Felce (1995) heeft met zijn werk ‘Quality of Life: its definition and measurements’ een vierdelig doel. Hij wil allereerst een overzicht bieden van de bestaande literratuur met betrekking tot de definitie van kwaliteit van bestaan. Van daaruit wil hij gemeenschappelijkheden uit de verschillende theorieën filteren. Vervolgens wil hij deze gemeenschappelijke factoren bundelen tot de ontwikkeling van een model van kwaliteit van bestaan. Wanneer de basis voor het model er is, wil hij kijken waar extra onderzoek nodig is om toch nog verder te groeien.
Wanneer we de verschillende modellen in de literatuur doornemen, zien dat ze bijna allemaal spreken over zowel een subjectieve als een objectieve kant van kwaliteit van bestaan. Zo zijn er de objectieve levensomstandigheden van het individu. Subjectief gaat het dan meer over de tevredenheid met betrekking tot deze levensomstandigheden. Dit is uiteraard een erg individueel gegeven dat mede bepaald wordt door het belang dat de persoon hecht aan een bepaald thema. Vaak wordt deze tevredenheid eveneens bepaald in vergelijking met anderen. Wanneer we het dan hebben over personen met een verstandelijke beperking moeten we er rekening met houden dat deze vaak lagere verwachtingen hebben door bijvoorbeeld een beperkte autonomie. Ze kunnen in dat geval al tevreden zijn met hun levensomstandigheden hoewel die voor iemand anders volledig intolerant zouden zijn. Hierdoor zou een definitie die enkel kijk naar het subjectieve luikt, het gevoel van tevredenheid bij de persoon zelf, niet de beste bedoelingen uitdragen naar de kwetsbare personen in onze maatschappij.
Er worden doorheen de tekst vijf objectieve indicatoren onderscheiden:
• Biologische indicatoren
• Materiele indicatoren
• Sociale indicatoren
• Gedragsmatige indicatoren
• Psychologische indicatoren
Deze indicatoren kunnen stuk voor stuk gecombineerd worden met een vorm van tevredenheid en welbevinden, de subjectieve indicatoren. Cummins (1992) benadrukt dat het belangrijk is om toch rekening te houden met het belang dat de persoon er zelf aan hecht.
Natuurlijk zijn al deze indicatoren onderhevig aan externe factoren zoals genetische, sociale en materiele ergernis maar ook de mate van volwassenheid of de maatschappelijke ontwikkelingen. Ook peer pressure, de druk van leeftijdsgenoten, beïnvloedt deze indicatoren sterk.
Al deze literatuur in acht genomen definieert Felce (1995) kwaliteit van bestaan als volgt: “Kwaliteit van bestaan is het algemeen welzijn dat objectieve beschrijvingen en subjectieve evaluatie van fysiek, materieel, sociaal en emotioneel welzijn samen met de omvang van de persoonlijke ontwikkeling en doelgerichte activiteiten omvat, allen gewogen door een persoonlijke reeks waarden.”
Figuur 1: Model van Kwaliteit van Bestaan
De figuur in bijlage … geeft een illustratie van deze definitie. Verder geeft de figuur een duidelijk beeld van de interactie tussen de verschillende elementen. Zo beïnvloeden niet enkel de objectieve levensomstandigheden en het subjectief welbevinden elkaar. Het subjectief welbevinden wordt zoals eerder vermeld ook beïnvloeden door de persoonlijke waarden en verwachtingen. Zowel objectieve levensomstandigheden, het subjectief welbevinden als de persoonlijke waarden en verwachtingen worden beïnvloed door externe factoren. Uiteindelijk vormen al deze domeinen samen het algemeen welzijn van het individu of kwaliteit van bestaan.
2.4 Een derde kijk op kwaliteit van bestaan. (BRON 2)
Volgens Sijnke (2009) is de vertaling en interpretatie van de domeinen van kwaliteit van bestaan de grootste fout. Zorgorganisaties passen deze domeinen toe op hun doelgroep wanneer het net zou moeten gaan om zaken die voor iedereen essentieel zijn. We zouden onszelf kunnen afvragen of we de mensen die we ondersteuning geven dan ook wel echt zien als gelijkwaardige individuen met gelijkaardige basisbehoeften.
Sijnke (2009) onderscheid zes centrale thema’s: regie, kiezen, respect, veiligheid, ontwikkelen en netwerk. Verder in deze studie wordt er besproken wat deze thema’s net inhouden. Aan al deze thema’s dienst aandacht besteed te worden om tot een actieve deelname aan de samenleving te komen. Toch is ook deze deelname net belangrijk om aandacht te kunnen besteden aan de thema’s. Omwille van deze wisselwerking wordt deelname aan de maatschappij vaak gelinkt aan kwaliteit van bestaan.
Het is lang niet vanzelfsprekend voor mensen met een ondersteuningsnood om actief deel te nemen aan onze maatschappij. Onze ondersteuning zou dus hierop gericht moeten zijn maar dit vraagt een specifieke ondersteuningshouding. Na het bespreken van de verschillende thema’s, zal deze houding besproken worden.
2.4.1 Regie.
In onze samenleving zijn we er sterk van overtuigd dat ieder individu recht heeft op zijn eigen levensstijl en -overtuiging. Toch is dat voor personen die ondersteuning krijgen niet zo evident. De mate waarin zij de ruimte krijgen om hun eigen levensstijl en -overtuiging te handhaven, is afhankelijk van de heersende cultuur binnen de zorgorganisatie en het gedrag van de begeleider die de ondersteuning biedt. Pas in de praktische uitwerking van de visie van de zorgorganisatie wordt duidelijk welke rechten de cliënten geven en wat hun positie is.
Het is dan ook erg belangrijk om kritisch naar jezelf als begeleider, je collega’s en je organisatie te kijken. Vaak is het gemakkelijker om jezelf in te beelden waarom mensen op een bepaalde manier reageren als je jezelf probeert in te beelden hoe jij de situatie zou ervaren.
Uiteindelijk bestaat regievoering uit invloed hebben op het eigen leven en dit kan enkel wanneer er geluisterd wordt naar je. De mate waarin cliënten zeggenschap over hun eigen bestaan hebben en de mate waarin er sprake is van actieve betrokkenheid is belangrijk bij de besluitvorming over de ondersteuning. Best vraag je je geregeld af of de cliënt echt op structurele wijze betrokken wordt bij de dagelijkse zaken.
Wanneer er in een organisatie gewerkt wordt met een ondersteuningsplan is het de bedoeling om dit individueel aan te pakken en het plan laten op te stellen door de cliënt zelf of deze op zijn minst een actieve rol hierin te laten vervullen.
Alvorens van start te gaan met de ondersteuning is het belangrijk om na te gaan wat de cliënt zich voorstelt bij ‘ regie ‘. Er dient dan gecheckt te worden of dit overeenkomt met wat jij en je collega’s hieronder verstaan maar ook wat je organisatie hieronder begrijpt.
2.4.2 Kiezen
Regie, zoals hierboven besproken, uit zich het meest in keuzevrijheid. Wanneer cliënten geen keuzemogelijkheden aangeboden krijgen, is er ook geen sprake over regievoering. Als begeleider moeten we dus steeds proberen om de personen die we ondersteunen keuzes te geven die andere mensen ook zouden hebben. En dit zowel voor de grote als de kleinere dingen in hun leven.
Wanneer we denken te handelen in termen van keuzemogelijkheden, blijft het toch nog steeds belangrijk om hierbij kritische vragen te stellen. Zo moeten we ons afvragen of de cliënten inderdaad diezelfde keuzemogelijkheden hebben dan elk ander individu in onze samenleving maar ook in welke mate men de verschillende keuzes begrijpt .
Keuzes die gehoord en afgewogen worden, zorgen ervoor dat je echt kan meebeslissen.
Wanneer we vanuit onze kritische kijk vaststellen dat de keuzemogelijkheden niet voldoende zijn, moeten we in eerste instantie gaan kijken hoe dit komt. Wanneer we dit weten, kunnen we bekijken hoe dit te veranderen valt en welke eventuele hulpmiddelen we hiervoor nodig hebben.
Eén van de meest basale rechten waar we vaak al niet bij stilstaan, is de keuze om mee te beslissen met wie je dagelijks in contact komt. Cliënten wonen vaak in groep en plaatsen worden zo snel mogelijk terug in gevuld omwille van praktische redenen, maar andere bewoners van de groep worden vaak niet eens bevraagd over een eventuele nieuwe bewoner of begeleider.
2.4.3 Respect
Wanneer we kijken naar de definitie van respect, zien we het heel wat verschillende betekenissen. Binnen dit onderzoek gaan we uit van respectvolle bejegening, zodat we dit later kunnen koppelen aan de ondersteuningshouding.
Wanneer we het hebben over respectvolle bejegening zijn er enkele handvaten voor begeleiders:
• De menselijk waardigheid is het uitgangspunt van de ondersteuning.
• Het belang van diegene die ondersteund wordt staat voorop.
• Er wordt inspanning geleverd om elk individu aandacht te schenken en te begrijpen.
• Er wordt rekening gehouden met de andere zijn gevoelens
• Het recht op vrijheid en zelfbeschikking wordt erkent. Daarbij hoort eveneens de manier waarop het eigen leven ingevuld wordt.
• Er wordt zorgvuldig omgegaan met de privacy en de persoonlijke bezittingen van de persoon die ondersteund wordt.
• Er worden zo weinig mogelijk regels en beperkingen opgelegd .
• De ondersteuning bevordert de participatie aan de maatschappij evenals de ontwikkeling van de persoon.
• Ouders, verwanten en wettelijke vertegenwoordigers worden betrokken bij de zorg.
• Wanneer de omgang niet langer op een respectvolle manier kan verlopen, worden er maatregelen genomen.
Buiten deze handvaten blijkt respect ook uit ons taalgebruik. Wanneer we het hebben over cliënten met een hoog niveau of een laag niveau houdt dit reeds een beoordeling in doordat beide begrippen een hiërarchie uitdrukken. We drukken eveneens uit hoe we naar iets kijken. Gangbaar in onze sector is bijvoorbeeld dat er gesproken wordt over ‘mijn cliënten, onze cliënten’. Het gebruik van deze bezitsvorm kan duiden op een beroepshouding gebaseerd op ‘zorgen voor een ander’ en ‘denken voor een ander’. Dit is echter niet de bedoeling. Zo zijn er nog tal van voorbeelden die door de ogen van begeleiders en cliënten een heel verschillende gevoelswaarde kunnen hebben.
Als begeleider dienen we de cliënten ook niet te behoeden voor elke keuze dat ze maken. Zelf maken we in ons persoonlijk leven waarschijnlijk ook niet altijd de correct keuze maar we leren wel door de ervaringen die we opdoen. Vanuit deze kijk is het ook belangrijk om anderen de ruimte te bieden om dingen zelf te ontdekken en te ervaren. Ook dit kan verstaan worden onder respect.
Als professional is het belangrijk om steeds vragen te blijven stellen over de aangeboden dienstverlening. Deze kritische houding toont aan dat je daadwerkelijk respect hebt voor de cliënten.
2.4.4 Veiligheid
Veiligheid bieden lijkt niet zo evident wanneer we het hebben over zelf de regie voeren over je eigen leven. Daarom is het belangrijk om een goed evenwicht te vinden. Dialoog is het meest efficiënte middel om je verantwoordelijkheidsgevoel voor de veiligheid van de cliënt en zijn context af te stemmen op je ondersteuning met het oog op regievoering. In eerste instantie ga je de dialoog aan met de cliënt zelf. Wanneer dit niet kan, doe je dit mensen uit de naaste omgeving. Door dit te doen, zorg je ervoor dat de cliënt zich gehoord voert en ook begrijpt waarom je er op een bepaalde manier over denkt . Wanneer een cliënt zich niet begrepen voelt of er zelfs sprake is van bedreigd voelen, bestaat de mogelijkheid dat hij zich gaat verzetten. Dit kan onder meer tot uiting komen door verbale maar ook fysieke agressie.
De houding als ondersteuner kan bijdragen tot het veiligheidsgevoel van de cliënt. Dit is natuurlijk erg individueel. Heel wat mensen die ondersteuning nodig hebben, hebben nood aan helderheid, betrouwbaarheid, voorspelbaarheid en consequent gedrag van hun ondersteuner. Het is vooral belangrijk om er steevast bij stil te staan op welke manier je houding invloed heeft op de cliënt.
Rituelen zijn steevast iets dat bijdraagt tot het veiligheidsgevoel. We hebben namelijk allemaal onze vaste gewoonten waardoor we ons prettig voelen of net niet. Wanneer je gewoon bent om bij de start van je dag rustig een tasje koffie te drinken, zal je dag niet prettig starten wanneer je dit om de ene of andere reden toch niet kan doen.
Als ondersteuner moet je ervoor zorgen dat je communicatie afgestemd is op die van de persoon die ge ondersteunt. Dit kan je het best door jezelf te verplaatsen in de belevingswereld van de cliënt. Beleeft de cliënt de werkelijkheid wel net zoals jij? Als ondersteuner moet je dit proberen te achterhalen en van daaruit te werken.
Voor mensen met een ernstig verstandelijke beperking lijkt het bovenstaande als allesbehalve evident. Deze groep mensen ervaren hun leefwereld ook op een erg primaire manier, op een lichaam gebonden manier. Ervaren komen binnen via lichamelijk prikkels. Mensen zijn enkel aanwezig voor hen als men hen kan zien, voelen of horen. Hou er dan ook zo veel mogelijk rekening mee dat zekerheid en welbevinden enkel ervaren wordt op basis van je aanwezigheid. Wanneer je op lichaamsgebonden manier dingen ervaart, kan dit ook een probleem zijn voor je veiligheid. Je ziet dan vaak geen gevaren of hebt minder snel een verzadigingsgevoel. Als ondersteuning dien je dan ook deze situaties zoveel mogelijk te vermijden. Dit druist dwars in tegen het zelfbeschikkingsrecht. Iemand stoppen met eten omdat hij anders zou eten tot hij ziek is, lijkt erg hard in te gaan tegen de wil van de cliënt. Wanneer we werken met cliënten met een ernstig verstandelijke beperking, moeten we veel overnemen van hun op deze basale gebieden. Daarin schuilt het gevaar dat we te snel zelf beslissingen gaan nemen voor de cliënt. Toch is het ook voor deze cliënten belangrijk om hen keuzes te laten maken. De kracht van de ondersteuning ligt erin om te zoeken naar hoe deze cliënten hun keuzes kenbaar kunnen maken. Ook hier is de dialoog met naasten van de persoon weer erg belangrijk.
Voor heel wat cliënten die ondersteuning vragen is voorspelbaarheid een belangrijk punt. Weten wat er volgt, zorgt ervoor dat deze personen een prettig gevoel hebben. We spreken dan ook weleens over de term associatief beleven’. Ook dit is iets dat sterk naar voor komt bij de doelgroep van personen met een ernstig verstandelijke beperking. Het leggen van verbanden zorgt ervoor dat ze de wereld beter kunnen begrijpen. Deze duidelijkheid leidt dan vaak weer tot de zekerheid die cliënten nodig hebben om veiligheid te ervaren. We merken dat veel van deze cliënten ook vastlopen op voor ons logische overgangen. Ze hebben vaak meer tijd nodig om dit te doen. Als ondersteuner dien je je eigen tempo aan te passen aan dat van de cliënt.
2.4.5 Ontwikkelen
Doorheen al de thema’s blijft regievoering centraal staan. Toch moet je over enkele vaardigheden beschikken om de regie over je leven te kunnen voeren. Kunnen kiezen is één ding maar je moet ook nog de potentie hebben om je keuzes kenbaar te maken. Wanneer je iets niet wilt moet je dit ook kunnen laten merken. Als ondersteuner moet je ervoor zorgen dat iemand in staat gesteld wordt om zijn eigen vaardigheden te achterhalen en te kunnen gebruiken. Dit is natuurlijk niet altijd even evident. Als ondersteuner moet je hiervoor over verschillende eigenschappen beschikken. Sommige van deze eigenschappen kwam bij eerdere thema’s al aanbod. Specifieke eigenschappen voor de ondersteuner zijn:
• Je ondersteunt hen wanneer ze moeten omgaan met de gevolgen van hun keuzes en probeert die keuze die een inbreuk maken op hun veiligheid te voorkomen.
• Als ondersteuner acht je het nemen van initiatief erg belangrijk. Je benoemt dit, stimuleert dit en begeleid hen hierin. Je durft zelf ook initiatief te nemen om een klimaat voor ontwikkeling t scheppen.
• Je stemt jezelf af op de leerstijl van de cliënt.
• Je zoekt naar individueel passende oplossingen.
Ontwikkeling heeft te maken met zelfontplooiing. Hieronder wordt verstaan dat wat je zelf als belangrijk ervaart en waarbij je jezelf prettig voelt. Dit staat tegenover klassieke conditionering dat vooral te maken heeft met wat anderen verwachten dat je aanleert. Pas er dus voor op dat vaardigheidstraining niet het karakter krijgt van conditionering maar ook effectief bijdraagt tot de zelfontplooiing. Pas dan kan er gezegd worden dat de training waardevol was.
Als begeleider denk je in mogelijkheden eerder dan in beperkingen. We kijken naar de kwaliteiten waarover onze cliënten beschikken als uitgangspunt. Het blijft natuurlijk belangrijk om ook oog te hebben voor de beperkingen van de persoon. Wanneer het met een cliënt moeilijk loopt, kan jezelf dwingen om aandacht te hebben voor de kwaliteiten van de persoon leiden tot conclusie omtrent de randvoorwaarden voor deze cliënt om succesvol te kunnen zijn.
2.4.6 Netwerk
Als ondersteuners worden we er ons steeds bewuster van dat sociale contacten erg belangrijk zijn om de kwaliteit van bestaan te optimaliseren. Deelname aan de maatschappij is een erg belangrijke factor hierin. Op deze manier kunnen cliënten een sociaal netwerk uitbouwen en onderhouden. Voor de ondersteuner is het dus erg belangrijk om ervoor te zorgen dat de cliënt kan participeren.
Een sociaal netwerk is natuurlijk voor elk individu anders. Sommige mensen hebben graag veel contacten, of eerder vluchtige contacten. Terwijl anderen wat terughoudender zijn. Niet enkel hun kunnen is belangrijk maar vooral het aankunnen van de personen.
Het uitbouwen van een sociaal netwerk kan liggen in de kleine alledaagse dingen maar kan evengoed planmatig worden aangepakt. Er kan dan gewerkt worden via relatiecirkels of concentrische cirkels om een beeld te krijgen van de contacten die er reeds zijn en de noden van de cliënt. Korts bij het individu ligt natuurlijk het gezin en de familie, vervolgens zijn er vrienden en kennissen. Daarna zijn er de vanzelfsprekende contacten. Hieronder worden onder meer de buren verstaan. De ondersteuners bevinden zich pas in de buitenste kring . Terwijl deze meestal de mensen zijn die het frequents met de cliënt in contact komen. Omwille van dit veelvuldig contact is het dan ook belangrijk om tot een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie met de cliënt en zijn familie te komen.
2.4.7 Specifieke ondersteuningshouding
Tijdens de voorgaande thema’s kwamen al heel wat zaken met betrekking tot de basishouding van de ondersteuner aan bod. In dit stuk bundelen we al deze informatie en vullen we ze verder aan.
De basishouding ter ondersteuning van cliënten kan beschreven worden als een coachende houding. Wanneer we het hebben over een coachende houding denken we vaak onmiddellijk aan de manieren waarop er leiding gegeven wordt. Heel wat van deze zaken kunnen ook doorgetrokken worden naar het bieden van ondersteuning.
Wanneer we overlopen wat coaching inhoud volgens Sijnke () merken we dat heel wat punten gaan over leren en ontwikkeling. Als ondersteuner moeten we proberen onze cliënten zoveel mogelijk uit te dagen om zichzelf blijvend te ontwikkelen. Stimulatie van het leerproces kan onder meer gebeuren door het gericht vragen stellen aan de andere. Hiervoor is het belangrijk dat we als ondersteuner het juiste klimaat scheppen rekening houdend met de voorwaarden die de cliënt nodig heeft om te kunnen leren en op het tempo van de persoon die ondersteunt wordt. Als begeleider dienen we dan ook ons tempo aan te passen aan dat van de cliënt. Ook praktijkervaringen kunnen bijdragen aan het leerproces. Door middel van communicatie omtrent de ervaring kan de persoon die ondersteunt wordt een andere kijk krijgen op de situatie en vervolgens in de toekomst misschien wel andere keuzes gaan maken. Het is belangrijk om de persoon in kwestie zelf dingen te laten ervaren en niet altijd te sterk de veiligheid te bewaken. Iedereen heeft het recht op zijn keuzes en meestal leert men hier dan ook uit.
Een tweede luik dat ik duidelijk aanwezig vind bij de kijk naar coaching is het emancipatorisch gedachtegoed. We ondersteunen cliënten in het groeien naar zelfstandigheid en in het nemen van verantwoordelijkheid. We nemen de beslissingen niet voor hen maar zorgen door onze kritische en vragende houding hopelijk tot inzichten bij de persoon die we ondersteunen. We gaan dus minder sturen en meer begeleiden. Om emancipatorisch met de cliënten te werken is het nodig om deze soms ook los te laten. Het is nodig om de cliënt te vertrouwen en te respecteren om dit tot een goed einde te kunnen brengen. We gaan ervan uit dat de cliënt over de nodige kwaliteiten beschikt om zijn keuzes tot een goed einde te brengen of er een leerervaring uit te halen. We ondersteunen hen in dit proces om zelf tot oplossingen te komen wanneer er iets niet lukt. Betrokkenheid wordt dan erg belangrijk. Voor veel cliënten kan het nodig zijn om dit stapsgewijs aan te pakken. Elke cliënt moet ruimte krijgen maar dit wil niet zeggen dat er geen grenzen horen te zijn. Duidelijke kaders zijn dan ook vaak aangeraden.
Verder acht Sijnke () het ook belangrijk om methodisch en doelgericht te werk te gaan.
Een vragende houding vanuit de ondersteuner is dus erg belangrijk. Wanneer we als begeleider beschikken over deze vragende houding kunnen we er veel te weten komen over de cliënt. Deze inzichten kunnen dan weer gebruikt worden om de ondersteuning vorm te geven. Omdat ondersteuning niet voor iedere persoon hetzelfde is, is dit net er belangrijk. We kunnen de ondersteuning door deze vragen verder gaan individualiseren en afstemmen op de persoon in kwestie, rekening houdend met zijn kenmerken, de omstandigheden en de context van de persoon. Niet enkel als ondersteuner kom je veel te weten over de andere door vragen te stellen, maar ook de persoon in kwestie kan vanuit een goede vraagstelling meer over zichzelf te weten komen. Maar wat is nu ene goede vraagstellingen. Wanneer we kijken naar de doelgroep van mensen met een verstandelijke beperking binnen de aangereikte thema’s, is het belangrijk om vragen zo open mogelijk te houden. Onze mening als ondersteuner zou er niet mogen in doorklinken. Je kan je vragen best zo kort en eenvoudig mogelijk houden zodat ze voor de cliënt te begrijpen blijven. Wanneer de vragen langer worden bestaat ook weer het risico dat je mening er gaat door klinken. Hou er ook rekening mee dat sociaal wenselijke antwoorden niet uit te sluiten vallen. Toch werken open vragen niet voor iedereen. Sommige mensen hebben te weinig een beeld van de mogelijkheden. Wanneer we het bijvoorbeeld hebben over de woonsituatie is het belangrijk dat de cliënt een beeld heeft van de mogelijke verschillende woonvormen. Wanneer hij of zij dit niet heeft zal hij snel vervallen in wat wij willen horen. Als je dit merkt, kan je je vragen beter beginnen of te bakenen en mensen een keuze geven tussen verschillende opties. Eventueel kun je hun antwoord nog eens aftoetsen op andere mogelijkheden.
Ook is het belangrijk om kritisch naar jezelf te kijken. Hiervoor heb je geregeld nood aan feedback. Een proactieve houding aannemen en zelf het initiatief nemen om feedback te vragen is dan ook lang niet overbodig. Deze feedback kan je aan collega’s vragen maar mag je ook gerust bevragen bij de cliënten die je ondersteunt. Zo kan je jouw manier van werken aftoetsen op vraaggerichtheid. Ook leidinggevenden moeten zich bewust zijn van de meerwaarde van een proactieve houding. Medewerkers komen vaak minder snel met voorstellen omdat ze ervan uit gaan dat er toch niets met gedaan wordt en alles volgens de procedures aanwezig in de organisatie moet gaan waardoor er vaak een geruime tijd over gaat. Als leidinggevende een proactieve houding aannemen creëert dit vaak meer betrokkenheid en voelen de medewerkers zich medeverantwoordelijk voor bepaalde deelgebieden. Maar hoe kan je dit proactief gedrag stimuleren binnen je organisatie? Best begin je met kleine dingen. Probeer bijvoorbeeld om je collega’s ertoe aan te zetten zelf iets te doen met frustraties omtrent een andere collega. Begeleid hen hierin. Door zelf rechtstreekse feedback te geven kan je bijvoorbeeld het communicatieklimaat beïnvloeden. Je kan op deze manier aantonen dat dit de meest effectieve manier van communiceren is. Ook een actief taalgebruik duidt op een proactieve houding. Let hier vooral op.
Reflecteren op jezelf kan dus via het bevragen van feedback maar ook intervisiemomenten zijn hier de ideale gelegenheid voor. Tijdens deze momenten sta je stil bij jou manier van handelen en laat je anderen toe om hier mee over na te denken. Vaak komt je zo de achterliggende redenen van je handelen te weten en kan je groeien in de alternatieven. Belangrijk hierbij is dat de personen die mee nadenken over je handelen, zich ook proberen te verplaatsen in de situatie waarin je jezelf bevindt en mee te kijken door jou ogen.
2.5 Kwaliteit van bestaan versus kwaliteit van de zorg
Of de focus ligt op kwaliteit van zorg of kwaliteit van bestaan kan tot grote verschillen leiden binnen een organisatie. Het uitgangsperspectief zorgt hierbij voor een heel andere manier van kijken. Om later te kunnen bekijken hoe er binnen onze organisatie wordt omgegaan met kwaliteit van bestaan vind ik het erg belangrijk om ook dit stuk theorie mee op te nemen in de literatuurstudie. Naar mijn aanvoelen denken heel wat organisaties dat ze bezig zijn met kwaliteit van bestaan hoewel hun invalshoek eerder gericht zal zijn op kwaliteit van zorg. We zijn dan natuurlijk ook zorgverstrekkers.
De verschillen situeren zich op verscheidenen vlakken.
Allereerst is er het perspectief van waaruit de organisatie werkt. Bij kwaliteit van bestaan zou de organisatie moeten vertrekken vanuit de persoon binnen het zijn netwerk. Hij schrijft bij wijze van spreken zelf mee aan zijn ondersteuningsplan. Bij de kwaliteit van de zorg wordt er eerder vertrokken vanuit de zorgaanbieder en zijn medewerkers. Hier schrijft de professional het te volgen ondersteuningsplan voor de cliënt.
Wanneer we kijken naar de belangen zien we bij kwaliteit van bestaan dat de gewenste resultaten het belangrijkst zijn. Vaak resulteert dit in een organisatie waarbij het grootste deel van de medewerkers direct als begeleiders van de cliënt werken. Bij kwaliteit van zorg ligt het belang eerder bij de processen binnen de organisatie. In deze organisatie zien we meer mensen werken in administratieve functies.
Een volgend verschil kunnen we situeren op het gebied van inhoud. Waar bij kwaliteit van bestaan de focus ligt op de ondersteuning en de effecten die deze ondersteuning heeft op iemand zijn leven, ligt dit bij kwaliteit van zorg eerder op het management van de verschillende zorgsystemen. We zien dus bij kwaliteit van bestaan een ondersteuning op individueel vlak naar gelang de noden van de persoon. Bij kwaliteit van zorg zijn we een gelijkaardige behandeling voor iedere cliënt vanuit een vooropgesteld kader binnen de organisatie.
De criteria ter beoordeling verschillen eveneens van elkaar door deze verschillende kijken. Bij kwaliteit van bestaan kunnen we spreken van doelstellingen op lange termijn die veelal op belangrijke waarden gebaseerd zijn zoals inclusie en persoonlijke ontplooiing. Bij kwaliteit van zorg wordt er beoordeeld op basis van de efficiëntie, de kosteneffectiviteit, de planning en de tevredenheid van de cliënten. De nadruk blijft hier steeds liggen op de organisatorische en administratieve processen. Tevredenheid van de cliënten wordt dan bijvoorbeeld gemeten aan de hand van binnengekomen klachtenformulieren in plaats van bij de cliënt zelf.
Als laatste puntje wordt er gekeken naar de structuren van een organisatie. Een organisatie die zich voornamelijk richt op kwaliteit van bestaan zal doorgaans minder hiërarchisch zijn opgebouwd. Er zal meer zelfsturing en coaching aanbod komen. Het belangrijkst hier is dat de ondersteuning steevast de cliënt persoonlijk dienst te helpen. Wanneer dit niet mogelijk is binnen een huidige structuur, wordt er actief gezocht naar andere mogelijkheden binnen de organisatie en worden structuren aangepast in functie van de cliënt. Bij kwaliteit van zorg zijn we dan weer erg hiërarchische organisaties. Zorgsystemen moeten niet aangepast worden maar hoogstens verbeterd. Een compleet alternatieve structuur zit er in dit geval niet in.