mijnen bijvoorbeeld gebruikte men kinderen omdat ze zich beter kunnen be??wegen in de smalle mijngangen. In textielfabrieken knoopten ze draden vast aan een weefgetouw.
Arbeiders woonden in beluiken. Dat is een grote groep arbeidswoningen rond een binnenplaats. De beluiken waren van de fabriekseigenaar, net zoals de winkels en caf??s waar de arbeiders verplicht moesten kopen. In een beluik woonden veel men-sen dicht bij elkaar. Het was meestal niet groter dan 4×4 meter. Er was slechts ‘?n toilet en ‘?n waterpomp voor een heel beluik. Het water was vervuild en ziekten kwamen vaak voor. Muffige, donkere, slecht verlichte en verluchte woningen. Te kleine ka??mers, bedorven atmosfeer, walgelijke geur, geen kleur in huis, geen versie-ringen, niets opwekkends aanwezig in de huizen van de arbeiders. De woonomstan-digheden zijn slecht door het gebrek aan geld en onwetendheid van de arbeiders. Na de eeuwwisseling werden de beluiken minder populair onder het volk.
Leven als arbeider
1. Impact van de industri??le transitie op woon- en werkomstandigheden van de ar??beiders?
2. Wat kun je afleiden uit het budget van een arbeidersgezin?
3. Welke visie bestond er op kinderarbeid in de 19e eeuw?
4. Welke invloed hadden de nieuwe werkomstandigheden op het dagelijkse le??ven van de arbeiders?