Als we de sociaalwetenschappelijke literatuur mogen geloven worden de gevangenissen in veel Westerse landen voornamelijk bevolkt door gedetineerden met een psychiatrische stoornis. Een voorbeeld van zo’n stoornis is PTSS, als gevolg op een trauma. Op basis van een systematische literatuurreview schat Danesh (2001) dat het aantal veroordeelden in instellingen met zo’n stoornis één op de zeven bedraagt. Vergeleken met rest van de algemene bevolking is dit hoog. Gevangenisstraf is de zwaarste, meest ingrijpende, strafrechtelijke, vrijheidsbeperkende straf die er in Nederland opgelegd kan worden.
Vanuit de penologie staan negatieve gevolgen– zoals psychische problemen – die kleven aan vrijheidsbeperkende straffen al sinds jaar en dag ter discussie. Empirisch en internationaal onderzoek heeft uitgewezen dat vrijheidsbeperkende straf een langdurig, negatief gevolg heeft voor de getraumatiseerde gedetineerde.
Binnen de meeste onderzoeken die hiernaar gedaan zijn wordt geen onderscheid gemaakt tussen psychiatrische stoornissen die al bestonden op het moment van het berechten van de verdachte en stoornissen die zijn ontstaan tijdens de detentie. Uit beschikbare onderzoeksresultaten komt naar voren dat rechters op grote schaal te maken hebben met verdachten die op het moment van terechtstaan daadwerkelijk lijden aan zo’n stoornis. Het strafrechtelijk beoordelingskader waar de rechter zich tijdens de berechting aan houdt biedt hem verschillende mogelijkheden om hiermee om te gaan. Soms zal de stoornis ervoor zorgen dat de verdachte in aanmerking komt voor strafuitsluitingsgrond of strafmatiging vanwege verminderde of matige verwijtbaarheid tijdens het plegen van het delict. Maar dit kan niet in alle gevallen en zal de rechter er af en toe desondanks voor kiezen om wegens de ernst van een delict de dader wel detentie te moeten opleggen.
Zoals al eerder benoemd komt, net als andere psychiatrische stoornissen, PTSS veel voor onder de populatie gedetineerden. Wat bijzonder is, is dat er van PTSS, in tegenstelling tot de veel psychiatrische stoornissen van een andere aard, ook een variant bestaat die voortkomt uit delict en detentie. Dit is PTSS die de kop op steekt als een reactie op het gepleegde strafbare feit of PTSS die voortkomt uit het het zogenaamde “Post Incarceration Syndrome”. Bij deze variant gaat het om een vorm van PTSS die het gevolg is van een vrijheidsbeperkende straf of maatregel. Of dat de PTSS als gevolg hiervan heftiger is geworden in de ernst of duur. Een kleine onderbouwing van wat kan gebeuren bij een individu op het moment dat het een strafbaar feit pleegt en een dader wordt, wordt gegeven door Dr. R.C. Hoekstra. Hij is een zenuwarts die pleit voor schulduitsluitingsgrond bij daders met PTSS. Dit doet hij d.m.v. een uitleg te geven over wat er volgens hem in het lichaam gebeurd tijdens het plegen van het delict. Dit noemt hij de “catathyme crisis”. Een psychiatrisch syndroom bij gewelddelicten.
De cathatyme crisis is een syndroom dat aanwezig is in een stadium van zeer hoge gespannenheid bij de dader dat zich tenslotte uit in het plegen van een geweldsdelict. Dit geweldsdelict wordt gepleegd als oplossing voor de ondragelijk geworden spanningstoestand bij de dader. Deze spanningstoestand kan ontstaan zijn doordat een psychotrauma een latent sluimerend conflict (een slecht of niet verwerkt conflict uit de kindertijd of vroege jeugd) weer heeft geactiveerd. Daarbij moet uitgegaan worden van de hypothese dat ieder mens in zijn of haar ontwikkeling een kinderneurose (in minder of meer ernstige mate) heeft doorgemaakt die niet of minder goed verwerkt is. Dit is een hypothese die vanuit de literatuur nog steeds wordt bevestigd.
Door Wertham is het catathyme crisis-aspect, dat onderdeel is het van het psychotrauma dat zich kan ontwikkelen in PTSS, bestudeerd met betrekking tot geweldsdaden als moord, infanticide, filicide, suïcide en pyromanie. Hij ziet het diepe emotionele conflict, de latente conflictsituatie, als een afgeleide van het slecht verwerkte ouder-complex (oedipuscomplex). Dit syndroom geeft belangrijke implicaties voor het forensisch psychiatrisch handelen. Niet alleen in prognostisch opzicht maar ook preventief. Bij het catathyme crisis syndroom speelt de labiliteit van het bewustzijn van de persoonlijkheid een grote rol bij toerekeningsvatbaarheidsbepaling. Een traumatiserende levenservaring doet bij de patiënt een ondraaglijke en schijnbaar niet op te lossen spanning vanbinnen. Vrij snel na het zo hoog opbouwen van de innerlijke spanning door toedoen van het trauma wordt een kristallisatiepunt bereikt. Hier ontstaat het idee dat, om het trauma te kunnen onderdrukken, een gewelddadige handeling tegen zichzelf of de omgeving de oplossing is voor die diepe emotionele conflict. Maar een zeer belangrijk aspect om hierbij de noemen is dat de werkelijke aard van het conflict beneden de bewustzijnsdrempel van de dader blijft. Dit syndroom ontstaat dus doordat een oud, onvoldoende opgelost, latent conflict in de kindertijd gereactiveerd wordt. De reactivator waar het dan over gaat is het psychotrauma dat een beroep doet op de kern van het conflict. Als dit diep gelegen innerlijke conflict niet wordt opgelost kan het zo zijn dat, na een hernieuwd psychotrauma, het individu weer een geweldsdaad tijdens een catathyme crisis begaat.
PTSS is in 1980 onderdeel geworden van het diagnostisch handboek van de Amerikaanse vereniging van psychologen (DSM). Om volgens de DSM de diagnose PTSS te kunnen krijgen moet er aan een aantal punten worden voldaan. Er moet sprake zijn van tenminste 1 symptoom van herbeleving, 2 symptomen van verhoogde prikkelbaarheid en 3 symptomen van vermijding. Bovendien moeten de symptomen een ernstig lijden van de persoon of de omgeving veroorzaken en problemen in het sociaal functioneren. Deze symptomen moeten het gevolg zijn van een traumatische gebeurtenis. Niet te vergeten is dat er tijdens de gebeurtenis ook sprake geweest moet zijn van een bepaalde mate van blootstelling waarbij letsel opgelopen zou kunnen worden of waarbij de lichamelijke integriteit aangetast is en in gevaar zou kunnen zijn geweest. Vanuit de literatuur wordt er veel kritiek uitgesproken over het DSM-concept van PTSS. Er is veelvuldig betoogt dat de stoornis PTSS niet wordt gerechtvaardigd door de symptomen die hier volgens de DSM- definitie kenmerkend voor zijn. De beschreven symptomen zijn te algemeen. Hoe PTSS dan gekarakteriseerd en gediagnostiseerd moet worden valt lastig te zeggen. Het is namelijk afhankelijk van de symptomen en de context van een individuele situatie. Er zijn zoveel mogelijke vormen en symptomen van PTSS dat het niet mogelijk is om die hier allemaal voorbij te laten komen maar in het kader van het onderzoek van gedwongen straffen in combinatie met PTSS mag er één vorm zeker niet vergeten worden en dat is: PTSS in combinatie met gevoelens van hevige boosheid en buiten proportie gewelddadige gedragingen. Deze variant speelt logischerwijs dan ook steeds vaker een rol in strafzaken. Een kenmerk voor deze vorm van de PTSS-stoornis is dan ook een constant aanwezige staat van verhoogde alertheid op gevaar. Misschien wel het belangrijkste punt bij daders met deze vorm van PTSS is de vervolgens aanwezige actiebereidheid om dat gevaar af te wenden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan veteranen. Waar het bij een gevechtssituatie gepast is om met agressie te reageren is in het normale dagelijkse leven een respons als deze vaak niet gepast.
Wat niet ongenoemd kan blijven binnen het onderzoek naar de invloed van detentie op veroordeelden met PTSS zijn de, binnen de criminologische literatuur, twee belangrijke stromingen deprivatie –en importtheorie. De inhoud van deze stromingen gaat over het aanpassingsgedrag en het deprivatiemechanismen van de veroordeelden tijdens hun vrijheidsbeperking in een gevangenis.
Het deprivatiemodel stelt dat de gevangenisomgeving verantwoordelijk is voor het ontstaan van symptomen die kunnen leiden tot probleemgedrag. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat het gevangenisleven de autonomie bij de gedetineerde weghaalt waardoor in deze context aanleiding gegeven kan worden voor het gebruik van drugs en agressie wat weer gevolgen heeft voor de resocialisatie van de gedetineerde. Het importmodel buigt zich over de sociale en persoonlijke kenmerken van de individuele gedetineerde zelf. Dit model stelt dat de kenmerken al aanwezig zijn op het moment dat de veroordeelde binnen wordt gebracht.
In zijn onderzoek genaamd “Post Incarceration Syndrome and Relapse” verklaart Gorski (2001) waarom gedetineerden een hoger risico lopen om PTSS-klachten te ontwikkelen.
Hij stelt dat detentie en de daar bijhorende omstandigheden PTSS-klachten zouden veroorzaken en/of verergeren.
Grassian (1983), Gorski (2001) en Abramsky (1999) stellen dat veel gedetineerden aan het einde van hun detentie lijden aan wat door hun het “post-Incarceration Syndroom genoemd wordt. Door Gorski (2001) wordt dit probleem beschreven als een ernstig gevolg van traumatische ervaringen door de detentie en diens omstandigheden zoals misbruik van middelen, versnelde recidive en psychische problemen.
De oorzaak van deze problematiek zou weer het gevolg zijn van repressie, bestraffing en eenzame, langdurige opsluiting gedurende de detentie. De DSM-IV stelt dat PTSS betrekking heeft op klachten als gevolg op langdurige blootstelling aan extreme omstandigheden. Gorski (2001) stelt in zijn onderzoek vast dat PTSS ook van toepassing is op gedetineerden die niet in extreme detentieomstandigheden verkeren maar wel blootgesteld worden aan opsluiting van langdurige aard. De centrale vraag blijft nu of de detentie PTSS en de daarbij passende klachten en symptomen kan verergeren of zelfs geheel kan veroorzaken.
Uit verschillende onderzoeken komt het antwoord op deze vraag naar voren. Abram, Teplin Charles et al. (2004) hebben, cross-sectioneel, onderzoek gedaan naar de overhand van PTSS d.m.v. een steekproef onder gedetineerde jongeren tussen 10 en 18 jaar. Uit dit onderzoek is gebleken dat PTSS vaker voorkomt bij gedetineerden dan bij de populatie niet gedetineerden binnen onze samenleving.
Deze studies tonen een duidelijk bestaand verband tussen detentie en PTSS-klachten. Eenzame opsluiting, geweld en misbruik zouden hierbij een grote invloed hebben op de ontwikkeling van PTSS. Dat er binnen de literatuur een verband te vinden is tussen detentie en PTSS is duidelijk maar er moet wel bij genoemd worden dat deze literatuur over de problemen van (langdurige) opsluiting en de omstandigheden van de detentie geen onderscheid maakt tussen de verschillende bestaande groepen binnen de populatie veroordeelden. Onderzoek toont aan dat een groot aantal gedetineerden al voordat ze veroordeeld werden leden aan ernstige psychische problemen. Denk hierbij maar weer aan de veteraan die PTSS heeft opgelopen doordat hij op een vredesmissie onder zware omstandigheden traumatische ervaringen heeft opgelopen. Dat detentie extra schadelijk is voor de delinquent met een psychiatrische stoornis is bekend. Dat het Post Incacertion Syndrom” empirisch niet als apart syndroom ten gevolge van detentie en langdurige opsluiting genoeg wordt ondersteund stelt zeker niet dat de problemen er niet zijn. Empirisch onderzoek is noodzakelijk omdat het ook de premorbiditeit mee in rekening neemt. Er wordt door onderzoek aangetoond dat een overgroot gedeelte van de daders een criminele, antisociale voorgeschiedenis heeft en dat ze vaak opgroeien in een criminele omgeving en gezinssituatie waar beschermende factoren ver te zoeken zijn. De victimologie, klinische & forensische psychologie en het strafrecht dragen de taak om trauma en PTSS (klachten) bij daders terug te dringen zodat het zomaar lukraak gebruiken van deze begrippen geremd wordt. Op die manier wordt de dader die slachtoffer is van PTSS voor of tijdens de detentie serieus genomen. De richtlijnen om PTSS-klachten te diagnosticeren zijn al meer dan 15 jaar geleden opgesteld en vanaf dat moment wereldwijd geaccepteerd. Misschien moeten deze richtlijnen worden aangescherpt en moet er niet alleen gekeken worden naar de psyche van het individu maar ook naar de context waarin deze psychische mechanismen ontstaan zijn. Vermote stelt dat de externe realiteit niet los gezien kan worden van de psychische realiteit, maar het psychisch verwerken van de traumatische ervaring blijft wel de eigen verantwoordelijkheid van het individu. Het is onethisch om een maatschappij te willen creëren waarin we geen aandacht mogen hebben voor het psychisch lijden van de daders. Daders moeten kunnen worden aangesproken op ongewenste daden maar dat wil niet zeggen dat het slachtofferaspect bij de dader volledig genegeerd mag worden.
De conclusie kan worden getrokken dat als het gaat over PTSS als psychische stoornis, waarin er een onderscheid gemaakt wordt tussen persoon en dader, het over drie verschillende situaties kan gaan: 1) PTSS is al bij de dader aanwezig ten tijde van het plegen van het delict, 2) PTSS die ontstaat bij de dader tijdens het plegen van het delict en 3) PTSS die ontstaat bij de dader ten tijde van het uitzitten van de detentie. In het eerste geval zal de rechter, als het als noodzakelijk wordt gezien, de PTSS zonder problemen in aanmerking kunnen nemen bij het bepalen van de detentie. Dit kan gedaan worden om de strafdoelen resocialisatie en speciale prevalentie te waarborgen. Daarbij kan behandeling van de PTSS in overweging worden genomen. Als de dader niet wordt behandeld voor de PTSS tijdens de vrijheidsbeperkende maatregel of straf kunnen ook na de detentie de symptomen blijven optreden, en soms zelfs in ergere mate dan voordat de gedetineerde aan zijn detentie begon. Penitentiaire instellingen (PI) staan hoog op de lijst van plekken waar verdere conditionering van PTSS voorkomt. Mede door agressie tussen de PTSS’er en medegedetineerden.
Aan adequaat effecten onderzoek naar de psychische en lichamelijke gezondheid van de veroordeelde PTSS’er ontbreekt het helaas nog te veel. Wel zijn er verschillende studies gedaan naar de effecten van detentie op de lichamelijke en psychische gezondheid van deze gedetineerden waarin gebruik is gemaakt van onderzoek met een controlegroep en een voor –en nameting. Vervolgens werden de scores van de gedetineerden vergeleken met de scores uit de rest van de bevolking. Hieruit bleek dat deze gedetineerden tijdens de detentie veel meer somatische klachten ervaren zoals vijandigheid en psychische stoornissen. Onderzoek is er dus beperkt beschikbaar maar dat wat er bestaat laat echter zien dat detentie wel degelijk tot tal van negatieve effecten kan leiden.
Inherent aan de veranderingen in de tijd en de normen en waarden van de samenleving vinden er uiteraard verschuivingen in de opvatting plaats over wat men goed vindt als doel en functie van gevangenisstraf.
Het voornaamste en eerste uitgangspunt waaraan gedacht wordt bij gevangenisstraf is dat de gedetineerde wordt gestraft voor wat hij heeft gedaan. Het is dan ook niet het doel de gedetineerde door gevangenisstraf extra schade te berokkenen. Tenslotte zou de rechter bij het bepalen van de passende detentie rekening moeten houden met de kans dat de dader door de straf die hij opgelegd krijgt PTSS kan ontwikkelen. Er wordt dan gesproken over de variant waar het al eerder in dit stuk over ging. PTSS die kan ontstaan als gevolg van de omstandigheden in gevangenschap.
Juristen zullen wellicht hun bedenkingen hebben bij het idee dat er bij de strafbepaling rekening gehouden moet worden met stoornissen die bij de dader kunnen ontstaan tijdens of na afloop van zijn opgelegde straf. Maar met het oog op strafdoelen, resocialisatie en speciale preventie gericht lijkt dat niet onverstandig. Het gaat daarbij dan niet zozeer over de modaliteit of de duur van de straf maar meer over het advies over de uitvoering. Daarbij kan bijvoorbeeld nagedacht worden over de plaatsing van daders die een groot risico lopen op PTSS gerelateerde aan detentie. Een voorbeeld van zo’n plek is bijvoorbeeld een PI, waar een groot risico rust op blootstelling aan agressie door medegevangenen.
Kort samengevat zou er door de rechter rekening gehouden moeten worden met eventuele PTSS bij de schuldig bevonden verdachte.
Want, zoals eerder in dit stuk besproken, moet de dader berecht worden voor dat gedrag dat niet getolereerd wordt maar mag het slachtofferaspect bij de dader niet over het hoofd gezien worden. Met de persoon die het zover laat komen dat er een ernstig delict gepleegd wordt waardoor hij dader wordt van een strafbaar feit moet rekening gehouden worden. Dit gebeurd niet zomaar. De dader is ook een mens en ondanks dat de verantwoordelijkheid voor het plegen van het strafbate feit genomen moet worden kan het veel psychische schade teweegbrengen. Ook kan de rechter preventief te werk gaan door bij ernstige geweldsdelicten die in gespannen toestand gepleegd zijn, een psychiatrisch rapport en advies aan de deskundige vragen.
Echter, nog enkele kanttekeningen die hierbij vermeldt moeten worden. Ten eerste is het natuurlijk zo dat de rechter alleen rekening kan houden met PTSS of toekomstige PTSS als hij daarvan af weet. In veel zaken zal daar wel informatie over beschikbaar zijn maar in vele ook niet. Ook zal de informatie niet altijd betrouwbaar en accuraat zijn. Dit komt doordat niet uit te sluiten valt dat een verdachte bij een forensisch psychiatrisch onderzoek de kans grijpt om PTSS te verzinnen of te overdrijven. Met als doel de aansprakelijkheid die op hem kan worden gedaan te ontduiken.
De ruimte bij de verdachte om PTSS te verzinnen of te overdrijven tijdens het stellen van de diagnose is groot want er moet hierbij voornamelijk worden gekeken naar de subjectieve beleving van de betrokkene. De ervaring blijkt weliswaar dat deskundigen die al vele van deze diagnostische onderzoeken gedaan hebben zeer alert zijn op de mogelijkheid dat deze kans bestaat maar dat biedt natuurlijk geen uitsluitsel.
En natuurlijk ligt de beslissing vanzelfsprekend bij de rechter of hij het klinisch oordeel van de diagnosticus voldoende vindt om wel of geen rekening te houden met PTSS bij de dader in combinatie met de detentie.