3.1.1 Interpretatief-fenomenologische analyse (IPA)

Bovenstaande onderzoeksvragen zullen beantwoordt worden aan de hand van een Interpretatief-fenomenologische analyse (IPA). Dit methodologisch kader wordt omschreven door Smith, Flowers, & Larkin (2009) en Pietkiewicz & Smith (2014) en heeft tot doel te onderzoeken hoe participanten betekenis geven aan hun leefwereld. IPA onderzoekers trachten als het ware in de schoenen te gaan staan van hun participanten, wetende dat dit nooit 100 % mogelijk is (Pietkiewicz & Smith, 2014). De onderzoeksvragen zijn gericht op het proberen begrijpen hoe jongeren betekenis geven aan continuïteit in hun traject. Het gaat hier meer bepaald om de experienced continuity, zoals omschreven door Freeman et al. (2012). Daarenboven is deze methodiek geschikt voor onderbelichte onderwerpen en poogt het een stem te geven aan individuen die meestal niet worden gehoord (Amalie O’Toole Thommesssen, Corcoran, & Todd, 2015). Uit bovenstaande literatuurstudie blijkt dat er slechts weinig onderzoek is bij jongeren omtrent continuïteit in de jeugdhulp en dat de stem van de jongere amper aan bod komt. Omwille van deze redenen is IPA een uiterst geschikte methodiek voor dit onderzoek.

De focus van IPA ligt op de persoonlijke betekenisverlening die mensen geven aan hun leefwereld of een bepaald fenomeen (Smith, Flowers, & Larkin, 2009). In een IPA onderzoek wordt er niet alleen gekeken naar hoe de participant zijn of haar leefwereld betekenis geeft, maar wordt er ook een actieve rol weggelegd voor de onderzoeker. Een IPA studie omvat op deze wijze een dubbele hermeneutiek

(Pietkiewicz & Smith, 2012; Smith & Osborn, 2007).

IPA steunt daarenboven op de idee dat mensen cognitief, talige en zelfinterpreterende wezens zijn. Er wordt hierbij een verband verondersteld tussen wat een persoon zegt en denkt. IPA steunt tevens op enkele fundamentele principes van de fenomenologie, hermeneutiek en ideografie (Pietkiewicz & Smith, 2014).

3.1.2 Semigestructureerde interviews

Er werd voor dit onderzoek gebruik gemaakt van semigestructureerde diepte-interviews om het perspectief van de jongeren omtrent continuïteit in kaart te brengen. Conform de werkwijze aangeraden door Smith et al. (2009) werd gebruik gemaakt van een interviewformat als leidraad voor het interview. Het opstellen van een interviewleidraad zorgt ervoor dat er expliciet wordt nagedacht over de moeilijkheden die tijdens een interview naar boven kunnen komen en hoe gevoelige onderwerpen kunnen worden aangesneden en beantwoord. Het opstellen van vragen zorgt er bovendien voor dat de interviewer zichzelf oefent in het stellen van open vragen, vrij van vooropgestelde interpretatie en vragen die niet te expliciet zijn (Smith & Osborn, 2007). De leidraad geeft een houvast voor de interviewer, maar wordt niet strikt toegepast. De richting van het interview wordt deels door de antwoorden van de participant bepaald (Mortelmans, 2013). Deze werkwijze zorgt voor de mogelijkheid uit te wijden over onverwachte thema’s die vooraf niet waren opgenomen. Het gebruikte interviewformat vindt u in bijlage. Dit interviewformat is gebaseerd op het interviewformat van Jan Naert dat hij hanteert in zijn doctoraat en werd reeds gebruikt in de masterproef van Caroline Stevens en is te vinden in bijlage 1.

3.1.3 Tijdlijn

Om het traject van de participant duidelijk in kaart te brengen werd er samen met de participant tijdens het interview een tijdlijn opgesteld. Het gebruik van tijdlijnen in onderzoek vinden we veelvuldig terug in onderzoek omtrent alcohol en druggebruik (o.a. Brown et al., 1998; Carey, 1997; Sobell & Sobell, 1992). Sobell & Sobell (1992) gaven met hun timeline follow-back methode de aanzet om ook in dit onderzoek retrospectief te gaan bevragen en het verhaal van de participant te visualiseren. De persoon zelf laten terugkijken op zijn verhaal werd eveneens overgenomen van de timeline follow-back methode. In plaats van een kalender werd hier echter een tijdlijn gebruikt.

Het gebruik van een tijdlijn biedt enkele voordelen. Ten eerste helpt het visualiseren van wat er gezegd wordt om gebeurtenissen te plaatsen binnen een bredere context van levenservaringen. Ten tweede draagt het bij tot een verhoogde eigenaarschap van het verhaal bij de geïnterviewde en wordt het verhaal als het ware geco-constureerd door interviewer en geïnterviewde (Adriansen, 2012). Dit strookt met de principes van een IPA onderzoek, waar men via een dubbele hermeneutiek zowel de betekenisverlening van de participant als van de onderzoeker van belang stelt (Pietkiewicz & Smith, 2012; Smith et al., 2009). Daarenboven helpt het papier om een veilige sfeer te creëren, er wordt bijvoorbeeld minder oogcontact gemaakt met elkaar. Dit kan bijdragen tot een meer open gesprek waarbij de participant zich veilig genoeg voelt om ook over moeilijke onderwerpen te spreken (Adriansen, 2012).

Concreet werd aan de participanten gevraagd om retrospectief te kijken naar hun traject. Door de onderzoeker werd de leeftijd van 12 jaar als startpunt voorgesteld. De leeftijd van 12 jaar werd bewust gekozen omdat jongeren vanaf deze leeftijd beschikken over de mogelijkheden om te reflecteren over zichzelf en over complexe situaties en zichzelf te zien vanuit het perspectief van anderen (Eccles, 1999). Bij het bevragen van de jongeren werd steeds vermeld dat ze ook vroeger mochten terugkeren in de tijd indien er voor hen ook belangrijke gebeurtenissen lagen. De tijdlijn eindigde op het moment van het interview of in de toekomst, naargelang de participant.

Bij het opstellen van de tijdlijnen werd vooral gevraagd naar de critical incidents in het traject van de jongere. Het gaat hierbij om momenten die volgens de participant een significante bijdrage leveren, zowel positief als negatief, aan een activiteit of het leven (Hughes, 2007). In dit onderzoek betreft het momenten die significant zijn voor de participant in relatie tot diens traject en de continuïteit in dat traject. Inspiratie voor deze werkwijze werd ontleend aan de Critical Incidents Technique van Flanagan (1954). Het bevragen van significante momenten biedt het voordeel dat er een focus wordt gelegd in het exploratief onderzoek naar de ervaringen van jongeren (Hughes, 2012). Critical incidents wordt hier niet vertaald als ‘kritische’ of ‘kritieke momenten’ omwille van de negatieve connotatie vervat in deze vertaling. In overeenstemming met de masterproef van Caroline Stevens zal hier geopteerd worden voor de termen ‘belangrijke momenten’ of ‘significante momenten’. Deze termen verwijzen dus naar wat Flanagan (1954) Critical Incidents noemde.

Bij het retrospectief bevragen van de jongere was het niet de bedoeling om een gedetailleerd beeld te krijgen van heel het traject van de jongere. Belangrijker zijn de significante momenten die de jongere aanhaalt. Bij enkele significante momenten werden er bijvragen gesteld om genoeg diepgang te bekomen. Enkele van deze bijvragen waren: (1) Wie waren de betrokken personen bij dit significant moment? (2) Wie of wat was een bron van ondersteuning in deze fase? (3) Werd er naar jou geluisterd tijdens deze momenten? (4) In welke mate had je inspraak bij veranderingen? (5) Hoe voelde jij je op dat moment? Hierbij is het belangrijk te vermelden dat vooraf aan de jongeren werd gezegd dat ze niets hoeven te vertellen dat ze niet willen vertellen en dat ze het interview op elk ogenblik kunnen stopzetten. Bovendien doen de feiten er minder toe dan de beleving. Primair is dus niet een gedetailleerd beeld van het traject. Het doel is eerder om de momenten waar de jongeren belang aan hechten verder uitdiepen.

Jongeren kregen zelf de regie over hun tijdlijn. Twee van de vier jongeren hadden echter liever dat de onderzoeker tekende en schreef bij de tijdlijn. Bij het tekenen van de tijdlijn werd er doorgevraagd op zowel de positieve ervaringen en momenten als de negatieve. Dit geeft een globaal beeld over wat belangrijk is om van continuïteit te kunnen spreken in de ervaring van de jongere. De participanten kregen verschillende kleuren opdat ze nuances zouden kunnen visualiseren op hun tijdlijn. De jongere kreeg volledige vrijheid bij het tekenen. Sommigen tekenden pijlen of maakten nieuwe (delen) tijdlijnen die parallel liepen. Anderen duidden dan weer breuklijnen expliciet aan.

3.1.4 Analyse

De analyse en de verwerking van de data gebeurd volgens de richtlijnen die Smith et al. (2009). Allereerst werden de interviews getranscribeerd. Het transcriberen gebeurde reeds tijdens het interviewen zodat er mogelijkheid was tot reflectie en verbetering bij het afnemen van de volgende interviews. Smith et al. (2009) geven zeven concrete stappen voor de analyse. De eerste stap is het lezen en herlezen van de transcripts. Hierbij hoort ook het opnieuw beluisteren van de audio opnames. Deze belangrijke stap zorgt ervoor dat de participant de basis wordt van de analyse. Eigen gedachten en mogelijke connecties zijn hier nog niet aan de orde. In een tweede stap maakt de onderzoeker notities. Hierbij maakt die een onderscheid tussen descriptieve notities, linguïstische notities en conceptuele notities. Op basis van deze notities wordt in de derde stap gezocht naar thema’s. Deze emergent themes trachten de essentie van verschillende notities te vatten in een korte zin of woord. In een vierde stap

!! Drang om a priori categorieën vast te laggen bedwingen.

3.2 Participanten

Eigen aan IPA onderzoek is de appreciatie voor elk individueel verhaal (Pietkiewicz & Smith, 2014). Dit resulteert in het feit dat kleine sample sizes (of beter steekproefgroottes) eigen zijn aan IPA onderzoek. Een IPA onderzoek legt de focust op het individuele eerder dan voorbarige conclusies te maken over een hele populatie en is in die zin niet nomothetisch (Pietkiewicz & Smith, 2014; Smith et al., 2009). Het betreft hier een diepte onderzoek met een kleine sample opdat elke case met genoeg diepgang kan worden bestudeerd. Overheen de verschillende cases zal een vergelijking van één specifiek probleem gemaakt worden.

Er wordt door Turkin et al. (Zoals geciteerd in Pietkiewicz & Smith, 2014) aangeraden om 6 à 8 participanten te bevragen. Volgens hen geeft dit aantal participanten de kans om gelijkenissen en verschillen te bestuderen tussen individuen (Pietkiewicz & Smith, 2014).

Voor studenten die hun eerste IPA onderzoek voeren wordt door Smith & Osborn (2007) echter aangeraden om slechts 3 cases te nemen. Het geeft genoeg data, maar niet teveel om het in de diepte te analyseren. (Zie ook Refaeli onderzoek, mooi voorbeeld).

Dit geeft de kans tot het zien van patronen, algemeenheden, of net verschillen vast te stellen. Een voordeel van deze methode is dat er ruimte en flexibiliteit is om onverwachte wendingen mee te nemen in het onderzoek (Pietkiewicz & Smith, 2014).

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden werd er in dit onderzoek gekozen voor participanten die minstens twee jaar in contact zijn met jeugdhulpverlening en 16 jaar of ouder zijn. Deze criteria werden vastgelegd omwille van ethische redenen enerzijds, om voldoende traject ter hebben om retrospectief op te kunnen terug kijken anderzijds. Jongeren zijn op de leeftijd van zestien jaar bovendien ook in staat om verschillende dimensies van een gebeurtenis of fenomeen in acht te nemen, abstract te denken en te reflecteren over zichzelf en gebeurtenissen in hun leven (Zarrett & Eccles, 2006). Is nog copy paste, herwerken dus!!

organisaties, voorzieningen en personen aan te spreken die ondersteuning bieden aan jongeren

binnen het kader van integrale jeugdhulp.

Er was besloten om participanten te zoeken via intermediaire personen. Deze personen zouden de jongeren informatie geven over het onderzoek en vragen wie er interesse had om deel te nemen. Indien interesse gaven ze de contactgegevens van de jongere door opdat een interview gepland kan worden. Zowel de intermediair als de jongere zal een informed consent ondertekenen. In de realiteit ging dit echter moeizaam. Vier jongeren werden op deze wijze gerekruteerd. Slechts twee interviews vond effectief plaats. De tweede jongere haakte af wegens verplaatsing van instelling, de derde jongere antwoorde nooit op de communicatie via mail.

Eén van de deelnemende instellingen prefereerde het dat ik de vraag persoonlijk stelde aan de jongeren. Van de zeven aanwezige jongeren gaven er drie aan te willen deelnemen. Daarvan gingen er twee interviews effectief door. Alweer kon één interview niet doorgaan door een verhuis van de jongere naar een andere instelling.

In eerste instantie zouden er 7 jongeren bevraagd worden. 1 bethanie, 4 oranjehuis, 2 martens-sotteu. Aangezien er 3 afhaakten (twee wegens plaatsing in een andere instelling) kwam ik op een totaal van 4. Wat minder is dan het vooropgestelde aantal van Turkin et al. (Zoals geciteerd in Pietkiewicz & Smith, 2014). Een tweede ronde werd opgestart om dit quota toch te halen. Een instelling die werd gecontacteerd door mij en vervolgens een gesprek had met Jan Naert stemde in om deel te nemen aan het onderzoek en hun jongeren de vraag tot deelname te stellen.

e participanten ondertekenden allen een informed consent. Het informed consent werd hen mondeling toegelicht en er werd hen tijd gegeven om het document goed te lezen. Een blanco informed consent is terug te vinden in bijlage. Alle participanten gaven toestemming om het interview op te nemen. Op het einde van het interview kregen alle jongeren een klein bedankingsgeschenk. Vooraf werd dit niet vermeld opdat de participanten zouden deelnemen uit intrinsieke motivatie eerder dan extrinsieke.

Twee interviews duurden ongeveer 40 minuten en 2 interviews ongeveer een uur. De interviews werden afgenomen op een locatie die de jongeren kozen (Pietkiewicz & Smith, 2014). Allen vonden ze plaats binnen de voorziening van de jongere. Drie van de interviews vond plaats in de kamer van de jongeren, één interview in een lokaal van de instelling.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.