Door de vergrijzing van de samenleving en de vermaatschappelijking van de zorg wordt de rol van de mantelzorger steeds belangrijker in de ouderenzorg. Men gaat steeds meer rekenen op de eigen draagkracht voor zorg- en hulpverlening aan naasten en daardoor wordt formele zorg steeds meer gezien als een aanvullende voorziening op informele zorg. Ouderen zijn heel vaak zelf mantelzorger voor andere ouderen.
Drie op tien Vlaamse ouderen is zelf mantelzorger voor zieke, gehandicapte of oudere naasten. Het grootste deel van deze mantelzorgers bevindt zich in de leeftijdscategorie van 60 tot 69 jaar. Het aandeel mantelzorgers binnen de ouderenbevolking daalt met de leeftijd. We zien wel dat mannen even vaak mantelzorger zijn dan vrouwen. Dit komt doordat mantelzorg niet alleen medische of persoonsverzorging inhoudt, maar ook het verlenen van hulp voor huishoudelijke klusjes, transport, boodschappen doen etc. Verder zien we ook dat oudere mantelzorgers vaak gehuwd en samenwonend zijn, omdat er vaak gezorgd wordt voor een partner. Nooit gehuwde ouderen en gescheiden ouderen bevinden zich in de middenmoot en weduwe(naar)s zijn het minst mantelzorger. Ook het maandelijks inkomen speelt een rol. Hoe hoger het maandelijks gezinsinkomen, hoe groter de kans bestaat dat men de mantelzorg voor zijn rekening neemt.
Men kan ook een mantelzorgpremie of zorgverzekering aanvragen. Hiervoor moet de zorgbehoevende minstens 35 punten scoren op het BEL-profiel. Mensen die in mindere mate zorgbehoevend zijn, komen dus niet in aanmerking voor deze tegemoetkoming. Het gaat hier om een bedrag van 130 euro per maand.
4. Eventuele problemen bij ouderen
4.1 Sociale exclusie
Sociale exclusie verruimt het begrip armoede. Waar armoede voornamelijk het gebrek aan financiële middelen betreft, duidt sociale exclusie op gebreken binnen verschillende levensdomeinen zoals het gebrek aan toegang tot voorzieningen, participatie, sociale relaties en goede huisvesting. Sociale exclusie is bij ouderen ook een realiteit. Zo komt ongeveer 16% moeilijk rond en is bijna 70% digitaal uitgesloten.
Ouderen hebben een verhoogde kans op sociale exclusie, voornamelijk door gezondheidsproblemen en het verliezen van naasten. Daarnaast valt ook op dat iemand een risico op armoede en sociale exclusie heeft, als zijn/haar inkomen minder dan 60% is van het landelijke mediaan inkomen. Hier moet dan nog eens bij vermeld worden dat sociale tegemoetkomingen mee opgenomen worden om iemands inkomen te berekenen. België heeft een van de laagste pensioenen in Europa en voor veel ouderen is het wettelijk pensioen onvoldoende en niet in verhouding tot de reële levenskosten.
Sociale exclusie is echter meer dan enkel inkomensarmoede. Het duidt ook op tekorten binnen andere levensdomeinen, zoals het gebrek aan toegang tot voorzieningen, participatie, sociale relaties en goede huisvesting. Enkele cijfers: 68% digitaal uitgesloten; 30% uitgesloten van sociale relaties; 26% uitgesloten van participatie aan het vrijetijdsleven; 26% uitgesloten van financiële middelen; 13.5% gevoel van discriminatie op basis van leeftijd; 18% heeft hoge onveiligheidsgevoelens en laag gevoel van betrokkenheid en prettig wonen in de buurt; 14.5% uitgesloten van aangepaste huisvesting en 10% uitgesloten van diensten. Algemeen kunnen we zeggen dat er een trend waar te nemen is waarbij de oudste ouderen doorgaans meer kans hebben om uitgesloten te zijn.
4.2 Eenzaamheid
Eenzaamheid is een gevoel dat optreedt wanneer zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het sociale netwerk niet het gewenste niveau bereikt. Vaak wordt eenzaamheid in verband gebracht met ouderen, hoewel ook jongere generaties met eenzaamheid kunnen geconfronteerd worden. Eenzaamheid heeft een serieuze impact op het welbevinden van individuen. De uitdagingen bij de eenzaamheidsproblematiek zijn tweeërlei. Enerzijds is de detectie niet evident en anderzijds, eens gedetecteerd, blijft de toeleiding naar gepaste ondersteuning ook niet voor de hand liggend.
Het thema eenzaamheid bij ouderen krijgt de laatste jaren meer en meer aandacht en over het land zijn er diverse initiatieven merkbaar om de problematiek aan te pakken. En daar komen we al direct bij een eerste probleem; het detecteren van eenzame ouderen is niet evident. Immers, ouderen gaan niet zomaar toegeven dat ze eenzaamheidsgevoelens hebben. Ze kunnen eenzaamheid bijvoorbeeld zien als een persoonlijke mislukking. Bovendien maakt de manier waarop onze samenleving georganiseerd is het er niet makkelijker op. Zo wonen kinderen en kleinkinderen vaak niet meer in hetzelfde dorp, waardoor de contactfrequentie daalt. Maar ook de dalende solidariteit en de toenemende individualisering in onze samenleving kan verwezen worden als mogelijke oorzaak.
Onderzoek heeft als doel om de eenzaamheidsproblematiek in kaart te brengen. Daarvoor gebruikt men de eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld, een internationaal bekende en veelgebruikte schaal. De schaal bestaat uit 6 items en deelt respondenten in drie klassen in: niet eenzaam, matig eenzaam en ernstig eenzaam. Uit analyses blijkt dat mannen en vrouwen in gelijke mate met ernstige eenzaamheidsgevoelens geconfronteerd worden. Delen we ouderen op in leeftijdsklassen, dan zien we dat de categorie 70’ers de hoogste prevalentie ernstige eenzaamheid vertoont. Kijken we over de gemeentelijke grenzen heen, dan zien we dat het Vlaams gemiddelde hoog, doch vrij stabiel is. Om en bij de 11% vertoont ernstige eenzaamheidsgevoelens. Opmerkelijk is dat dit percentage sterk fluctueert over de gemeenten heen. In bepaalde gemeenten zakt het onder 6% terwijl in een andere gemeente een prevalentie van meer dan 25% genoteerd werd.
Daarnaast bestaat eenzaamheid uit twee componenten: sociale en emotionele eenzaamheid. Er is sprake van sociale eenzaamheid wanneer er een gebrekkige integratie is in sociale netwerken met als gevolg dat het gevoel van verbondenheid met anderen tekortschiet. Iemand is dus sociaal eenzaam wanneer hij sociale contacten met een brede groep mensen mist. Emotionele eenzaamheid wijst dan weer op een gebrek aan intimiteit met hechte vrienden. Iemand is dus emotioneel eenzaam wanneer hij een intieme band met een beste vriend(in) mist. Sociale en emotionele eenzaamheid kunnen tegelijkertijd voorkomen bij een individu. Evengoed kan een persoon sociaal eenzaam zijn, maar niet emotioneel eenzaam. Iemand kan één heel goede vriend hebben waarbij hij alles kan vertellen, maar daarnaast geen brede vriendenkring hebben en zich dus sociaal eenzaam voelen. Anderzijds kunnen mensen wel over een grote vriendengroep beschikken, maar mist men een hechte vriend. Dan is men sociaal niet eenzaam, maar wel emotioneel eenzaam. Uit onderzoek blijkt dat sociale eenzaamheid daalt met het ouder worden, maar dat emotionele eenzaamheid stijgt met de leeftijd.
Een universele aanpak van eenzaamheid bij ouderen is niet mogelijk. Het inzetten op de lokale kenmerken, troeven en eigenschappen zal belangrijk zijn om ouderen uit hun eenzaamheid te kunnen halen. Derhalve zijn we samen met een aantal gemeenten aan de slag gegaan. Hierbij blijkt de dataset een belangrijke meerwaarde. Immers, via segmentatietechnieken kunnen we een profiel aanmaken van ernstig eenzame ouderen. Hierdoor kunnen gericht huisbezoeken georganiseerd worden in plaats van lukrake. Deze huisbezoeken worden uitgevoerd door getrainde vrijwilligers, die bovendien tot dezelfde leeftijdscategorie behoren. Tegelijkertijd wordt binnen de gemeente een analyse gemaakt van de sterktes en eigenschappen die mogelijks de problematiek van eenzaamheid kunnen remediëren. De eerste resultaten van deze aanpak worden binnenkort verwacht. Tenslotte wil men ook een preventief verhaal toevoegen. Met de huidige prevalentiecijfers van eenzaamheid bij ouderen kan gewerkt worden om toekomstige generaties ouderen hiervan te behoeden.
4.3 Mentale gezondheid
Ouderen worden vaak geconfronteerd met verschillende verlieservaringen: dood van vrienden en familieleden, cognitieve achteruitgang (geheugen- en aandachtsproblemen), lichamelijke beperkingen, functionele problemen etc. Doordat verlies een sleutelbegrip is in het verouderingsproces, is het aannemelijk dat ouderen gevoelig zouden kunnen zijn voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis.
Ondanks het verouderingsproces en de negatieve factoren die gepaard gaan met het toenemen van de leeftijd, ervaren ouderen geen lager welzijn of meer depressieve symptomen in vergelijking met jongeren en jongvolwassenen. Het subjectief welzijn blijft binnen de oudere populatie stabiel of neemt zelfs toe volgens sommige onderzoekers. Naar dit fenomeen wordt in de literatuur verwezen als de ‘paradox of ageing’ of de ‘paradox of well-being’.
Een van de mogelijke verklaringen voor deze paradox ligt in de zogenaamde Socio-emotionele Selectiviteitstheorie (SST). Deze theorie stelt dat wanneer er grenzen komen aan de resterende tijd die men nog heeft, mensen de focus leggen op het verkrijgen van zoveel mogelijk positieve emoties. Hierdoor worden mensen selectiever in de keuze van hun sociale partners. Het aantal sociale interacties neemt af en ouderen behouden slechts emotioneel bevredigende relaties in hun sociaal netwerk; waardoor hun netwerk veel kleiner, doch emotioneel bevredigender wordt.
Wanneer ouderen over een goed sociaal netwerk beschikken met emotioneel bevredigende relaties, kan dit als buffer dienen tussen verlieservaringen enerzijds en het optreden van depressieve gevoelens anderzijds. Ouderen die over geen emotioneel bevredigende relaties beschikken, die m.a.w. emotioneel eenzaam zijn, zijn daardoor veel kwetsbaarder voor het ontstaan van depressieve of negatieve gevoelens. Samengevat: ouderen die intimiteut met hechte vrienden missen en dus emotioneel eenzaam zijn, hebben de grootste kans om depressief of ongelukkig te zijn.
Indien we preventiestrategieën willen uitbouwen voor een depressie op oudere leeftijd is een van de belangrijkste topics waarop we ons moeten focussen de zogenaamde emotionele eenzaamheid. Het doel van de interventies dient niet te zijn om de sociale netwerken van ouderen te vergroten; doch dient erop gericht te zijn om het optimaliseren van bestaande intieme en hechte contacten.
4.4 Onveiligheidsgevoelens
Onveiligheid en onveiligheidsgevoelens zijn veel besproken topics, zowel in de media, als onder beleidsmakers, als in de academische wereld. Vaak wordt dit fenomeen bestudeerd vanuit een louter criminologische invalshoek. Belangrijk is om een breder perspectief te openen en te onderzoeken welke maatschappelijke problemen of aspecten van sociale uitsluiting daarnaast onveiligheidsgevoelens bij ouderen beïnvloeden. Vertrek daarbij vanuit de dagelijkse leefwereld en ervaringen van ouderen.
Onderzoek naar onveiligheidsgevoelens bij ouderen heeft lange tijd gefocust op de angstparadox. Hiermee wil men aangeven dat ouderen zeer hoge onveiligheidsgevoelens ervaren, ondanks hun lage kans om slachtoffer te worden van een misdrijf. Ze zouden zich dus onveiliger voelen, terwijl ze net het veiligst zijn. Maar waarom voelen ouderen zich zo onveilig? Onveiligheidsgevoelens kunnen door meer beïnvloed worden dan louter criminaliteit. Ook algemene gevoelens van bedreiging, kwetsbaarheid en hulpeloosheid spelen daarbij een rol.
Ongeveer 52% van de ouderen voelt zich regelmatig onveilig. Dit ligt nog hoger bij ouderen met een lager inkomen, vrouwen, ouderen met weinig kinderen en ouderen die vinden dat de samenleving ouderen negatief bekijkt en behandelt. Ook de woonomgeving van de ouderen speelt een belangrijke rol. Zo merken we dat o.a. problemen in het verkeer, ontevredenheid over de voetpaden en een te grote afstand naar lokale voorzieningen zoals een bakker onveiligheidsgevoelens verhogen. De invloed van verloedering en vervuiling is ook belangrijk, maar daalt wanneer men rekening houdt met andere aspecten van een toegankelijke, verkeersveilige en leeftijdsvriendelijke leefomgeving.
Niet alleen de fysieke infrastructuur is van belang, ook de sociale. Niet zozeer de frequentie van sociale contacten, noch de mogelijke steun in dat netwerk zijn van belang, maar vooral factoren van buurtgehechtheid zijn belangrijk in het verklaren van onveiligheidsgevoelens. Ouderen die graag in de buurt wonen, die betrokken zijn in de buurt en tevreden zijn over de sociale samenstelling voelen zich veiliger. Daarnaast is maatschappelijke betrokkenheid en formele participatie een tweede grote component in het zich veilig voelen. Vrijwilligerswerk, deelname aan het verenigings- of culturele leven, maar vooral het gevoel hebben van (politieke) inspraak te hebben zijn geassocieerd met lagere onveiligheidsgevoelens.
Als een gemeente wil werken aan de onveiligheidsgevoelens van ouderen, is er meer nodig dan louter een focus op misdaad en criminaliteit. Werken aan onveiligheidsgevoelens wordt dan een werken aan kwetsbaarheid (empowerment), een onaangepaste fysieke woonomgeving (leeftijdsvriendelijke omgeving) en maatschappelijke betrokkenheid.
4.5 Ouderenmishandeling
7% van de ouderen ervaart ouderenmis(be)handeling. Er zijn 6 vormen: fysieke (slaan, overmedicatie), psychologische (vernederen), financiële (misbruik van volmachten), seksuele mis(be)handeling (onnodig uitkleden), verwaarlozing (niet uitvoeren van zorg die een persoon nodig heeft) en schending van persoonlijke rechten (post achterhouden). Ouderenmis(be)handeling kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn en gebeurt steeds door een persoon die de oudere kent en vertrouwt.
De Nederlandstalige definitie van ouderenmis(be)handeling die gebruikt wordt door het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling (VLOCO) is: “… al het handelen of nalaten van handelen van al diegenen die in een persoonlijke en/of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt, dan wel vermoedelijk zal lijden. Er moet dus niet noodzakelijk sprake zijn van het opzettelijk mishandelen van een persoon. Er wordt dan ook onderscheid gemaakt tussen intentioneel mishandelen, waarbij het gaat over een opzettelijke actie waarbij de dader zich bewust is van de mishandeling, en niet-intentioneel misbehandelen waarbij de pleger zich niet bewust is van de gevolgen die sommige acties tegenover de oudere inhouden. Naar aanleiding hiervan spreken we in Vlaanderen over ouderenmis(be)handeling. Met de ‘be’ wordt benadrukt dat er naast opzettelijke behandeling ook sprake kan zijn van onopzettelijke mishandeling die de oudere verdriet, pijn of kwaad kan berokkenen.
Hoewel ouderenmis(be)handeling in de literatuur oorspronkelijk gedefinieerd werd in termen van fysieke mishandeling, omhelst de problematiek veel meer dan dat. Algemeen zijn er zes verschillende vormen van ouderenmis(be)handeling (zie boven). Deze zes vormen sluiten elkaar niet uit en vaak komen sommige vormen van mis(be)handeling samen voor.
Over de prevalentiecijfers van ouderenmis(be)handeling is er geen eensgezindheid. Afhankelijk van het meetinstrument dat je gebruikt en de vragen die je stelt, krijg je andere resultaten. De cijfers tonen aan dat minimaal 7% van de 60-plussers het voorbije jaar slachtoffer werden van minstens één vorm van ouderenmis(be)handeling. Dit zijn de resultaten per vorm:
– Fysieke ouderenmis(be)handeling: 3,1%
– Seksuele ouderenmis(be)handeling: 1,8%
– Financiële ouderenmis(be)handeling: 2,2%
– Psychologische ouderenmis(be)handeling: 3,8%
– Verwaarlozing: 2,8%
– Schending persoonlijke rechten: 2,0%
Er is geen verschil tussen leeftijdsklassen. Ouderenmis(be)handeling komt bij alle leeftijden voor. Wel is er een verschil naargelang burgerlijke staat. Ouderenmis(be)handeling komt het vaakst voor bij gescheiden ouderen (12%) en ouderen die samenwonen (9,5%). Gehuwden zijn het minst vaak slachtoffer (6%). Zij ervaren vooral minder fysieke en financiële mis(be)handeling. Ouderen die fysiek afhankelijk zijn (bv. hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging) ervaren vaker ouderenmis(be)handeling (10,5%) op alle domeinen, maar voornamelijk meer verwaarlozing.
Wanneer je een vermoeden hebt van of terecht komt in een situatie van ouderenmis(be)handeling is aan te raden hier niet alleen mee te blijven zitten. Ouderenmis(be)handeling is een fenomeen dat je niet alleen kan oplossen. Het Vlaams Ondersteuningscentrum Ouderenmis(be)handeling staat steeds klaar om naar elke professional die hiermee wordt geconfronteerd te luisteren en samen met hen te bekijken wat er eventueel kan ondernomen worden: 078/15 15 70. Met de komst van de hulplijn 1712 ‘Misbruik, geweld en kindermishandeling’ kunnen burgers met hun meldingen en vragen steeds terecht op dit nummer.
5. Ouderen met een migratieachtergrond
De vergrijzing laat zich in Vlaanderen ook voelen binnen de populatie met een migratieverleden. Zo is het aantal 55-plussers met een migratieverleden van 4,6% in 2004 naar 6,5% in 2013 gestegen en men veronderstelt dat dit zal toenemen tot ongeveer 10% tegen 2022. Dit zijn cijfers die in Vlaanderen nog te vaak tot de verbeelding spreken en te weinig tot de praktijk.
Een mogelijke verklaring is de naoorlogse immigratie van arbeidskrachten. Jonge mensen zochten werk en trokken richting ons land waar ze – in geval van mijn stageplaats – in de mijnen werkten. Ondertussen hebben deze mensen een leeftijd van 60 jaar en ouder bereikt. Velen onder hen hebben ondertussen de Belgische nationaliteit verworven en daarom spreken we over ouderen met een migratieverleden. Deze mensen hebben elk hun specifieke kenmerken en noden, afhankelijk van de etnisch-culturele achtergrond. Arbeidersmigranten in de regio Beringen zijn voornamelijk afkomstig van Italië en Turkije.
Ouderen met een migratieverleden blijken vaak een kwetsbare groep te zijn binnen onze samenleving. Zo zien we een opvallend verschil in socio-economische status tussen ouderen met een geboorteland binnen de EU en ouderen waarvan het geboorteland buiten de EU valt. Ook zien we dat ouderen met een migratieachtergrond zich in grotere mate op de private huurmarkt bevinden. Daarnaast zien we ook verschillen in gezondheidssituatie, zowel op fysiek als mentaal vlak. Ouderen met een migratieachtergrond buiten de EU krijgen evenveel zorg of hulp van kinderen, meer van hun kleinkinderen, maar veel minder van de huisarts, thuisverpleging en poetsdienst.
Uit de cijfers van de dienst ‘zorg strategische planning’ van de provincie Limburg en de ervaringen van de diensten en partners uit het werkveld blijkt dat in de toekomst steeds meer ouderen van allochtone afkomst gebruik zullen gaan maken van formele zorg. Onder formele zorg verstaan we professionele diensten en organisaties die zorg voor ouderen aanbieden. Nu gebruikt deze groep nog veel informele zorg en rekent ze meer op mantelzorgers en de omgeving om in hun zorgbehoefte te voorzien. In de toekomst zal eveneens bij hen, zoals bij alle ouderen, de beschikbare informele zorg dalen. Uit ervaring weten ze dat er een wederzijdse onbekendheid is tussen allochtone ouderen en de reguliere diensten. Er is nood aan een aanbod (op maat) dat aansluit bij de leefgewoonte van de allochtone ouderen.
30% van de Beringse bevolking is van vreemde herkomst. 5% van de bevolking is ouder dan 65 jaar en 1% is ouder dan 80 jaar. Tegen 2030 is 1 op 5 van de ouderen van vreemde herkomst. Vaak wordt gedacht dat allochtonen op hun ‘oude dag’ terugkeren naar hun land van herkomst. Dit blijkt niet te kloppen. Dit heeft onder andere te maken met hun sociaal netwerk, de betere zorg in België en het dorp van herkomst is doorheen de jaren vaak veranderd en niet meer zoals toen ze het achterlieten om naar België te komen.
6. Kritische bedenkingen
Ondanks het feit dat Beringen in vergelijking met veel andere Limburgse en Vlaamse gemeenten een jonge en groeiende bevolking heeft, komt een belangrijke vergrijzingsproblematiek ook in Beringen op ons af. Vanuit de zorg om de groeiende groep ouderen zo lang mogelijk in het vertrouwde milieu te laten wonen en leven, kan de huidige centralisatiepolitiek op vlak van voorzieningen allerhande en ook m.b.t. een aantal grote en “grootse” stadsprojecten kritisch bevraagd worden.
Concepten als cultuursensitieve zorg zijn zeker nog niet voldoende ingeburgerd in Vlaanderen.
Het is positief dat er in beleid meer en meer aandacht wordt gegeven aan de mantelzorger. Ze zijn immers een belangrijke schakel in de zorgketen. De groter wordende nadruk op de rol van de mantelzorger mag echter geen reden zijn voor het overbelasten van de mantelzorger.
7. Referenties
Talloen, D. (2007). Zorg voor allochtone ouderen. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV
DEMO & Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. (2013). Statistisch en demografisch verslag 2013. Migranten en migrantenpopulaties in België. Online geraadpleegd op 17 november 2015, op www.diversiteit.be
Weliswaar, Welzijns- en gezondheidsmagazine voor Vlaanderen. (2014). Vele tinten grijs. Ouderenzorg voor iedereen? Online geraadpleegd op 17 november 2015, op www.weliswaar.be
De Roeck, I., De Donder, L. (2011). Ouderenmis(be)handeling in de thuissituatie: Handboek Familiaal Geweld. Brussel: Politea.
De Witte, N., De Donder, L., Dury, S., Brosens, D., Buffel, T., Dierckx, E., Verté, D. (2012). Samen de stoep op: over sociale cohesie en ouderen. Gent: Provincie Oost-Vlaanderen.
2015-11-27-1448661951