Trainers moeten trachten af en toe activiteiten te individualiseren waar en wanneer dit kan. Sommige jongeren worden eerder door recreatie aangetrokken, terwijl anderen dan weer competitie verkiezen. Soms is het moeilijk aan individuele noden te voldoen, maar vaak kan het mits enige creativiteit wel.
Jongeren kunnen verscheurd zijn door tegenstrijdige motieven. Jan wil graag tennis spelen, maar ook gitaar spelen en de oefenmomenten vinden plaats op hetzelfde tijdstip. Misschien is er een oplossing zodat hij beide kan blijven doen.
Het is dus belangrijk om differentiatie toe te passen binnen elke oefening van elke training. Jongeren moeten geprikkeld worden om te evolueren binnenin hun eigen kwaliteiten. Omdat er veel diversiteit aanwezig is binnen elk team zal dit dus niet makkelijk zijn, maar trainers kunnen wel proberen om er zo veel mogelijk rekening mee te houden.
5.2.4 ZOEKEN NAAR OPLOSSINGEN/COMPROMIS
Wanneer een jongere weg blijft, kan dit een simpele reden hebben die met een kleine inspanning en een beetje goede wil verholpen kan worden. Dit kan voor de jongere een enorme betekenis hebben. Trainers moeten proberen altijd te weten te komen waar het probleem zich precies situeert. Dit kost weinig moeite. Door slechts een aantal gerichte vragen te stellen en je interesse te tonen in de persoon van de sporter kan je al veel te weten komen en achteraf kan je hier ook op proberen in te spelen.
Motieven kunnen sterk verschuiven in de loop van de tijd. Jongeren kunnen zich in een club aanmelden omdat ze samen met enkele vriendjes willen volleybal spelen, maar na verloop van tijd gaan ze eerder naar de club omdat de sfeer er leuk is, de trainer zeer deskundig is of omdat ze goed presteren en kans maken op het winnen van de regionale beker.
5.2.5 GEZONDE VERHOUDING
Tracht regelmatig te polsen of het aanbod van de club in verhouding blijft tot de motieven van de jongeren.
Motivatie wordt sterk beïnvloed door de trainer. De figuur en persoon van de trainer kan jongeren aanzetten tot sport of er net een afkeer van doen krijgen. Als trainer ben je het voorbeeld voor je jeugdspelers. Organiseer daarom kennismakingsavonden, eetfestijnen, feestavonden om sporters dichter bij de club en de trainer te brengen.
Trainers moeten laten weten dat ze er zijn voor hun sporters en dat ze met om het even welk probleem dan ook naar hen mogen toestappen om hulp te vragen.
5.2.6 NEGATIEVE UITSTRALING VERMIJDEN
Wisselingen in het humeur van de trainer mogen de motivatie van jongeren niet negatief beïnvloeden. Wanneer je als trainer een slechte dag hebt, vermijd het dan om dit op je spelertjes uit te werken. Kinderen zijn zeer gevoelig voor de houding van de trainer naar wie ze opkijken. Als trainer ben je natuurlijk het voorbeeld en dat moet je altijd in je achterhoofd houden. In het ergste geval zullen kinderen zich schuldig voelen door de strenge houding van een trainer, terwijl de reden wellicht helemaal elders ligt.
5.2.7 POSITIEVE UITSTRALING
Sporters moeten kunnen omgaan met een wisselende gemoedsgesteldheid van hun trainer. Dit kan je op een positieve manier doen door bijvoorbeeld bij de aanvang van de training mee te delen dat je je niet lekker voelt of een slechte dag hebt. Dit geeft de sporter een zekere verantwoordelijkheid.
Motivatie is een sleutelbegrip, zowel in de context van leren als van presteren. Maar zowel leren als presteren zijn nog bepaald door een groot aantal andere factoren zoals fysieke karakteristieken, motorische aanleg, blessuregevoeligheid, intelligentie en tactisch inzicht, enz. Het komt erop aan om in de begeleiding van jongeren het manipuleren van motivationele factoren de juiste plaats te geven. Een jeugdtrainer moet inzien welke motivationele factoren daadwerkelijk kunnen gemanipuleerd worden en hoeveel tijd, inspanning en middelen dit zal vergen.
5.2 WAT IS MOETIVATIE?
‘Moetivatie’ kunnen we al snel herleiden naar het woord moeten. Wanneer druk aan de basis ligt van het gedrag, dan spreken we over moetivatie. Wanneer kinderen gedwongen worden om te sporten, werkt dit vaak in de omgekeerde richting.
5.2.1 HET GEDRAG VAN OUDERS
Vele jongeren staan vandaag de dag op het sportveld omdat ze moeten van hun ouders. Volgens onderzoek, van het Kenniscentrum Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen, blijkt dat er maar liefst 3 op 4 voetballende kinderen druk ervaart vanwege de ouders.
Dit komt voor omdat sommige ouders iets ambitieuzer zijn dan hun kinderen. Het gedrag van ouders kan onschuldig lijken, maar vele jongeren lijden onder de druk die hen wordt opgelegd. Ze vinden het helemaal niet leuk wanneer hun ouders langs de zijlijn staan te roepen en te tieren.
Opmerkelijk bij het onderzoek, is dat ouders zich zelf vaak niet eens bewust zijn van hun eigen gedrag. Zelf geven ze bijvoorbeeld aan dat ze de prestatie van hun eigen kinderen niet zo belangrijk vinden en beweren te tegelijkertijd dat ze nooit of amper roepen.
Druk op de schouders van de kinderen leggen, gebeurt niet enkel tijdens een wedstrijd. Ook voor of na een wedstrijd communiceren ouders vaak op een verkeerde manier. Ze zijn bijvoorbeeld enorm veeleisend of veroordelen de prestatie van hun zoon of dochter na de wedstrijd.
6. WAAROM SPORTEN JONGEREN?
De keuze van jongeren om zich op een bepaalde sport te gaan toeleggen kan worden beïnvloed door externe factoren zoals een positieve ingesteldheid van de ouders en/of vrienden, succeservaringen op een kennismakingsdag, een nieuwe accommodatie enz.
Uit de literatuur blijkt duidelijk dat de hoofdreden voor jongeren om te gaan sporten de plezierbeleving is (Woods, 2007). Tijdens het sporten kunnen jongeren samen met hun vrienden nieuwe vaardigheden leren, zich uitleven en uitdagingen aangaan (Woods, 2007). Door te kiezen voor een georganiseerde teamsport krijgen jongeren de kans om hun fysieke fitheid te verbeteren, sterker te worden in hun sociale vaardigheden en nieuwe vrienden te maken en zich tevens tijdens de trainingen en in wedstrijden van hen te differentiëren (Kremer et al. (1997).
6.1 INSPELEN OP BELEVING
De vier centrale participatiemotieven van jongeren, nl. samenzijn, bewegen, beleven en leren hoeven niet onderling tegengesteld te zijn. Beleving is niet gebonden aan recreatiesport, maar is even belangrijk in competitie en topsport. Leren is niet alleen voor competitie belangrijk, maar is ook in de recreatiesport een belangrijk motief. Spel, samenzijn, leren en bewegen zullen in de ene situatie een middel zijn, in de andere situatie een doel.
6.2 WAT ZIJN DE HOOFDDOELEN VAN SPORTEN?
Het is niet eenvoudig vast te stellen waarom “jongeren aan sport doen”. Tijdens de groei in de puberteit en de adolescentie zullen sociale-, psychologische- en ontwikkelingsfactoren veranderen en een rol spelen in de sportdeelname. Onderzoek toont aan dat vier hoofdmotieven voor sportdeelname bij jongeren kunnen onderscheiden worden:
• Competentie of vaardigheid (LEREN). Jongeren doen aan sport om vaardigheden te leren en hierin te verbeteren.
• Verwantschap (SAMEN). Jongeren willen deel uitmaken van een groep of team met anderen die het zelfde doen.
• Actief bezig zijn (BEWEGEN). Jongeren willen fysiek actief zijn, hebben nood aan lichaamsbeweging.
• Plezier (BELEVEN). Jongeren doen sport, gewoon omdat ze het leuk vinden.
Deze vier motieven veranderen in belang doorheen de leeftijd.
Tabel : waarom beginnen jongeren met volleybal
In de tabel hierboven zien we dat jongeren vooral sporten om te ontspannen, plezier te beleven, samen te zijn met vrienden, etc.
6.3 WAAROM IS SPORTEN BELANGRIJK?
Sporten brengt vele voordelen met zich mee. Naast ontspanning en het actief bezig zijn, zijn er nog talloze redenen waarom sporten belangrijk is.
6.3.1 ZIEKTEPREVENTIE
Sporten zorgt er voor dat je minder snel ziek wordt, het maakt je meer weerbaar en het vermindert de kenmerken van ouderdom. Ook gaat het ziektes tegen zoals obesitas en diabetes. Sporten is natuurlijk ook heel goed om hart- en vaatziekten te voorkomen.
6.3.2 VERBRANDEN VAN CALORIEËN
Om zwaarlijvigheid tegen te gaan is bewegen zeer belangrijk. Beweging gaat gepaard met het verbranden van calorieën. Dit heeft ook als voordeel dat het hart-en vaatziekten helpt voorkomen. Door de verhoging van de hartslag gaat het lichaam harder werken en wordt er meer bloed door de bloedvaten gepompt. Hierdoor zullen ook afvalstoffen worden afgevoerd.
6.3.3 SPORTIVITEIT / RESPECT
Sociale vaardigheden komen zeer vaak aan bod tijdens het sporten. Ook het omgaan met sportiviteit en respect voor de tegenstander zijn onderdeel van het sporten. Jongeren moeten leren om te gaan met deze zaken en dat kan via sport.
Jongeren kunnen leren om fair play toe te passen en om een meerdere te erkennen binnenin het sportgebeuren.
6.3.4 SOCIAAL CONTACT
Jongeren komen door het sporten in een sociale omgeving terecht. Samen met leeftijdsgenoten ontdekken ze hun eigen kwaliteiten en leren ze om te gaan met personen die beter of minder goed zijn in bepaalde bewegingsvormen dan andere. Een aantal voordelen van sporten zijn dus : tegengaan van sociale afsluiting, kunnen omgaan met verschillende persoonlijkheden, kunnen omgaan met het feit dat iedereen verschillend is,.
6.3.5 VERHOGEN VAN HET CONCENTRATIEVERMOGEN
Sport verhoogt de hartslag. Het bloed in het lichaam wordt dus sneller doorheen het volledige lichaam gepompt. Afval- en voedingsstoffen worden sneller af- en aangevoerd, dit gebeurt ook naar de hersenen toe.
Sport laat je ontspannen. Het geeft je de mogelijkheid om een aantal zaken aan de kant te zetten of om een aantal zaken te verduidelijken. Het verbreedt de kijk die je hebt op bepaalde dingen.
6.3.6 VERBETEREN VAN HET UITHOUDINGSVERMOGEN
Door het sporten gaat je lichaam harder werken om voedings- en afvalstoffen rond te sturen in het lichaam. Ook zuurstof zal sneller worden doorgevoerd door het bloed wanneer er voldoende getraind wordt binnen het aerobe aspect van sport. Door voldoende aerobe te trainen ga je de longcapaciteit vergroten en kan je dus het uithoudingsvermogen verbeteren.
6.3.7 VERHOGEN VAN DE SPIERONTWIKKELING EN DE ALGEMENE ONTWIKKELING
Door te sporten ga je bepaalde kwaliteiten of bewegingen inoefenen en verbeteren. Je oefent je lichaam om een beweging gewoon te worden en onder de knie te krijgen. Aan kinderen worden meestal verschillende sporten aangeboden tijdens de lessen L.O., dit om niet enkel te gaan focussen op één aspect van het bewegingsverhaal, maar om meerdere bewegingsmogelijkheden aan te bieden en aan te leren.
7. WAT ZIJN DE REDENEN WAAROM JONGEREN STOPPEN MET SPORTEN?
Jongeren stoppen de laatste tijd meer en meer met sporten. De meest voorkomende factoren zijn een gebrek aan plezierbeleving (Butcher et al., 2002) en de wil om andere dingen te doen (Van Rossum, 2005).
Jongeren die weinig uitdaging ervaren of falen tijdens het aanleren van nieuwe vaardigheden, zullen eerder geneigd zijn om af te haken dan kinderen die succes en competentie ervaren. Door meer zelfvertrouwen en zelfwaardering te krijgen zal hun intrinsieke motivatie stijgen en zal er opnieuw de drang gecreëerd worden om actie te ondernemen en een bepaalde competentie onder de knie te krijgen (Weiss, 1995).
Ook sociale motieven en de ontwikkeling van de jeugdsporter spelen een belangrijke functie in de sportparticipatie. Zo zullen vooral meisjes in de pubertijd het samen sporten met vriendinnen als zeer belangrijk ervaren (Allender, Cowburn, & Foster, 2006) en zal een zwakke sociale ondersteuning bv. door familie en vrienden, sportdrop-out bevorderen.
Andere vaak genoemde redenen voor drop-out zijn : tijdsgebrek, het niet kunnen inplannen van sporttijd in functie met school of werk (Van Rossum, 2005) en een te grote prestatiedruk (Gould, 1982; Weinberg & Gould, 2003). Mogelijke sportexterne drop-outfactoren zijn bv. gezondheids-redenen (blessures, ziektes) en geldgebrek.
Studies in verband met drop-out in de sport focussen hoofdzakelijk op de beleving van sporters en minder op specifieke en observeerbare factoren die een onderliggende reden voor de drop-out kunnen zijn, zoals bv. de invloed van een vroegtijdige specialisatie, het niveau en de intensiteit van de vroegere sportparticipatie alsook het ontwikkelingsniveau (de leeftijd) van de sporter (Wall & Coté, 2007).
Alle bovengenoemde factoren werken op elkaar in bij het besluit van jongeren om al dan niet te blijven sporten. Daarenboven blijkt dat de door de sporters aangehaalde drop-outredenen op alle clubsportniveaus (lokaal, regionaal, nationaal) dezelfde zijn (Van Rossum, 2005).
Jongeren hebben de tijd, de middelen en een ruim aanbod om een keuze te kunnen maken tussen verschillende soorten activiteiten en hobby’s. Dit kan gaan van de keuze voor een sportdiscipline tot naar de tekenschool gaan, muziekles volgen, … .
Hieronder vind je enkele redenen terug waarom jongeren stoppen met sporten :
1. omdat het te veel tijd in beslag neemt.
2. omdat ze ontevreden zijn met het sporten (de vier hoofdmotieven worden niet bereikt omdat ze bijvoorbeeld te weinig speeltijd krijgen tijdens wedstrijdmomenten).
3. omdat de nadruk te zeer op competitie en winnen ligt.
4. omdat ze liever aan andere activiteiten deelnemen die niet te verzoenen zijn met het engagement dat de sport vereist.
Hoe ouder jongeren worden, hoe meer ze nadenken over hun toekomstbeeld. Jongeren gaan vaker stilstaan bij wat ze nu werkelijk willen bereiken en nastreven. Wat is nu werkelijk belangrijk in het leven dat ze leiden. Dit kan gaan over verder studeren aan een hogeschool of een universiteit, topsporter worden, kunstenaar worden, … . Jongeren gaan dan vaak kiezen voor de activiteit/weg die het meest voor de hand liggend is, hierdoor zullen ze sport opzij schuiven omdat dit minder belangrijk wordt.
Ook kan het zijn dat de lading huiswerk, die jongeren meekrijgen van de leerkrachten, te groot wordt en dat hier meer tijd voor nodig is om al die taken tot een goed einde te kunnen brengen. Hierdoor zullen ze ook minder tijd kunnen spenderen op de sportclub en meer tijd achter de schoolboeken moeten doorbrengen.
Jongeren kunnen na een aantal jaren van een specifieke sportbeoefening, tot de conclusie komen dat deze sportdiscipline niet echt bij hen past. Zoals hierboven staat beschreven worden de vier hoofdmotieven (Leren, Samen, Bewegen en Beleven) niet bereikt. Ze komen misschien tot het besef dat ze niet beschikken over de juiste vaardigheden om een bepaalde sport goed uit te voeren ( Leren ). Ze liggen misschien niet zo goed in de groep of het team waarin ze sporten en voelen geen band meer met de sport die ze gekozen hebben, net doordat er geen of te weinig sociaal contact aanwezig is (Samen). Jongeren zijn het bewegen beu en spenderen hun tijd liever achter de televisie of gaan liever iets doen met hun vrienden (Bewegen). Of ze stoppen met sporten omdat ze er gewoon geen plezier meer aan beleven, sporten brengt niets extra’s meer naar boven in hun leven (Beleven).
Interesses van jongeren veranderen constant. Jongeren worden vandaag de dag continu geconfronteerd met verschillende interessante zaken. Hierdoor wordt het al snel moeilijk om een keuze te maken tussen alle interessante alternatieven.
In een voorgaand onderzoek hebben onderzoekers gezocht naar de meest voorkomende redenen waarom jongeren stoppen met het spelen van volleybal. Wat opmerkelijk is, is dat meer dan 50 bevraagden zeggen onvoldoende tijd kunnen vrijmaken om de sport te beoefenen.
Tabel : waarom stoppen jongeren met volleybal
8. WAT KUNNEN WE DOEN OM DROP-OUT TEGEN TE GAAN?
Volgens een enquête van Bloso en VSF telde Vlaanderen, in juli 2004, zo’n 23.861 sportclubs waarvan er 20.147 sportclubs zijn in de echte betekenis van het woord en zo’n 3.714 socio-culturele sportverenigingen.
Provincie Sportclubs Socio-culturele sportverenigingen Totaal
Antwerpen 4.856 824 5.680
Limburg 4.053 726 4.779
Oost-Vl. 4.212 693 4.905
Vl.Brabant 3.121 586 3.707
Brussels hoofd. Gewest 249 11 260
West-Vl. 3.656 874 4.530
Vlaanderen 20.147 3.714 23.861
% 84,40% 15,60% 100%
Tabel 1 : aantal sportclubs en socio-culturele sportverenigingen in Vlaanderen
Uit onderstaande tabel kunnen we vaststellen dat in 2004 de helft van alle sportclubs minder dan 61 leden telt. 37,5% van alle sportclubs is vooral gericht op het competitieve aspect en 51,5% is voornamelijk gefocust op recreatiesport. Er zijn relatief weinig sportclubs die een evenwicht vertonen in het aanbieden van zowel competitie als recreatie.
Aantal clubs % van de sportclubs
Volgens de grootte van de sportclub
Kleine sportclubs (<61 leden)* Middelgrote sportclubs (61-180 leden) Grote sportclubs (>180 leden)
1.700
985
651
51.0%
29.5%
19.5%
Volgens de missie van de sportclub
Sportclubs die hoofdzakelijk gericht zijn op competitieve sportbeoefening
Sportclubs met een evenwicht tussen competitie en recreatieve sportbeoefening
Sportclubs die hoofdzakelijk gericht zijn op recreatieve sportbeoefening
1.520
440
2.100
37.5%
11.0%
51.5%
Naargelang uni- of omnisportclub
Unisportclubs
Omnisportclubs
3.628
437
89.0%
11.0%
*19% van deze sportclubs heeft minder dan 21 leden en 40% heeft minder dan 41 leden
gemiddeld aantal leden :
– bij de bevraagde sportclubs : 125
– bij de unisportclubs : 118
– bij de omnisportclubs : 173
Tabel 2 : algemeen profiel van de sportclubs
In tabel 3 wordt de verhouding van de leden per leeftijdsgroep weergegeven. Globaal gezien hebben de Vlaamse sportclubs zo’n 43% jeugdleden (tot 18 jaar) tegenover zo’n 57% volwassen leden.
tabel 3: leeftijd van de leden volgens de grootte, de missie en het aanbod van de sportclub (in% van het totaal aantal sportclubs in de betreffende categorie die een antwoord gaven op de enquête van Bloso)
Ook ging Bloso onderzoeken hoe het stond met het jeugdsportbeleid van de sportclubs, hieruit blijkt dat slechts de helft (48%) van de competitiesportclubs een specifiek jeugdsportbeleid uitvoert. Bij de recreatieve sportclubs is dit slechts 32% (Figuur 1a).
Figuur 1a : percentage van de betreffende sportclubs die aangeven een specifiek sportbeleid te hebben (opsplitsing volgens de missie van de sportclubs)
Sportclubs proberen het fenomeen van drop-out zeker tegen te gaan. Ze doen dit door verschillende initiatieven te nemen zoals infofolders verdelen, gratis trainingssessies te voorzien, opendeurdagen en i