De Invloed van Groepsleiding en Leerkrachten op het Groepsklimaat in de Residentiële Jeugdzorg
Samenvatting
Jongeren in de residentiële jeugdzorg bevinden zich aanzienlijk vaker in groepen dan jongeren die geen 24-uurs zorg ontvangen. Op de leefgroep en in de klas bevinden deze jongeren zich in groepen waar het groepsklimaat een belangrijke rol speelt. Het doel van dit onderzoek is inzichtelijk maken hoe groepsleiding en leerkrachten op een positieve manier kunnen bijdragen aan het groepsklimaat.
De gehanteerde onderzoeksmethode is een systematische review waarbij enkel studies met de onderzoekspopulatie adolescenten geïncludeerd zijn. Een totaal van 19 artikelen zijn verwerkt in de resultaten. Zowel kwantitatieve als kwalitatieve studies zijn geïncludeerd om een zo compleet mogelijk antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag. Middels de onderzoeksvraag: In hoeverre is er een verband tussen het handelen van groepsleiding en leerkrachten en het groepsklimaat, is aangetoond dat ondersteunend en responsief handelen positief bijdragen aan het groepsklimaat. Opmerkelijk is dat het handelen van groepsleiding uit meer proactieve strategieën bestaat zodra zij de klas betreden.
Een implicatie van deze studie betreft de generaliseerbaarheid van de bevindingen betreft het handelen van de leerkracht. Doordat er geen studies van het speciaal onderwijs zijn geïncludeerd zijn de bevindingen voor de leerkracht niet representatief voor de populatie.
Het huidige aanbod van de literatuur kenmerkt zich door onderzoek op de leefgroep of het onderwijs. Omdat in de residentiële praktijk beide settingen een rol spelen is in deze studie de literatuur over de leefgroep en het onderwijs met elkaar geïntegreerd. Hierdoor zijn de bevindingen van deze studie relevant voor de beroepspraktijk van groepsleiding en leerkrachten in de residentiële jeugdzorg.
In Hoeverre is een Literatuurstudie te Karakteriseren als Wetenschap?
Inleiding
De laatste periode van de opleiding Pedagogische Wetenschappen staat in het teken van het schrijven van een bachelor thesis. Het is het sluitstuk van de opleiding waarin de opgedane kennis en vaardigheden toegepast worden op een specifiek onderwerp. In dit traject werkt de student aan een scriptie waarin een pedagogische vraagstelling geformuleerd wordt en deze vraagstelling door middel van empirisch onderzoek of een literatuurstudie beantwoordt wordt. De student maakt zelf de keuze tussen het uitvoeren van een empirisch onderzoek of een literatuurstudie. Het schrijven van de scriptie loopt parallel aan het curriculum Wetenschapsfilosofie, waarbij het schrijven van een epiloog als middel dient om op een abstracter niveau terug te kijken op het verrichte afstudeeronderzoek.
In dit epiloog is de uitgevoerde literatuurstudie, naar de invloed van groepsleiding en leerkrachten op het groepsklimaat in de residentiele jeugdzorg, vanuit wetenschappelijk filosofische invalshoek benadert. Al de studenten zijn geïntroduceerd met het wetenschapsfilosofisch denken. De blokcoördinator en tevens spreker bij merendeel van de hoorcolleges: I. El Hadioui, wees op de centrale rol van de epistemologie en methodologie in de wetenschapsfilosofie (El Hadioui in HC 2, 2016). In dit epiloog wordt stil gestaan bij beide concepten maar, de vraag behorende bij de methodologie bleek het vertrekpunt voor het filosofische avontuur rond dit epiloog. De methodologische vraag: “Hoe wetenschappelijke kennis zich het best kan ontwikkelen?” toont het bredere kader voor de vraag die is ontstaan omtrent de methodologie van literatuurstudies. De colleges wetenschapsfilosofie kenmerkten zich door een werkwijze bestaande uit een veelvoud van filosofische vraagstellingen, welke als aanknooppunt dienden voor een discussie.
Van deze werkwijze word tevens in dit epiloog gebruik gemaakt. Twijfels over de juistheid van de gekozen onderzoeksmethode: een literatuuronderzoek, resulteerde in de vraag: “Kan wetenschappelijke kennis zich het best ontwikkelen middels een literatuurstudie?” Omdat het in de filosofie de kunst is om vragen hanteerbaar te maken, is een poging gedaan deze kunst eigen te maken en van een creatieve blik te voorzien. Zo ontstond de hanteerbare vraag: “In hoeverre is een literatuuronderzoek te karakteriseren als wetenschap?”
In dit epiloog zal een kritische beschouwing plaats vinden van deze vraag. Deze kritische beschouwing beslaat ten eerste een verkenning van de positionering van de literatuurstudie in de wetenschap en de conceptualisatie van de term literatuurstudie. Enige uitleg over het concept paradigma is van belang voor dit epiloog omdat, verschillende paradigmata aangehaald worden om de wetenschappelijkheid van een literatuurstudie te beschouwen. Vervolgens zullen wetenschapsfilosofische criteria aangedragen worden die wetenschap onderscheiden van geen wetenschap. De criteria zullen vanuit verschillende paradigmata beschouwt worden. De wetenschapsfilosofie criteria die aanbod komen zijn Inductief vs. Deductief en Waardenvrij vs. Waardengebonden. Tot slot wordt het (maatschappij) kritische of emancipatoire paradigma aangehaald vanwege de pragmatische waarden van het literatuuronderzoek in combinatie met een uitgevoerde stage in de residentiële jeugdzorg.
Verkenning van de positionering van de literatuurstudie in de wetenschap
De literatuurstudie, zoals deze hedendaags bij ons bekend is, heeft in de geschiedenis van haar benaming transformaties ondergaan. De benaming literatuurwetenschap behoort inmiddels al een halve eeuw tot het verleden (Olsen, 1987). Na de benaming: literatuurwetenschap volgden terminologie waarbij vermindering van de lading van het concept ‘wetenschap’ plaats vond. Literatuurwetenschap werd vervangen voor literatuurtheorie. Omdat zowel de termen wetenschap als theorie ongeschikt werden beschouwd voor literatuur, resulteerde dit in een laatste afzwakking. In het boek van Olsen (1987) ´The end of Literature theory` wordt de term literatuurstudie geïntroduceerd als de enige en juiste benaming voor het in kaart brengen van de actuele stand van onderzoeken rondom een bepaald thema.
Conceptualisatie van de term literatuurstudie
De conceptualisering van de term literatuurstudie, toont ons dat naast het in kaart brengen van de actuele stand van onderzoeken er ook overkoepelende vraagstelling (-en) worden geformuleerd, waarbij informatie uit meerdere wetenschappelijke bronnen aangehaald wordt om in een antwoord op de vraagstelling te resulteren en deze van argumentatie te kunnen voorzien.
Conceptualisatie van de term paradigma
Een paradigma is een door een groep wetenschappers gedeelde opvatting over wat wetenschap is, waar een wetenschappelijke theorie aan moet voldoen en op welke manier wetenschap bedreven dient te worden (Tijmstra & Boeije, 2011). Volgens Thomas Kuhn kenmerkt de geschiedenis van de wetenschap zich door elkaar opvolgende paradigmata (Kuhn, 1962). Tussen deze reeks van paradigmata bevinden zich volgens ‘The Structure of Scientific Revolutions’ zogenaamde wetenschappelijk revoluties. Bij het toepassen van de methodologie behorende bij een paradigma ontstaan nieuwe waarnemingen die anomalieën worden genoemd. Deze nieuwe waarnemingen worden zo genoemd omdat zij niet in het huidige paradigma passen. Een opeenstapeling van anomalieën zet het huidige model (paradigma) onder druk. Dit is het moment waarop nieuwe theorieën ofwel een nieuw paradigma ontstaat. Dit nieuwe paradigma verklaart op een andere wijze de zich manifesterende waarnemingen. Er is sprake van een paradigmaverschuiving of wisseling wanneer de nieuwe theorie voor meer wetenschappers als referentiekader dient.
Criteria voor wetenschap
Nu uit een gezet is wat een literatuurstudie en paradigma behelst, rest nog steeds de vraag “In hoeverre is een literatuurstudie te karakteriseren als wetenschap?” Zoals in de inleiding reeds benoemd worden de wetenschapsfilosofische criteria Inductief vs. Deductief aangehaald. Dit zal tot stand komen middels de filosofische benadering het positivisme waarbij tevens aandacht wordt besteed aan het positivistisch of empirisch-analytische paradigma.
Volgens Bryman (2008) en Smith (1998) is het positivisme een filosofische benadering die zich toespitst op de sociale wetenschap. De sociale realiteit wordt hierbij bestudeert en verklaart door gebruik van methodologie afkomstig uit de natuurwetenschap. Wetenschappelijkheid bestaat enkel uit waarneembare en objectieve fenomenen. Het positivisme streeft middels deze filosofie slechts naar wijsheid en kennis over de wetenschap en heeft hierin een epistemologische positie (Bryman, 2008). In de epistemologie bezigt men de dieperliggende vraag: Wat is de acceptabele kennis behorende bij een discipline? De centrale vraag betreft; Of dezelfde principes en methoden vanuit de methodologie in de natuurwetenschappen toepasbaar zijn voor de sociale wetenschappen. Positivisten beamen dit en dit uit zich in een voorkeur voor empirische data (empirisme) bestaande uit zintuiglijke waarnemingen en ervaringen welke observeerbaar en meetbaar zijn. Samenvattend kan gesteld worden dat het in het positivistisch of empirisch-analytische paradigma gaat om ware kennis van de werkelijkheid. Wetenschappelijke kennis is in dit paradigma objectief, meetbaar en een hard gegeven. Hiermee wordt bedoelt dat kennis controleerbaar is en zich herleidt tot waarnemingsgegevens.
Dit positivistisch of empirisch-analytische paradigma vroeg om een passende onderzoeksmethodologie. Deze bevat zowel de deductieve als de inductie benadering. Tijdens de colleges wetenschapsfilosofie is getoond dat bij een deductieve benadering een theoretisch model het vertrekpunt is in het verklaren hoe processen, mechanismen, verbanden en patronen zich in de werkelijkheid manifesteren (El Hadioui in HC 1, 2016). Vervolgens zal het onderzoek zich richten op het verzamelen van empirische waarnemingen die de hypothese deduceert. Deze hypothese wordt dan vervolgens getest op basis van de analyse van empirische data. Bij inductie verloopt dit proces andersom. De onderzoeker induceert vanuit empirische data een theorie.
Vanuit het positivistisch of empirisch-analytische paradigma kan antwoord gegeven worden op de vraag: In hoeverre is een literatuuronderzoek te karakteriseren als wetenschap? Vanuit het positivisme is getoond dat empirische waarnemingen of empirische data noodzakelijk zijn in zowel de inductieve en deductieve benadering. In een literatuurstudie worden onderzoeken waarbij een expliciete vraagstelling is gehanteerd samengevoegd. Een literatuurstudie kan beschreven worden als een manifestatie van empirisch onderzoek waarbij de onderzoekseenheden ‘publicaties’ zijn ofwel empirische waarnemingen.
In de uitgevoerde literatuurstudie naar de invloed van groepsleiding en leerkrachten op het groepsklimaat in de residentiële jeugdzorg is zowel de inductieve als deductieve benadering gehanteerd. Door het includeren van verschillende wetenschappelijke onderzoeken (empirische waarnemingen) over het groepsklimaat (Van der Helm, 2011; Bear, Gaskins, Blank, & Chen, 2011; Allodi, 2010; Fraser, 1988, & Anderson,1970) ontstond de generaliserende uitspraak dat zowel groepsleiding als leerkrachten bijdragen aan het groepsklimaat. In de deductieve insteek van dit onderzoek is gebruik gemaakt van het transactionele model van Sameroff (2009). Deze theorie beschrijft het bestaan van transactionele processen tussen individuen die met elkaar in contact staan. Middels het transactionele model kon aangenomen worden dat het handelen van groepsleiding en leerkrachten beïnvloed wordt door de karakteristieken van de doelgroep in de residentiële jeugdzorg en visa versa. In de literatuurstudie is deze theorie bevestigd middels het includeren van verschillende wetenschappelijke onderzoeken (empirische waarnemingen) waarin gesproken werd van wederzijdse beïnvloeding tussen jongeren en groepsleiding of leerkrachten.
Uit bovenstaande argumentatie kan vanuit het positivistisch of empirisch-analytische paradigma geconcludeerd worden dat de literatuurstudie aan de wetenschapscriteria inductie en deductie voldoet. Deze is dus te karakteriseren als wetenschappelijk. Echter is er in dit paradigma sprake van het idee dat de onderzoeker ten alle tijden een objectieve buitenstaander dient te blijven (Tijmstra & Boeije, 2011). Dit wordt het streven naar intersubjectiviteit genoemd. De onderzoeker dient enkel met zijn verstand de onderzoeksobjecten te benaderen. Subjectiviteit door inbreng van de onderzoeker moet hierbij zoveel mogelijk worden gereduceerd. De onderzoeker dient objectief en onafhankelijk het onderzoek uit te voeren. Dat er in een literatuurstudie sprake is van intersubjectiviteit is vanuit het empirisch-analytische paradigma een argument dat deze niet voldoende wetenschappelijk is.
Hoe er sprake is geweest van intersubjectiviteit in de literatuurstudie wordt besproken middels de wetenschapsfilosofische criteria: Waardenvrij vs. Waardengebonden. In deze benadering staat de klassieke discussie tussen objectiviteit en subjectiviteit centraal. Maakt het gegeven dat de gebruikte literatuur in het onderzoek zelf niet waardevrij is, de bestudering van deze literatuur niet bij voorbaat subjectief? De tegenstelling in deze vraag bevindt zich tussen subjectief en objectief ofwel waardeoordeel en wetenschap. Vanuit positivistisch of empirisch-analytische paradigma is de rol van de onderzoeker in de wetenschap objectief blijven (Tijmstra & Boeije, 2011). De onderzoeker beschrijft oordelen, zonder zelf te oordelen.
Objectief blijven is in het tot stand komen van een literatuurstudie moeilijk houdbaar. Omdat in literatuurstudies de onderzoeker niet afstandelijk is, omdat deze betrokken is, emoties en kennis heeft vormt dit betekenisverlening aan de literatuur. De onderzoeker kan niet weggehaald worden uit het onderzoek, omdat de artikelen gelezen moeten worden. Vanwege werkervaring in de residentiële jeugdzorg ontstond er in deze studie waardenbetrokkenheid. Tien jaar werkervaring als sociotherapeut in de gesloten jeugdzorg, creëert meer interesse en begrip voor groepsleiding dan leerkrachten, omdat er met deze professie geïdentificeerd wordt. Deze waardenbetrokkenheid heeft waarschijnlijk onbewust de selectie van de literatuur beïnvloed. In de selectie van de literatuur is aandachtig gekeken naar de relevantie van de artikelen in het kader van de literatuurstudie. Het daadwerkelijk selecteren van geschikte teksten is echter altijd op een oordeel berust.
Gezien vanuit het empirisch-analytische paradigma behoort de wetenschap dit soort beïnvloedende factoren zoveel mogelijk weg te halen uit het onderzoek. Zo kan geconcludeerd worden dat er in een literatuurstudie sprake is van teveel subjectiviteit om aan het wetenschapscriteria: waardenvrij te voldoen.
Als de invloed van deze criteria echter geëvalueerd wordt op basis van het interpretatieve of fenomenologische paradigma verandert dit contra argument zelfs in een argument voor de wetenschappelijkheid van de literatuurstudie. In het interpretatieve of fenomenologische paradigma zijn persoonlijke ervaringen en inzichten van de wetenschapper een fundamenteel onderdeel van het onderzoeksproces omdat zij van belang zijn in het begrijpen van het verschijnsel (Tijmstra & Boeije, 2011). Subjectiviteit, wat omschreven kan worden als persoonlijk empathische betrokkenheid op het onderzoeksubject, in combinatie met het gebruik van meerdere menselijke zintuigen (zoals intuïtie) zijn belangrijke elementen in het tot stand komen van begrip van wat onderzocht is.
Op de vraag: In hoeverre is een literatuurstudie te karakteriseren als wetenschap?, blijkt uit bovenstaande argumentatie geen eenduidig antwoord. Of de studie voldoet aan de wetenschappelijke criteria is afhankelijk van het paradigma van waaruit deze vraag benadert wordt.
Tot slot wordt in dit epiloog aandacht besteed aan het (maatschappij) kritische of emancipatoire paradigma. Hierbij wordt naast de literatuurstudie ook stage ervaring meegenomen in het bespreken van dit paradigma. De literatuurstudie vond gelijktijdig plaats met een stage in de residentiële jeugdzorg. In deze stage lag de focus op de samenwerking tussen het onderwijs en groepsleiding (beide werkzaam in een gesloten residentiële jeugdzorg voorziening). Doordat de bevindingen uit de literatuurstudie toepasbaar waren voor de stage heeft ook het (maatschappij) kritische of emancipatoire paradigma een rol gespeeld.
Het (maatschappij) kritische of emancipatoire paradigma gaat uit van de opvatting dat onderzoek als middel dient om mensen te helpen, verandering te brengen aan hen (leef)wereld en het op gang brengen van leer- en veranderingsprocessen (Tijmstra & Boeije, 2011). In dit paradigma is de onderzoeksmethode een middel om tot verbetering van de situatie te komen. De onderzoeker hoeft volgens dit paradigma, tijdens het onderzoek niet onzichtbaar te blijven, maar is juist actief bezig in het uitoefen van invloed op de werkelijkheid. Hierdoor is de werkelijkheid tijdens het onderzoek constant aan verandering onderhevig. De onderzoeker is zelfs zo subjectief, dat er een kant gekozen wordt voor de betrokkenen. Vanuit dit paradigma kan de literatuurstudie gezien worden als het middel waarmee verbetering aan de situatie gebracht werd. Door de bevindingen uit de literatuurstudie direct te delen met de groepsleiding en leerkrachten bracht dit leer en veranderingsprocessen tot stand. Volgens dit paradigma resulteerde een combinatie van de literatuurstudie en het praktiseren van de bevindingen tijdens de stage in wetenschappelijke criteria.