Het verloop van het strafproces kan verdeeld worden in een aantal fasen. De eerste fase wordt de voorbereidende fase genoemd. In deze fase wordt de zaak voorgedragen, ook wordt er een beslissing genomen over de verzoeken tot het horen van getuigen . In de tweede fase staat de informatiegaring centraal. In deze fase van het strafproces wordt de verdachte gehoord indien de verdachte bij terechtzitting is verschenen. Ook getuigen en deskundigen worden in deze fase gehoord. In deze fase kan het slachtoffers of diens nabestaanden gebruik maken van het spreekrecht. De derde, en tevens laatste fase, begint met het requisitoir van de officier van justitie. Vervolgens vindt het pleidooi plaats. In deze fase wordt de vergaarde informatie gewaardeerd en de rechters worden geadviseerd over de te nemen beslissingen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de drie fasen van het strafproces en het effect van het adviesrecht op deze drie fasen.
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg
De voorbereidende fase
Strafzaken worden behandeld en beslist door een meervoudige kamer (artikel 268 Sv). De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de verdachte (art. 270 Sv). De voorzitter begint het onderzoek met het vaststellen van de identiteit van de verdachte (art 273 lid 1 Sv). Vervolgens wijst de voorzitter de verdachte erop oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is (art 273 lid 2 Sv). Als de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende beheerst dan wordt er een tolk be??digd door de voorzitter. Zonder tolk wordt het onderzoek niet voorgezet (art. 275 Sv). Indien de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, onderzoekt de rechtbank de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding. Als uit onderzoek blijkt dat de dagvaarding op een niet geldige wijze is uitgereikt, dan wordt de dagvaarding nietig verklaard (art. 278 Sv). De rechtbank kan het wenselijk achten dat de verdachte aanwezig is bij de behandeling van de zaak. De rechtbank kan de verdachte bevelen om in persoon te verschijnen (art. 278 lid 2 Sv). De niet verschenen verdachte heeft ook de mogelijkheid om zich te laten verdedigen door een advocaat die daartoe uitdrukkelijk gemachtigd is (art. 279 Sv).
De officier van justitie draagt de zaak voor (art. 284 Sv). Nadat de officier van justitie de zaak voor heeft gedragen wordt de verdachte ondervraagd, indien er meerdere verdachten zijn dan bepaalt de voorzitter in welke volgorde de verdachten worden ondervraagd (art. 286 lid 2 Sv). Na ondervraging van de verdachte, stelt de voorzitter vast welke personen als getuigen ter terechtzitting zijn verschenen (art. 287 Sv). De getuigen die ter terechtzitting zijn verschenen worden door de voorzitter gehoord. De voorzitter geeft, na ondervraging van de getuige, de rechters en de officier van justitie de gelegenheid tot het stellen van vragen aan de getuige (art. 292 lid 2 Sv). Vervolgens krijgt ook de verdachte de gelegenheid om de getuige te ondervragen (art. 292 lid 3 Sv). De officier van justitie is bevoegd tot het maken van opmerkingen over de ondervraging (art. 292 lid 5 Sv). De voorzitter bepaalt in welke volgorde hij de verschenen getuigen, deskundigen en het slachtoffer en nabestaanden zal horen (art. 288a Sv). Bij het niet verschijnen van de getuigen beveelt de rechtbank bij verzoek van de verdachte de oproeping op hernieuwde oproeping van de getuigen (art. 287 lid 3 Sv). De rechtbank kan afzien van de oproeping van getuige op grond van artikel 288 Sv.
De genoemde stappen kunnen afwijken als er lastige strafzaken moeten worden behandeld. Als voorbereiding op de strafzaak, vindt er vaak een regiezitting plaats. Tijdens de regiezitting wordt er beslist of een getuigen op wordt geroepen en gehoord, het daadwerkelijke verhoor vindt pas plaats tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak.
De fase van informatiegaring
De fase van informatiegaring begint met de ondervraging van de verdachte. De voorzitter ondervraagd de verdachte. Als er meer dan een verdachte is dan beslist de voorzitter in welke volgorde de ondervraging plaats gaat vinden. Voorafgaand aan de ondervraging wordt de verdachte erop gewezen dat hij niet tot antwoorden verplicht is (art. 29 lid 2 Sv). De ondervraging van de verdachte bestaat vaak uit twee delen. Eerst worden vragen gesteld over de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit. Daarna worden de vragen gesteld met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte . De persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen van belang zijn voor de opgelegde straf of maatregel indien het ten laste gelegde feit wordt bewezen en de verdachte schuldig wordt verklaard. De voorzitter is de eerste die vragen stelt aan de verdachte. Vervolgens krijgen de rechters, de officier van justitie, de raadsman en eventuele mede verdachten te gelegenheid om vragen te stellen (art. 286 lid 4 Sv). Het is mogelijk dat de verdachte meerdere keren ondervraagd wordt, dit kan gebeuren naar aanleiding van de afgelegde verklaringen van getuigen en/of deskundigen.
Wanneer de ondervraging van de verdachte afgerond is begint de ondervraging van de getuigen en deskundigen. De voorzitter stelt eerst de identiteit vast van de getuige. De voorzitter vraagt de getuige naar zijn beroep en of hij bloed- of aanverwant is van de verdachte, als dit het geval is dan vraagt de voorzitter in welke graad de bloed- of aanverwantschap zich bevindt (art 290 Sv). Als de vragen door de getuigen zijn beantwoord be??digd de voorzitter de getuige. De be??diging houdt in dat de getuigen de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal spreken (art. 290 lid 4 Sv). De voorzitter bepaalt in welke volgorde de getuigen en deskundigen ondervraagd zullen worden. De voorzitter kan besluiten om de procesdeelnemers te horen in afzonderlijke ruimtes (art. 288a Sv). De voorzitter kan tot dit besluiten komen in het kader van de correcte bejegening van het slachtoffers of de nabestaanden (art. 288a lid 2 Sv). Met het verhoor in afzonderlijke ruimtes kan ook worden voorkomen dat getuigen de verklaringen op elkaar afstemmen .
De vragen worden in dezelfde volgorde gesteld als bij de verdachte. De voorzitter ondervraagt de verdachte, vervolgens krijgen de rechters en de officier van justitie de gelegenheid tot het stellen van vragen aan de getuige. De volgorde van ondervraging wijkt af indien de getuige tijdens het voorbereidende onderzoek niet gehoord is. Als de getuigen op verzoek van de verdachte is opgeroepen of ter terechtzitting is verschenen dan wordt de getuige eerst gehoord door de advocaat van de verdachte en daarna pas door de voorzitter (art. 292 lid 4 Sv). Wanneer de getuige weigert om antwoord te geven op de gestelde vragen dan kan de rechtbank bevelen dat de getuige in gijzeling wordt gesteld (art. 294 Sv). Voordat het bevel wordt gegeven wordt de getuige en de advocaat gehoord over de reden waarom de getuige weigert om antwoord te geven (art. 294 lid 2 Sv). Indien de getuige verdacht wordt van het plegen van meineed ter terechtzitting dan kan de rechtbank een diepgaand onderzoek naar de getuige bevelen (art. 295 Sv). De griffier maakt een proces ‘verbaal op tegen de getuige. De rechters, de voorzitter en de griffier ondertekenen het proces-verbaal (art. 295 lid 2 Sv).
Na het verhoor van de getuige blijft de getuige in de zittingszaal, de rechtbank kan de getuige ook verzoeken om de zittingszaal te verlaten na het afleggen van de verklaring. De rechtbank moet toestemming hebben van de officier van justitie en de advocaat van de verdachte om de getuigen te verzoeken de zittingszaal te verlaten . Indien er deskundige op zijn geroepen om een verklaring af te leggen dan gelden er voor de deskundige dezelfde bepalingen als voor de getuigen. De deskundige wordt net zoals de getuige be??digd. De deskundige legt de verklaring af dat hij naar waarheid en zijn geweten zal spreken. De deskundige kan niet gegijzeld worden indien hij weigert om antwoord te geven op de gestelde vragen .
Na het horen van de getuigen en deskundige door de voorzitter, wordt er kort ingegaan op de inhoud van het proces- verbaal, verslagen door deskundigen en overige stukken die bij het dossier zijn gevoegd . De voorlezing of mondelinge toelichting van de stukken vindt plaats wanneer een van de rechters, de officier van justitie of de verdachte daartoe een verzoek indient (art. 301 Sv).
Het laatste onderdeel binnen de informatiegaring betreft het uitoefenen van het spreekrecht. De voorzitter stelt het slachtoffer die te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht, in de gelegenheid om een verklaring af te leggen. Het slachtoffer ligt in zijn verklaring toe wat voor gevolgen het strafbare feit bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht (art. 51e Sv). Indien het slachtoffer niet in staat is om een verklaring af te leggen kan een nabestaande namens het slachtoffer spreken. Na het afleggen van de verklaring kunnen de rechters en de voorzitter vragen stellen aan het slachtoffer over de afgelegde verklaring. Indien de officier van justitie of de verdachte vragen willen stellen aan het slachtoffer dan gebeurt dat door tussenkomst van de voorzitter (art. 302 Sv).
De fase van waardering
Na het horen van verdachte, de getuige, deskundige en het uitoefenen van het spreekrecht door het slachtoffer of diens nabestaanden, komt de officier van justitie aan het woord. De officier van justitie legt zijn vonnis voor aan de rechtbank . De vordering bevat een omschrijving van de straf of maatregel, indien de oplegging daarvan ge??ist wordt (art. 311 Sv). Is dit het geval dan bevat de vordering ook een omschrijving van het strafbare feit die de verdachte heeft begaan. Na het requisitoir van de officier van justitie mag de verdachte of reageren op de vordering van de officier van justitie. In veel gevallen reageert de advocaat van de verdachte in zijn pleidooi op de vordering van de officier van justitie (art. 311 lid 2 Sv jo. 331 Sv). In het pleidooi gaat de raadsman van de verdachte in op de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde feit. Ook gaat de raadsman in op schuldvraag en de op te leggen straf indien er bewezen wordt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit . Na het pleidooi van de verdachte of diens raadsman kan de officier van justitie reageren (art. 311 lid 3 Sv). Na de repliek van de officier van justitie mag de verdachte het laatste woord voeren (art. 311 lid 4 Sv). In de praktijk reageert eerst de advocaat van de verdachte in zijn dupliek op de officier van justitie. De verdachte krijgt daarna het laatste woord .
De fase van beraadslaging en uitspraak
Wanneer het onderzoek af is gerond wordt het door de voorzitter gesloten verklaard. Na de gesloten verklaring volgt de uitspraak of de mededeling wanneer de uitspraak plaats gaat vinden (art. 345 Sv). De uitspraak moet op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek plaats vinden. Hier mag in geen geval vanaf worden geweken (art. 345 lid 3 Sv). Voordat de rechtbank uitspraak doet onderzoekt de rechtbank de grondslag van het tenlaste gelegde feit, de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van het tenlaste gelegde feit, de ontvankelijkheid van de officier van justitie en tot slot of er geen redenen zijn tot schorsing (art. 348 Sv). Bij een positieve uitspraak over het onderzoek gaat de rechtbank in beraad over de vraag of bewezen is dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan en welk strafbaar feit er is begaan. Als de rechtbank tot de conclusie komt dat het bewezen is dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan dan legt de rechtbank de verdachte een straf of maatregel op (art. 351 Sv). Dit alles wordt opgenomen in het vonnis. Het vonnis bevat het ten laste gelegde feit en vordering van de officier van justitie (art.359 Sv). Indien het vonnis afwijkt van de door verdachte of de officier van justitie onderbouwde standpunten, dan legt de rechtbank in het vonnis uit waarom daar vanaf is geweken (art. 359 lid 2 Sv). In het vonnis moet ook duidelijk worden dat de beslissing van de rechtbank, over het wel of niet hebben begaan van het ten laste gelegde feit, steunt op de bewijsmiddelen. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid (art. 359 lid 5 Sv). Indien de rechtbank het niet bewezen acht dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan dan spreekt de rechtbank de verdachte vrij (art. 352 lid 1 Sv).
Tegen de vonnissen betreffende misdrijven kan de officier van justitie en de verdachte in hoger beroep (art. 404 SV).
Aanvullen met het adviesrecht
De procespositie van het slachtoffer
Het slachtoffer kan binnen het strafprocesrecht op verschillende manieren optreden. Het slachtoffer kan getuigen zijn geweest van het misdrijf waarvan hij het slachtoffer is geworden . In dit geval kan het slachtoffer als getuige worden be??digd en ondervraagd. Indien de verdachte die het strafbare feit zou hebben begaan niet vervolgd wordt dan kan het slachtoffer als rechtstreeks belanghebbende schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof (art. 12 Sv). In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de rechtspositie van het slachtoffer binnen het strafproces en de manier waarop het slachtoffer binnen het strafproces op kan treden.
Het slachtoffer als rechtstreeks belanghebbende
Wordt een strafbaar feit niet vervolgd, de vervolging niet voortgezet, of vindt de vervolging plaats door het uitvaardigen van een strafbeschikking, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof. Dit valt te lezen in artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv). Enkel het openbaar ministerie kan een zaak voor de strafrechter brengen. Artikel 12 Sv dient als correctiemiddel indien het openbaar ministerie afziet van vervolging. Artikel 12 Sv biedt rechtstreeks belanghebbenden de kans om beklag te doen bij de rechter over de beslissing van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen . In de beklagprocedure wordt er gekeken of de beslissing genomen door het openbaar ministerie juist is. Indien het gerechtshof van mening is dat vervolging plaats had moeten vinden dan beveelt het gerechtshof vervolging van het feit waarop het beklag betrekking heeft (art. 12i Sv). Het gerechthof kan ook tot het oordeel komen dat het openbaar ministerie terecht geen vervolging in heeft gesteld. Dan weigert het gerechtshof tot het geven van bevel tot vervolging (art. 12i lid 2 Sv). De rechtstreeks belanghebbende kan ook een beklag doen over de wijze waarop de verdachte vervolgd wordt . Dit omdat de rechtstreeks belanghebbende er belang bij kan hebben dat de verdachte op een openbare terechtzitting wordt berecht . Verder kan de rechtstreeks belanghebbende beklag doen over de grondslag van de vervolging gekozen door de officier van justitie . Het beklag moet worden gedaan binnen drie maanden na de datum waarop de rechtstreeks belanghebbende daarmee bekend is geworden (art. 12k Sv). Met het in leven roepen van de beklagprocedure zoals genoemd in artikel 12 Sv erkent de wetgever het belang die het slachtoffer kan hebben bij vervolging van het strafbare feit .
Tijdens het strafproces oefent het openbaar ministerie een zelfstandige positie uit. Het is belangrijk om op te merken dat het openbaar ministerie niet de belangen behartigd van het slachtoffer. Het openbaar ministerie oefent een algemeen belang uit als zij over gaat tot vervolging . Bij de invoering van het adviesrecht zou overwogen kunnen worden om de rechtstreeks belanghebbende het woord te laten voeren na het requisitoir van de officier van justitie. In het requisitoir legt de officier van justitie zijn vordering voor aan de rechtbank (art. 311 Sv). Indien de rechtstreeks belanghebbende het niet eens is met de vordering dan kan de rechtstreeks belanghebbende aanspraak maken op het adviesrecht en ter terechtzitting toelichten welke vorm van vervolging hij wenselijk acht . In het onderzoek naar het tweefasenproces wordt door onderzoekers gesproken over het voordeel die het adviesrecht met zich mee brengt, namelijk dat het openbaar ministerie een grotere mate van vrijheid krijgt om haar procespositie te bepalen . De rechtstreeks belanghebbende kan, indien hij het niet eens is met het standpunt van het openbaar ministerie, zijn standpunt zelf toelichten na het requisitoir. Ook kan het advies van het slachtoffer bijdragen bij de straftoemeting. Sommige sancties dienen in het belang van het slachtoffer (sanctie beschrijven). Het standpunt van het slachtoffer kan relevant zijn voor de oplegging van een dergelijke sanctie. De strafbehoefte van het slachtoffer behoort niet tot de erkende strafdoelen van het strafprocesrecht . Wat in mijn ogen onlogisch is gelet op het voorgaande, hoe kan een sanctie opgelegd worden die in het belang van het slachtoffer dient, als het rechtstreekse belang van het slachtoffer niet gehoord is.
De mogelijke invoering van het adviesrecht brengt ook nadelen met zich mee, de rechtstreeks belanghebbende krijgt een ruimere procespositie. Dit kan er toe leiden dat de balans ter terechtzitting verstoord wordt . In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat de verdachte er een tegenstander bij krijgt. Een ander nadeel is dat het adviesrecht veel tijd in beslag kan nemen als alle belanghebbende de bevoegdheid krijgen om het adviesrecht te gebruiken. Dit kan voorkomen worden door niet alle belanghebbende het recht te geven om het adviesrecht te gebruiken .
Om het adviesrecht goed uit te kunnen oefenen is het handig dat de rechtstreeks belanghebbende inzage heeft in de processtukken die voor hem van belang zijn (art. 51b Sv). Het slachtoffer dient hiervoor een verzoek in bij de officier van justitie om kennis te mogen nemen van processtukken die voor het slachtoffer relevant zijn (art. 51b lid 1 Sv). Het zou ook mogelijk zijn dat het adviesrecht uitgeoefend wordt aan de hand van de informatie die voortvloeit uit het onderzoek ter terechtzitting. Opgemerkt moet worden dat het adviesrecht van de rechtstreeks belanghebbende geen zelfstandig vervolgingsrecht is. Het vervolgingsmonopolie ligt bij het openbaar ministerie .
Het slachtoffer als bron van informatie
Het slachtoffer speelt een grote rol binnen bij de vervolging van een strafbaar feit. De rol van het slachtoffer begint bij het doen van aangifte tegen de verdachte. Nadat er aangifte gedaan is begint de politie met het verzamelen van bewijsmateriaal. Een onderdeel van het onderzoek is het horen van getuigen maar ook het horen van het slachtoffer . Indien de zaak voor de rechter komt dan kan het slachtoffer ter terechtzitting als getuige worden gehoord. De positie van getuige wordt heel serieus genomen binnen het strafrecht. Als de getuige opzettelijk niet voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen dan pleegt hij een misdrijf (art. 192 Wetboek van Strafrecht). Als de wettelijk opgeroepen getuige wederrechtelijk wegblijft dan pleegt hij een overtreding (art. 444 Sr). Ter terechtzitting wordt de getuige be??digd door de rechter-commissaris (art. 290 lid 4 Sv). De getuige verklaart de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. Indien de getuigen tijdens het verhoor op de terechtzitting weigert de gestelde vragen te beantwoorden, dan wel de gevorderde eed of belofte weigert af te leggen kan de rechterbank de getuigen gijzelen (art. 294 lid 1 Sv). Voordat het bevel tot gijzeling door de rechtbank wordt gegeven, worden de getuigen en de advocaat van de getuigen gehoord over de reden van weigering (art. 294 lid 2 Sv). Een bevel tot gijzeling is maximaal 30 dagen geldig. Het is niet mogelijk om tegen de gijzeling in beroep te gaan . De rechtbank bepaalt op welk tijdstip de getuige opnieuw wordt voorgeleid (art. 294 lid 3 Sv). De rechtbank ontslaat de getuige uit de gijzeling op het moment dat de getuigen aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting is gesloten (art. 294 lid 4 Sv). De rechtbank kan ten alle tijden van het onderzoek het ontslag van getuige bevelen (art. 223 Sv).