Inleiding:
Voor de onderwijseenheid Signaleren en preventie in leerjaar 2 van de opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening heb ik onderzoek gedaan naar de oorzaken van paniekstoornissen met agorafobie bij vrouwen tussen de 25 en 45 jaar in Nederland. Ik heb dit onderwerp gekozen omdat ik zelf ook een paniekstoornis heb, maar zonder agorafobie. Ik heb toch voor agorafobie gekozen omdat ik goed kan snappen waarom men met een paniekstoornis niet meer het huis uit wil en ik doe er alles aan om het niet zo ver te laten komen, aangezien dit de verdraagzaamheid van het leven aantast. Ik heb deze doelgroep gekozen omdat vrouwen van deze leeftijdscategorie het ergst leiden onder dit ziektebeeld en hier iets voor bedacht zou moeten worden.
Wat is een paniekstoornis met agorafobie?
Volgens de DSM IV zijn de criteria van een paniekstoornis met agorafobie:
‘ Er is sprake van meerdere onverwachte paniekaanvallen over een tijdsbestek van een maand of langer.
‘ Er heerst voortdurende ongerustheid over een volgende aanval.
‘ Er is bezorgdheid over de consequenties van een aanval, bijvoorbeeld het krijgen van een hartaanval, ‘gek worden’ of het verliezen van zelfbeheersing.
‘ Er komt een belangrijke gedragsverandering tot stand die samenhangt met de paniekaanvallen.
‘ De aanwezigheid van agorafobie.
‘ De paniekaanvallen hebben niks te maken met geneesmiddelen of lichamelijke aandoeningen.
‘ Er is geen sprake van een andere psychische stoornis, zoals bijvoorbeeld specifieke fobie, sociale fobie of een posttraumatische stressstoornis.
(Nederlandse Jeugd Instituut, 2014)
Volgens de DSM IV zijn de criteria van een paniekaanval:
‘ Beven of trillen;
‘ Versnelde hartactie, hartkloppingen of bonzend hart;
‘ Transpireren;
‘ Onaangenaam gevoel of pijn op de borst;
‘ Gevoel van ademnood of verstikking;
‘ Buikklachten of misselijkheid;
‘ Licht in het hoofd of flauwte, onvastheid, gevoel van duizeligheid;
‘ Depersonalisatie of derealisatie;
‘ Angst om dood te gaan;
‘ Angst om gek te worden of zelfbeheersing te verliezen;
‘ Koude rillingen of opvliegers;
‘ Tintelende of verdoofde gevoelens.
(Nederlandse Jeugd Instituut, 2014)
Probleemstelling:
Signaal: paniekstoornis met agorafobie bij vrouwen tussen de 25 en 45 jaar in Nederland.
Hoofdvraag: Wat zijn de oorzaken een paniekstoornis met agorafobie bij vrouwen tussen de 25 en 45 jaar in Nederland?
Doelstelling: Ik wil kennis en inzicht krijgen over paniekstoornissen met agorafobie bij vrouwen tussen de 25 en 45 jaar in Nederland.
Deelvraag 1: Wat zijn de oorzaken van paniekstoornissen adolescenten op micro-, meso- en macroniveau?
Deelvraag 2: Wat zijn de risicovolle en beschermende determinanten?
Deelvraag 3: Hoe kan dit signaal uitgewerkt worden in het ei-model?
Beschrijving van het signaal:
Aard van het probleem:
Een paniekstoornis met agorafobie is zowel een sociaal als een gezondheidsprobleem. Er ontstaan namelijk lichamelijke klachten tijdens een paniekaanval, zoals bijvoorbeeld zweten, hartkloppingen, trillen en misselijkheid. Het kan ook veel stress met zich meebrengen en dat is ook slecht voor het lichaam (DSM V). Wat een sociaal probleem met zich meebrengt, is de agorafobie. Doordat men het hierbij moeilijk vindt om met openbaar vervoer te reizen, op drukke plekken te zijn of zelfs het huis uitkomen moeilijk vinden, wordt dit een belemmering voor het sociale contact met andere mensen (DSM V).
Omvang:
Er zijn in Nederland bijna 1,1 miljoen personen met een angststoornis. In 2011 werd in de leeftijdscategorie 18 tot 65 jaar het aantal personen met een angststoornis op 1.061.200 geschat (410.600 mannen en 650.600 vrouwen). Dat komt neer dat er 77 per 1.000 mannen een angststoornis hebben en 124 per 1.000 vrouwen. Alle angststoornissen komen meer bij vrouwen dan mannen voor en in alle leeftijdsgroepen is de kans op fobie??n erg hoog. (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014)
Dit onderzoek gaat over paniekstoornissen met agorafobie. Paniekstoornissen is een onderdeel van angststoornissen en komt op 15,2 per 1.000 vrouwen voor en bij mannen op 14,1 op de 1.000 in Nederland. Agorafobie komt voor bij 5,4 op de 1.000 vrouwen en 2,0 op de 1.000 mannen in Nederland. (bijlage: tabel 1) (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014). Over de totale bevolking wordt geschat dat 4% een paniekstoornis met agorafobie heeft. (Vliet & Balkom, 1994). Het aantal mensen met een paniekstoornis met agorafobie in Nederland is al jarenlang stabiel gebleven, er is geen duidelijke toe- of afname van het probleem. (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014).
Ernst:
De gevolgen van dit probleem zijn dat deze doelgroep pleinvrees heeft en hierdoor niet meer graag uit huis gaat of met het openbaar vervoer reist. Hierdoor raakt deze doelgroep vaak in een sociaal isolement en dit verminderd dan ook de maatschappelijk participatie. Hierdoor tast deze stoornis de kwaliteit van het leven van de doelgroep aan. Ook krijgt deze doelgroep lichamelijke klachten door de lichamelijke reactie van paniek.
In de top tien lijst van de grootste ziektelasten nam het hebben van een angststoornis de derde plaats in (de eerste plaats voor vrouwen en de zesde plaats voor mannen). (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014)
Demografische factoren:
In Nederland hebben vrouwen bijna 2 keer zo vaak een paniekstoornis als mannen. Een paniekstoornis met agorafobie komt zelfs nog vaker voor bij vrouwen. In de leeftijdsgroep 18 tot 4 komen paniekaanvallen het minste voor, tussen de 25 en 65 komt het ongeveer even vaak voor en na 65 jaar komt het minder vaak voor. (Trimbos, 2014)
”Wij spreken van een paniekstoornis als er zich binnen een tijdsbestek van drie weken drie paniekaanvallen voordoen of wanneer iemand na een aanval minstens vier weken lang bang is voor een volgende aanval. Verder moeten niet aan de orde zijn, factoren als duidelijke lichamelijke vermoeidheid, levensbedreigende situaties (ziekte, ongeval, rampen) evenmin als bepaalde organische en psychische stoornissen (drugsmisbruik, psychosen).” (Brasch, 2003)
In andere culturen komt het ongeveer even vaak voor als in de Nederlandse cultuur, alleen in elke cultuur gaan ze hier anders mee om, zodat het moeilijk na te gaan is in welke cultuur paniekaanvallen met agorafobie het meeste voorkomen. In bijvoorbeeld de Turkse of Marokkaanse cultuur is angst geen psychische aandoening en moet er niet teveel aandacht aan worden besteed, terwijl de Nederlandse cultuur het echt ziet als een psychische aandoening. (Smits, 2003)
Micro:
Erfelijkheid speelt een rol in de oorzaken van het ontwikkelen van een paniekstoornis. Als paniekstoornis in de familie voorkomt, is de kans groter het te krijgen. De precieze erfelijke factoren zijn niet duidelijk, wel lijken er twee dingen een rol te spelen, namelijk de angst voor onbekende situaties en de angst voor de lichamelijke reacties op de paniek. Door deze angst raakt men in een vicieuze cirkel waarbij men angst krijgt voor de angst. (Trimbos, 2014).
Er is veel onderzoek gedaan naar de functie van de hersenen bij mensen met een paniekstoornis. Hieruit is gebleken dat boodschapperstoffen in de hersenen uit balans zijn. Dit zijn bijvoorbeeld de stoffen adrenaline, noradreline en serotonine. Dit zijn werkzame stoffen die betrokken zijn bij angst. Met een goede behandeling wordt dit balans weer hersteld. (Vliet & Balkom, 1994).
Mensen die op jongere leeftijd geremd gedrag (met angst, verlegenheid en vermijding te reageren op onbekende situaties, objecten of mensen) hebben een grotere kans om een paniekstoornis te ontwikkelen. (Rooijen, 2012).
Meso:
Als ouders zelf angstig zijn, kunnen ze vermijdend gedrag ongewild in stand houden door angstig copinggedrag te belonen. Kritische, overheersende en overmatig beschermende opvoedstijlen kunnen ook meewerken aan de ontwikkeling van een angststoornis bij kwetsbare kinderen, doordat zij de ontwikkeling van allerlei vaardigheden en autonomie in de weg staan. (Rooijen, 2012)
Ook angstig of afwerende gehechtheid en onveilige gehechtheidsrelaties met de ouders kunnen de kans vergroten dat het kind een angststoornis krijgt. In een veilige gehechtheidssituatie is de opvoeder gevoelig voor de behoeften van het kind. Hierdoor krijgt het kind een veilig gevoel en geeft het vertrouwen. Kinderen met een onveilige gehechtheid merken dit niet. Dit kan leiden tot angstgevoelens en uiteindelijk uitlopen tot een paniek- of andere angststoornis. (Rooijen, 2012)
Een paniekstoornis komt drie keer zo vaak bij een vrouw voor als bij een man. Klachten van de paniekstoornis verminderen vaak tijdens de zwangerschap , nemen toe na de bevalling en nemen weer af na de menopauze. Het is niet duidelijk hoe dit precies komt, maar wel dat hormonen kennelijk invloed hebben op de paniekstoornis. (Vliet & Balkom, 1994)
Mensen met een lage opleiding, gescheiden mensen, weduwen en weduwenaren hebben vaker een paniekstoornis. Of het een rol speelt wat iemands inkomen, etnische afkomst, werk of woonplaats is, is nog onduidelijk. (Trimbos, 2014)
Er kunnen wel levensgebeurtenissen zijn die een grote rol kunnen spelen in het ontwikkelen van een paniekstoornis met agorafobie. Zo komt het vaak voor dat mensen die vroeger seksueel misbruikt zijn een paniekstoornis hebben. Ook is er in de kindertijd vaak een periode met veel angst op te merken. Vaak komt deze paniekstoornis naar boven na een stressvolle, belangrijke gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld het verliezen van een partner of kind, huis of werk. (Trimbos, 2014)
Macro:
Een van de instandhoudende factoren is dat huisartsen angststoornissen vaak niet herkennen. Dit komt ook omdat pati??nten de klachten niet herkennen of er niet mee naar de huisarts gaan. Daarbij hangt samen dat huisartsen de klachten als symptoomdiagnose registreren en niet als ziektediagnose. Een aantal voorbeelden van symptoomdiagnosen zijn nerveuse gevoelens, gevoel van onrust, slaapproblemen, overbezorgdheid, acute stress en gespannenheid. Ook gaan angststoornissen vaak samen met andere stoornissen, zoals een depressie. Hierdoor kan het vaak onduidelijk zijn wat er nu precies aan de hand is en kan de pati??nt niet goed worden geholpen in de behandeling naar het herstel. Over de totale bevolking wordt geschat dat 4% een paniekstoornis heeft. (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014)
Determinanten Micro/meso/macro Risico verhogend/beschermend
Stressoren
‘ Boodschapperstoffen in hersenen uit balans
‘ Erfelijkheid/DNA
‘ Opvoedstijl
‘ Gehechtheid ouder ‘ kind
‘ Grote levensgebeurtenissen
‘ Weinig herkenning door huisarts ‘ Micro
‘ Micro
‘ Meso
‘ Meso
‘ Meso
‘ Macro ‘ risico verhogend
‘ risico verhogend
‘ risicoverhogend
‘ risicoverhogend
‘ risicoverhogend
‘ risicoverhogend
Positieve ervaringen
‘ Veilig gevoel
‘ Rustige omgeving ‘ Micro
‘ Meso ‘ risico beschermend
‘ risico beschermend
Doelen & behoeften
‘ Zelfstandigheid vergroten
‘ Leefsituatie draagbaarder maken ‘ Micro
‘ Micro ‘ Risico beschermend
‘ Risico beschermend
Competentie
‘ Kennis
‘ Vaardigheden ‘ Micro
‘ Micro ‘
Coping vaardigheden
‘ Passief/vermijdend
‘ Overnemen copingstijl ouders ‘ Micro
‘ Meso ‘ Risico verhogend
‘ Risico verhogend
Sociale steun
‘ Familie & vrienden ‘ Meso ‘ Risico beschermend
Ei-model van Hosman:
In het theoretische model van Hosman worden verschillende determinanten aangegeven. Hierdoor kan je overzichtelijk zien welke determinanten risicovol zijn en hoe iemand daarmee omgaat. Met dit model kan je zien welke aangrijpingspunten er zijn voor een eventuele interventie.
Zoals te zien is in het schema met alle determinanten zijn er een aantal lichamelijke risicovolle factoren, zoals erfelijkheid en de boodschapperstoffen in de hersenen die uit balans zijn. Erfelijkheid van het ziektebeeld is geen be??nvloedbare factor, maar met een goede behandeling kunnen de boodschapperstoffen in de hersenen wel weer in balans worden gebracht.
Ook zijn er een aantal factoren die te maken hebben met de opvoeding van de doelgroep, namelijk de opvoedstijl en de gehechtheid tussen ouder en kind. Dit kunnen oorzaken of in stand houdende facoren zijn voor paniekstoornissen met agorafobie. De opvoedingsstijl en gehechtheid zijn wel be??nvloedbare factoren, maar dit is wel redelijk moeilijk, aangezien dit ook te maken heeft met de persoonlijkheid van de ouders.
Ook kunnen bepaalde levensgebeurtenissen ervoor zorgen dat er angststoornissen ontstaan, vaak worden deze niet herkent door de huisarts en wordt er niet op een goede manier een behandeling ingegaan. Levensgebeurtenissen kunnen niet tegen worden gegaan, maar huisartsen kunnen wel be??nvloed worden in de keuze van behandeling.
Als de doelgroep in een vertrouwde omgeving is en zich veilig voelt ervaren ze positieve momenten en ondervinden ze geen last. Ook sociale steun en sociaal contact vormen voor de doelgroep een grote steun.
Door de passieve en vermijdende copingstijl en eventueel overgenomen copingstijl van de opvoeders wordt het voor deze doelgroep bemoeilijkt om de doelen en behoeften waar te maken. Deze doelen zijn het vergroten van de zelfstandigheid en het draagzamer maken van de leefsituatie.
In de interventie wil inzetten op de volgende determinanten: de passieve en vermijdende copingstijl, de sociale steun en sociaal contact, om zo de zelfstandigheid te vergroten en de leefsituatie draagzamer te maken. Dit zijn allemaal determinanten die be??nvloedbaar en bruikbaar zijn bij het opzetten van een interventie.
Conclusie:
De hoofdvraag van dit onderzoek was: ”Wat zijn de oorzaken van paniekstroonissen met agorafobie bij vrouwen tussen de 25 en 45 jaar in Nederland”?. Uit dit onderzoek is gebleken dat het globaal ligt aan lichamelijke oorzaken, opvoedingsstijl en gehechtheid van opvoeders, de copingsstijl en belangrijke levensgebeurtenissen.
Zoals in het ei-model vermeld staat, wil ik inzetten op de determinanten: de copingstijl, sociale steun en sociaal contact, om de zelfstandigheid te vergoten en de leefsituatie draagzamer te maken.
Bronvermelding
(2014). Opgehaald van Trimbos: http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/paniekstoornis/oorzaken-en-risicofactoren#geslachtenleeftijd
(2014). Opgehaald van Nederlandse Jeugd Instituut: http://www.nji.nl/Formele-criteria-voor-een-paniekstoornis-en-agorafobie
(2014). Opgehaald van Centraal Bureau voor de Statistiek: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/home/default.htm
Brasch, R. (2003). Paniekaanvallen. Amsterdam: De Driehoek.
Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Opgehaald van Nationaal Kompas: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/psychische-stoornissen/angststoornissen/hoe-vaak-komen-angststoornissen-voor/
Rooijen, K. v. (2012). Oorzaken van angststoornissen. Nederlands Jeugd Instituut.
Smits, d. C. (2003). Opgehaald van Trimbos instituut.
Vliet, I. v., & Balkom, A. v. (1994). Paniekstoornis en agorafobie. Nederlandse vereniging voor Psychiatrie.