Kinderhotel Mappa Mondo is een 24-uurs voorziening voor chronisch zieke kinderen in de leeftijd van 0-18 jaar. Zij biedt specialistische verpleegkundige en pedagogische woon- en logeerzorg en wordt daarbij ondersteund door vrijwilligers (Kinderhotel Mappa Mondo, 2016). In totaal zijn er drie kinderhotels in Nederland. Dit onderzoek is uitgevoerd bij het Kinderhotel Mappa Mondo Wezep (hierna te noemen MM). En is uitgevoerd in opdracht van Christelijke Hogeschool Windesheim te Zwolle in de periode van 1 februari tot 30 juni.
Binnen MM wordt gebruik gemaakt van de pedagogische werkwijze. Deze werkwijze wordt ingezet bij de begeleiding en zorg voor de kinderen. MM heeft de pedagogische werkwijze zelf opgesteld en deze is in 2012 herzien en herschreven. De pedagogische werkwijze is afgeleid van de competentievergroting in de residentiële jeugdzorg (Slot & Spanjaard, 2012) en gaat uit van de krachten en mogelijkheden van zowel het kind als de omgeving en het versterken hiervan. Er wordt een positieve benadering gehanteerd naar de kinderen toe. Gewenst gedrag wordt aangeleerd in tegenstelling tot het afleren van ongewenst gedrag. De pedagogische werkwijze wordt uitgevoerd door verpleegkundigen (VPK’en) en orthopedagogisch medewerkers (OPM’ers). De pedagogische werkwijze draagt bij aan het neerzetten van een goed pedagogisch klimaat binnen MM. Een goed pedagogisch klimaat betekent dat er gekeken wordt naar de rechten van het kind ten aanzien van verzorging, opvoeding, veiligheid en ontwikkeling (Unicef, 2009). Hierbij is een veilig en stabiel leefklimaat belangrijk (Van der Helm, Struijk & Jongepier, 2010). In de visie van de pedagogische werkwijze wordt omschreven hoe MM een opvoedingsklimaat neerzet waarin er wordt uitgegaan van de krachten van het kind; ‘Uitgaan van de mogelijkheden van het kind en niet van de beperkingen die het ziek-zijn met zich meebrengt’ (Mappa Mondo, 2012).
Veranderingen in de zorg
Sinds 1 januari 2015 zijn er veel veranderingen ingetreden in de jeugdzorg en wetten. Onder andere de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) die over gegaan is in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en Wet langdurige zorg (Wlz). Middels deze decentralisatie wil de overheid een stap maken van verzorgingsstaat richting participatiesamenleving. De Welzijn Nieuwe Stijl (WNS), waarin acht bakens centraal staan, krijgt hierdoor een belangrijke positie. Eén van deze bakens wordt beschreven als: ‘de eigen kracht versterken’ (Bunthof, 2013). De pedagogische werkwijze beschrijft dat er wordt uitgegaan van de eigen krachten, dat deze versterkt worden en dat het netwerk betrokken wordt bij de begeleiding. Om mee te gaan in deze veranderingen van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving is het van belang dat de pedagogische werkwijze zo optimaal mogelijk wordt uitgevoerd door de medewerkers.
Relevantie SPH-werkveld
Het versterken van de eigen kracht staat ook beschreven in de opleidingskwalificaties van de opleiding SPH zoals beschreven in het studentstatuut 2015-2016 (Windesheim, 2016). De opleidingskwalificaties die relevant zijn voor dit onderzoek zijn: ‘Versterken van de cliënt.’, ‘Verantwoord handelen.’ en ‘Professioneel handelen.’. Het onderzoek is relevant voor het werkveld omdat er gekeken wordt hoe er pedagogisch gewerkt kan worden binnen een residentiële instelling in samenwerking met VPK’en.
Probleemstelling
Op dit moment wordt de werkwijze niet optimaal uitgevoerd door de medewerkers binnen MM. Dit kan ten koste gaan aan de begeleiding van het kind. Tevens kan er minder goed aangesloten worden bij de veranderingen in de zorg. De OPM’ers uiten hun zorgen tijdens een gesprek met de onderzoeker. Zij geven aan dat de uitvoering van de pedagogische werkwijze niet optimaal is. De VPK’en hebben hun prioriteiten liggen bij het medische deel van de verzorging. En de OPM’ers zijn weinig op de werkvloer. Hierdoor komt de uitvoering van de pedagogische werkwijze in het geding. De VPK’en werken veel vanuit eigen gevoel omdat zij éen: niet pedagogisch geschoold zijn en twee: niet vaak samenwerken met de OPM’er. Hierdoor wordt de pedagogische werkwijze vaak met veel verschillende visies uitgevoerd die niet aansluiten bij de visie van MM én de OPM’ers.
Door hier onderzoek naar te doen wordt er aangesloten bij de relevantie voor de opdrachtgever. Deze heeft aangegeven graag te willen weten hoe de uitvoering van de pedagogische werkwijze geoptimaliseerd kan worden.
Onderzoeksvragen
Om dit probleem te onderzoeken en daarmee aan te sluiten bij de wensen van de opdrachtgever is de volgende onderzoeksvraag opgesteld met vier bijbehorende deelvragen.
Onderzoeksvraag:
Hoe kan de pedagogische werkwijze zo optimaal mogelijk uitgevoerd worden door de verpleegkundigen binnen MM?
Deelvragen:
1. Hoe wordt de pedagogische werkwijze op dit moment uitgevoerd door de verpleegkundigen?
2. Zijn er criteria beschreven waaraan een verpleegkundige moet voldoen om de pedagogische werkwijze uit te voeren, zo ja wat zijn deze?
3. Wat zijn de ervaringen van de verpleegkundigen ten aanzien van het werken met de pedagogische werkwijze?
4. Welke aanbevelingen komen naar voren uit onderzoek waarmee de verpleegkundigen de werkwijze zo optimaal mogelijk kunnen uitvoeren?
Voor het theoretische kader zullen de volgende vragen leidend zijn:
1. Wat werkt met betrekking tot het inzetten van een methode in de residentiële jeugdzorg?
2. Welke verwachtingen heeft MM van zijn medewerkers over het uitvoeren van de pedagogische werkwijze?
3. Wat is er bekend over het samenwerken tussen pedagogen en VPK’en in residentiële instellingen?
Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is om aanbevelingen te schrijven voor VPK’en en OPM’ers ten behoeve van de pedagogische werkwijze. Hierin staat beschreven wat er nodig is om de pedagogische werkwijze beter uit te voeren. Met deze doelstelling wordt aangesloten bij de wensen van de opdrachtgever. Daarnaast kunnen zij met deze aanbevelingen een mogelijke verbetering doorvoeren in de praktijk.
Product
Met deze doelstelling wordt er als product een adviesrapport gerealiseerd met aanbevelingen ter verbetering van de uitvoering van de pedagogische werkwijze. De aanbevelingen van dit onderzoek zal onderdeel uitmaken van een adviesrapport dat een richtlijn bevat over de mogelijke verbetering van het huidige pedagogische klimaat binnen MM.
Afbakening
Dit adviesrapport bevat ook aanbevelingen over de behoeftes van kinderen en vrijwilligers die in twee andere onderzoeken worden onderzocht. Dit onderzoek richt zich alleen op de pedagogische werkwijze en de uitvoering hiervan door de VPK’en. Er wordt vanuit gegaan dat dit een juist werkende richtlijn is. Er zal gezocht worden naar de belemmeringen die ervaren worden op micro- en mesoniveau binnen de instelling.
Onderzoeksmethoden
Onderzoeksdesign
Dit onderzoek betreft een kwalitatief onderzoek. Dit omdat het een open onderzoeksvraag heeft en het verkrijgen van inzichten het doel is (Baarda, 2009). Het onderzoek is vormgegeven door het uitvoeren van een literatuurstudie en het afnemen van interviews. Hiervoor is gekozen omdat het onderzoek zich richt op de specifieke praktijk van MM.
Meetinstrumenten
Het verzamelen van data is gedaan middels een mix van triangulatie: bronnen, methoden en onderzoekers (van der Donk & van Lanen, 2015). Allereerst is er in het literatuuronderzoek verschillende bronnen gezocht die met elkaar zijn vergeleken. Dit om te kijken of er meerdere auteurs hetzelfde zeggen of dat er juist wordt tegengesproken. Vervolgens is er data verzameld door interviews af te nemen. Bij de triangulatie van onderzoekers is gebruik gemaakt van de samenwerking met de OPM’ers. In samenwerking met hen zijn de interviewvragen opgesteld en is de literatuur besproken. Er is voor gekozen om deze mix toe te passen om de validiteit te verhogen, betrouwbaarheid te verkrijgen en aan te sluiten bij het soort onderzoek.
Zoekstrategie
Literatuur is gezocht bij de databanken Springer Link en Narcis, Google Scholar, het kennisdossier ‘residentiële instellingen’ van het NJI en in de bibliotheek van Windesheim. Tevens is in de bronvermelding van de geraadpleegde bronnen gezocht naar bruikbare bronnen en is er gebruik gemaakt van boeken die eerder in de opleiding zijn aangeboden. Bij deze informatiebronnen is gezocht met zoektermen die in verschillende combinaties zijn gebruikt. Deze zoektermen waren: pedagogisch klimaat, pedagogisch werken, verpleegkundigen, methodisch werken, residentiële instelling, agogiek, kinderen, samenwerking, pedagogen, 24-uurs zorg, aansturing en disciplines. Naast Nederlandse zoektermen is er ook gebruik gemaakt van Engelse zoektermen in verschillende combinaties, namelijk: residential, care, child, protection, nursing and social work.
Er zijn uiteindelijk zeven boeken, vier rapporten en twee artikelen gevonden. Voor de literatuurstudie zijn hier zeven bronnen als bruikbaar beoordeeld en gebruikt. Deze selectie is tot stand gekomen door de recentheid, auteur en relevantie te beoordelen. Het rapport ‘verantwoord richtlijn gebruik door begeleiders in de Gehandicaptenzorg’ (Bekkema, Veer & Francke, 2010) is gebruikt ondanks dat MM geen Gehandicaptenzorg instelling is. Het rapport is relevant omdat het een residentiële setting betreft en het hierbij behorende pedagogisch basisklimaat wordt beschreven. Het boek ‘Agogiek voor de Gezondheidszorg en Verpleegkunde’ (Bobbink, Fleuren, Janssen & Keukens, 2005) is gebruikt ondanks zijn publicatiejaar. Dit omdat er veel bruikbare informatie in staat over de samenwerking van verpleegkundigen. Bij het selecteren van de literatuur uit dit boek is de focus gelegd op wat relevant is voor dit onderzoek en wat nog van toepassing is met het oog op de veranderingen in de zorg. Hier is voor gekozen om de validiteit en betrouwbaarheid te verhogen.
Onderzoekspopulatie
Volgend op de literatuurstudie zijn er interviews afgenomen. Deze zijn afgenomen met de VPK’en (respondenten) die werkzaam zijn als vaste medewerker binnen MM. In totaal zijn er acht vaste VPK’en werkzaam bij MM. De keuze voor de vaste VPK’en is gebaseerd op de verwachting dat zij de meeste ervaring hebben met het werken met de pedagogische werkwijze. De acht VPK’en zijn middels een informatiebrief op de hoogte gesteld van het onderzoek en gevraagd om deelname aan het interview. Uiteindelijk zijn er zes interviews afgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat er verschil zit in leeftijden en levensfases van de respondenten. Respondenten die zelf al opvoeder zijn van eigen kinderen gaven mogelijk andere antwoorden dan respondenten die geen opvoeder zijn in hun privésfeer. Twee respondenten hebben zelf kinderen en zijn rond de 50/60 jaar. De vier andere respondenten zijn in de leeftijd van 27 t/m 33 en hebben (nog) geen kinderen. Door in de resultaten de antwoorden te vergelijken van oudere en jongere respondenten werd er toch getracht de validiteit te verhogen.
Interviews
De afgenomen interviews waren semigestructureerd opgesteld. Waardoor er inzicht werd verkregen op het belang van bepaalde onderwerpen die respondenten aandroegen (van der Donk & van Lanen, 2016). Van tevoren is er een interviewprotocol (bijlage 1) opgesteld waaruit een interviewvragenlijst (bijlage 2) is ontstaan. Deze vragenlijst is door de onderzoeker zelf ontwikkeld met behulp van literatuur en gesprekken met de OPM’ers. Thema’s die aan bod kwamen tijdens het interview waren: frequentie van het uitvoeren van de pedagogische werkwijze, manier waarop dit gebeurt, wanneer dit ingezet wordt, ervaringen met de pedagogische werkwijze én samenwerking OPM’ers, scholing omtrent pedagogische werkwijze en concrete voorbeelden.
Data-analyse
De data uit de interviews is geanalyseerd op basis van de ‘inhoudsanalyse’ (van der Donk & van Lanen, 2016). Allereerst zijn alle interviews uitgeschreven in een Word bestand, zodat deze te raadplegen zijn. Vervolgens is er onderscheid gemaakt in de interviews tussen deelvraag een, drie en vier. Deze deelvragen zijn vervolgens individueel geanalyseerd, via dezelfde methode. Eerst zijn er categorieën gemaakt gebaseerd op de literatuurstudie en interviewvragen, enkele van deze categorieën waren: hoe vaak, wanneer, op welke manier, samenwerking met OPM’ers enzovoort. Vervolgens is er per categorie gekeken welk tekstfragment erbij hoort en is dit gelabeld in een tabel. Niet-relevant beoordeelde informatie is wel gecodeerd en opgeslagen, zodat raadpleging in elk geval nog mogelijk is (Baarda, 2009). Daarna zijn de tekstfragmenten per label verkleint, tot de kern, en in een kleinere tabel weergegeven (zie bijlage 3, 4 en 5). Aan de hand hiervan is er geanalyseerd op frequenties, overeenkomsten en verschillen die in de resultaten beschreven staan (van der Donk & Lanen, 2016).
Voor het verwerken van de interviews is rekening gehouden met ethische aspecten. Allereerst is toestemming gevraagd tot het digitaliseren en verwerken van de interviews. Dit is gedaan middels een schriftelijk toestemmingsformulier, welke opvraagbaar is bij de onderzoeker. Bij het digitaliseren van de interviews zijn namen veranderd in nummers. Eventuele informatie die herleid kon worden naar de verpleegkundige is geëlimineerd.
Betrouwbaarheid en validiteit
Factoren die in dit onderzoek de validiteit en betrouwbaarheid hebben beïnvloed zijn: verschillen in leeftijd van de respondenten, sfeer tijdens interviews en verkrijgen van informatie. Met de leeftijden is rekening gehouden door verschillen te benoemen in de resultaten. Voor het verkrijgen van informatie is er een mix van triangulatie toegepast (zie meetinstrumenten). Hierdoor is er getracht informatie te verkrijgen dat op een ander moment en tijdstip dezelfde informatie oplevert. Bij de analyse van de interviews zijn alleen de relevante vragen eruit gehaald voor de resultaten om zo de validiteit te verhogen. De gehele uitgewerkte interviews zijn op te vragen bij de onderzoeker. Te allen tijde zijn er momenten van uitwisseling geweest met de opdrachtgever, medestudenten en begeleider onderzoek. Wat heeft bijgedragen aan het verhogen van de validiteit en betrouwbaarheid (van der Donk & van Lanen, 2015).
Literatuuronderzoek
In dit literatuuronderzoek zal er met behulp van de theoretische vragen nader in gegaan worden op deelvraag twee en vier. Deelvraag vier wordt ook onderzocht via interviews en wordt beschreven bij de resultaten.
Deelvraag 2: ‘Zijn er criteria beschreven waaraan een verpleegkundige moet voldoen om de pedagogische werkwijze uit te voeren, zo ja wat zijn deze?’.
Eisen vanuit MM/ Pedagogische werkwijze
MM is HKZ gecertificeerd. Om deze certificering te behouden zijn er op verschillende gebieden kwaliteitseisen gesteld waar MM aan moet voldoen. Het gebied dat van belang is voor deze deelvraag is de pedagogische begeleiding. De HKZ stelt hier een aantal eisen aan, namelijk: doelen worden op een logische manier opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd. Er worden geen concrete eisen gesteld aan de VPK’en. Wel gaat de voorkeur uit naar werken met kinderverpleegkundigen, omdat zij al over een bepaalde pedagogische basis beschikken (van der Mark, persoonlijke communicatie, 12-4-2016).
De pedagogische begeleiding wordt uitgevoerd aan de hand van de pedagogische werkwijze. Deze verwacht een specifieke houding van medewerkers, die door het werken aan de hand van de volgende punten wordt gevormd (Mappa Mondo, 2012):
• Het versterken van krachten in henzelf en/of de omgeving
• Een positieve benadering naar de kinderen
• Het aanleren van nieuw gewenst gedrag in plaats van het afleren van ongewenst gedrag
• Het aanspreken op mogelijkheden en niet op beperkingen (rekening houdend met de gevolgen van de ziekte voor de ontwikkeling van het kind)
• Bijdragen aan de ontwikkeling van hechting door te zeggen wat je doet en te doen wat je zegt. Hierdoor voelt het kind zich veilig en durft het zich in vertrouwen te ontwikkelen en te exploreren.
Daarnaast wordt van de medewerkers verwacht dat ze helderheid in de communicatie bieden over de algemene en individuele pedagogische afspraken. Dit zorgt ervoor dat alle betrokken partijen duidelijkheid en zekerheid hebben (Mappa Mondo, 2012).
Deze kennis wordt niet getoetst vanuit de organisatie. Alle VPK’en krijgen een inwerklijst waar een gesprek met de OPM’er onderdeel van is. Tijdens dit gesprek worden de pedagogische werkwijze en aandachtspunten besproken. Hierdoor krijgt elke VPK tijdens het inwerken de kans om zich te verdiepen in de pedagogische werkwijze. Verder zijn er geen documenten waaruit deze criteria blijken of toets momenten waarin deze criteria worden getoetst (van der Mark, persoonlijke communicatie, 22-5-2016).
Aansluiting pedagogische werkwijze bij andere methoden
Naast het werken aan de hand van de hierboven genoemde punten wordt er in de pedagogische werkwijze ook verwezen naar hoofdstuk 7 van het boek ‘Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg’ (Slot & Spanjaard, 2010). In dit hoofdstuk worden technieken beschreven om vaardigheden te leren en inadequaat gedrag te verminderen. Enkele van deze technieken zijn: concreet beschrijven van het vertoonde gedrag, positieve formuleringen, aansluiten op het vaardigheidsniveau, vergroten van de acceptatie en het versterken van positieve kernovertuiging (Slot & Spanjaard, 2010). Er wordt van de medewerkers verwacht deze technieken aan te leren en hiermee vorm te geven aan de specifieke houding om zo de pedagogische werkwijze uit te kunnen voeren.
Het aanleren van vaardigheden en afleren van inadequaat gedrag past bij de cognitieve gedragstherapie. Principes die hierbij van toepassing zijn, zijn (van Lieshout, 2009):
• Gedrag leer je en kan dus ook afgeleerd worden
• De voorstelling van consequenties bepalen het gedrag
• Positieve consequenties worden nagestreefd in het gedrag
• Voorbeeld doet volgen.
Het aanleren van gewenst gedrag en afleren van ongewenst gedrag is een vorm van contingente gedragstherapie. De medewerker maakt direct de consequenties bekend: gewenst gedrag wordt beloond en ongewenst gedrag wordt genegeerd of bestraft (van Lieshout, 2009). De contingente gedragstherapie maakt gebruik van operante conditionering. De operante conditionering houdt in dat de vorm van consequenties het gedrag kan veranderen. De operante conditionering komt ook terug in de pedagogische werkwijze. Door het positief stimuleren en het geven van complimenten worden vaardigheden gestimuleerd een aangeleerd.
Deelvraag 4: ‘Welke aanbevelingen komen naar voren uit onderzoek waarmee de verpleegkundigen de pedagogische werkwijze zo optimaal mogelijk kunnen uitvoeren?’.
Theoretische basis van belang
In een onderzoek (Institute of Child Protection Studies, z.j.) naar de zorg binnen residentiële instelling in Engeland, is gebleken dat het van belang is dat medewerkers een pedagogische theoretische basis hebben. Dit betekend dat zij het gedrag van kinderen leren begrijpen. Daarbij moeten medewerkers ondersteuning krijgen en informatie raadplegen bij de begeleiding van cliënten. Medewerkers kunnen een positieve impact hebben op de ontwikkeling van kinderen, zij creëren namelijk een harmonieus en sterk positieve cultuur. Kinderen ontwikkelen zich meer wanneer zij hun ervaringen beleven in een vertrouwde, ondersteunende en veilige omgeving (Clough, 2006).
Uitvoeren van een richtlijn
In het rapport van Bekkema, Veer & Francke (2010) wordt onder ‘verantwoord richtlijn gebruik’, verstaan dat medewerkers de richtlijn kennen, begrijpen en hier bewust gebruik van kunnen maken. Dit betekent dat medewerkers weten waarom deze richtlijn er is en dat deze ondersteunend is aan betere zorg voor cliënten. Medewerkers weten het belang van een richtlijn en verantwoorden hun handelen wanneer zij van de richtlijn afwijken. Belangrijk is ook dat de richtlijn gericht is op de praktijk en dat deze inzetbaar is (Bekkema, Veer & Francke, 2010).
Vaardigheden begeleiders in de residentiële jeugdzorg
In het rapport ‘Residentiële jeugdzorg; wat werkt?’ (Boendermaker, van Rooijen, Berg & Bartelink, 2013) worden de vaardigheden van begeleiders benoemd. In dit rapport wordt het onderzoek van Van den Berg (2000) aangehaald. Uit dit onderzoek is gebleken dat medewerkers vooral handelen vanuit hun eigen gevoel en hun handelen minder baseren op een methodiek. Het is gebleken dat iedereen een eigen voorkeursstijl heeft in de omgang met anderen. Om succesvol te kunnen opvoeden wordt benoemd dat het nodig is dat medewerkers deze persoonlijke voorkeursstijl waar nodig loslaten. De medewerker moet in staat zijn de eigen stijl af te stemmen op wat het kind nodig heeft.
Om juiste orthopedagogische basiszorg te leveren worden er enkele randvoorwaarden aan de medewerkers gesteld (Boendermaker, van Rooijen, Berg & Bartelink, 2013). Deze houden in dat werknemers training krijgen in de opvoeding en ondersteuning, als voorbeeld wordt een training van positief opvoeden genoemd. Daarnaast moeten medewerkers zich bewust zijn van het feit dat zij professionele opvoeders zijn en hiernaar handelen. Naast de randvoorwaarden worden ook enkele algemeen werkzame factoren voor een correct orthopedagogisch basisklimaat genoemd. Eén van de belangrijkste punten die hierin naar voren komt, is continuïteit in de behandeling. Dit betekent dat de medewerkers zorgen voor een heldere opbouw en fasering in de behandeling. Er is duidelijk waaraan gewerkt wordt en dit komt overeen met wat de cliënt op dat moment nodig heeft. De medewerkers zijn hiervan op de hoogte en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de behandeling (Boendermaker, van Rooijen, Berg & Bartelink, 2013).
Kenmerken hulpverleners competentievergroting
In de competentievergroting in de residentiële jeugdzorg (Slot & Spanjaard, 2012) worden kerntaken benoemd van groepsleiders. Voor dit onderzoek wordt er ingegaan op de kerntaken van het samenwerken met collega’s en andere hulpverleners. Dit omdat er in de pedagogische werkwijze beschreven staat dat de ‘VPK’en en OPM’ers verantwoordelijk zijn voor het specialistische verzorgings- en opvoedingsklimaat voor de kinderen’ (Mappa Mondo, 2012). Het is daarom van belang dat er goed samengewerkt wordt door deze twee disciplines. Slot & Spanjaard (2012) beschrijven dat groepsleiders feedback moeten geven aan en ontvangen van collega’s, hen ondersteunen waar nodig en zelf tijdig ondersteuning vragen. Daarbij moeten zij overleggen met collega’s en andere disciplines. Andere kerntaken die genoemd worden: op tijd advies vragen bij collega, uitvoeren van teamafspraken en emoties delen met collega’s (Slot & Spanjaard, 2012). Argyle en Henderson (1985, aangehaald in Bobbink, 2004) hebben ook beschreven waaraan voldaan moet worden in een professionele samenwerkingsrelatie:
– Respecteer elkaars privacy
– Houd vertrouwelijke mededelingen geheim
– Kijk de ander in een gesprek aan
– Bekritiseer de ander niet in het openbaar.
Resultaten
De resultaten zijn afkomstig van de semigestructureerde interviews die zijn afgenomen met zes VPK’en. Tijdens het interview zijn er vragen gesteld ten behoeve van de deelvragen één, drie en vier. In deze resultaten worden de analyses van de interviews (bijlage 3, 4 en 5) en relevante uitkomsten hiervan weergegeven per deelvraag. Niet relevant beoordeelde uitkomsten zijn op te vragen bij de onderzoeker.
Deelvraag 1: Hoe wordt de pedagogische werkwijze uitgevoerd door de verpleegkundigen?
Tabel 1: Antwoorden ‘Hoe vaak pas jij de pedagogische werkwijze toe tijdens je dienst, waarbij één nooit is en tien constant?’.
Respondent Cijfer begin interview Cijfer einde interview
Respondent 1 8 8
Respondent 2 6 8
Respondent 3 6 9
Respondent 4 6 6
Respondent 5 9 9
Respondent6 8 8
Frequentie:
Aan de respondenten is de vraag gesteld: ‘Hoe vaak zet je de pedagogische werkwijze in tijdens een dienst?’. Om de consistentie na te gaan is deze zowel aan het begin als aan het eind van het interview gesteld door middel van een gesloten vraag waarna vervolgens om toelichting is gevraagd. In tabel 1 is te zien welke cijfers zijn gegeven door de respondenten aan het begin en het eind van het interview. Twee respondenten geven aan daar constant mee bezig te zijn. Twee andere respondenten geven aan dat het eraan ligt hoe druk de dienst is. Eén respondent geeft het cijfer zes omdat ze nooit scholing heeft gehad. Aan het eind is er door twee respondenten een hoger cijfer gegeven. Zij geven aan dat dit komt doordat ze er nu meer over na denken en beseffen dat het in veel kleine dingen zit.
Situaties:
Tabel 2: Situaties waarin de pedagogische werkwijze wordt toegepast
Situatie Hoeveelheid
Medische handeling 5
Eetmoment 5
Verzorging 5
Tussendoor 1
Tabel 3: Situaties waarin de pedagogische werkwijze niet wordt toegepast
Situatie Hoeveelheid
Drukke dienst 3
Speelmoment 1
Tussendoor 1
Nadat er onderzocht is hoe vaak de pedagogische werkwijze ingezet wordt door de VPK’en, is er ook gevraagd naar situaties waarin de pedagogische werkwijze wordt ingezet en wanneer niet. Dit is gedaan door de volgende vraag te stellen: ‘Wanneer zet je de pedagogische werkwijze in?’ waarin ook doorgevraagd werd naar de situaties wanneer het niet ingezet wordt. Deze bevindingen zijn in tabel 2 en 3 verwerkt. In de tabellen is te zien dat de medische handelingen, verzorgings- en eetmomenten worden door vijf van de zes respondenten genoemd. Eén respondent gaf aan dat zij het tussendoor ook doet. Drie van de zes respondenten gaven aan dat het vaak erbij inschiet wanneer het een drukke dienst is.
Manier:
Er is naast de frequentie en momenten ook gevraagd hoe de respondenten de pedagogische werkwijze inzetten. Alle zes de respondenten geven aan dat ze een positieve benaderingswijze hanteren. Wat in vijf interviews genoemd wordt, is het geven van duidelijkheid ‘zeggen wat je doet en doen wat je zegt’. Eén verpleegkundige geeft het voorbeeld als voorbereiding op een medische handeling.
Deelvraag 3: Wat zijn de ervaringen van de verpleegkundigen ten aanzien van het werken met de pedagogische werkwijze?
Prettig/minder prettig
Voor deelvraag drie zijn er interviewvragen gesteld over de ervaringen over het werken met de pedagogische werkwijze door de VPK’en. Hierbij is de vraag gesteld: ‘Wat is prettig aan het werken met de pedagogische werkwijze en waar liggen verbeterpunten?’. Hieruit zijn positieve en minder positieve ervaringen uitgekomen.
Tabel 4: Positieve ervaringen pedagogische werkwijze
Positieve ervaring Hoeveelheid
Duidelijkheid 2
Je ziet dat het werkt 2
Toepasbaar bij specifieke momenten (zie tabel 2) 4
In tabel 4 is te zien dat twee respondenten aangeven dat de pedagogische werkwijze duidelijkheid biedt aan de kinderen. Door twee andere respondenten wordt aangegeven dat ze vinden dat je ziet dat het werkt. Wat bij vier respondenten naar voren komt is de prettige ervaring met de pedagogische werkwijze tijdens specifieke momenten.
Tabel 5: Minder positieve ervaringen pedagogische werkwijze
Minder positieve ervaring Hoeveelheid
Bij drukte lastig 6
Ongewenst gedrag stoppen 5
Eenduidige aanpak 3
In tabel 5 is te zien dat alle zes de respondenten aangeven dat de inzet van de pedagogische werkwijze erg afhangt van hoe hun dienst eruit ziet. Twee respondenten geven aan dat er soms gewoon geen tijd voor is in verband met de andere taken. Eén respondent geeft aan dat haar prioriteit bij het medische gedeelte ligt en hierdoor het pedagogische aspect bij drukte naar de achtergrond schuift. Te zien is ook dat vijf respondenten aangeven een minder positieve ervaring te hebben met de pedagogische werkwijze bij het stoppen van ongewenst gedrag. Drie respondenten geven aan dit meer op gevoel te doen. De eenduidige aanpak wordt door drie respondenten als minder positief beschouwd. Twee respondenten geven hierbij aan dat dit komt, omdat iedereen andere grenzen heeft. Eén andere respondent geeft aan dat deze aanpak niet eenduidig is, omdat het niet altijd even duidelijk in de plannen staat beschreven.
Deelvraag 4: Welke aanbevelingen komen naar voren uit onderzoek waarmee de verpleegkundigen de werkwijze zo optimaal mogelijk kunnen uitvoeren?
Tabel 6: Wat hebben de verpleegkundigen nodig om de uitvoering van de pedagogische werkwijze te verbeteren
Wat nodig Hoeveelheid
Praktische plannen 5
Scholing 5
Samenwerking OPM’ers 6
In het interview is ook gevraagd naar wat de VPK’en nodig hebben om de pedagogische werkwijze uit te voeren. Dit is gedaan door open vragen te stellen, een voorbeeld hiervan is: ‘Wat heb je nodig om de pedagogische werkwijze binnen je taken in te zetten?’. Hieruit kwamen in de analyse drie onderwerpen naar voren. Deze zijn verwerkt in tabel 6. Hierin is te zien dat vijf respondenten aangeven dat er praktische plannen moeten komen waarin staat wat er precies met een kind moet gebeuren. Dit omdat zij geen pedagogische opleiding hebben en het als VPK’en niet hun eerste prioriteit is. Daarbij geeft één respondent aan dat ze graag meer verduidelijking wil in de verantwoordelijkheid. Bij de vraag: ‘Krijg je genoeg scholing rondom de pedagogische werkwijze?’ is door vijf respondenten geantwoord dat zij dit missen. Twee geven daarbij aan genoeg te hebben aan wat meer informatie en twee andere respondenten geven aan graag te willen oefenen met casussen. Eén respondent gaf aan nooit scholing gehad te hebben. Eén andere respondent gaf aan genoeg scholing te hebben. Op de vraag: ‘Hoe ervaar je de samenwerking met de OPM’ers wat betreft de uitvoering van de pedagogische werkwijze?’ is door alle zes respondenten geantwoord dat ze daar nog wat dingen missen. Twee respondenten geven aan dat ze het directe contact missen met de OPM’er. Wanneer deze meer op de werkvloer zou staan kunnen ze sneller overleggen en denken ze de pedagogische werkwijze beter uit te kunnen voeren. Een respondent geeft aan dat zij het meeste leert van het zien hoe de OPM’ers de werkwijze uitvoeren.
Conclusie
Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag komen er drie gebieden naar voren in zowel het literatuuronderzoek als bij de resultaten. Deze gebieden zijn:
• Scholing omtrent de pedagogische werkwijze
• Samenwerking met de OPM’ers
• Praktische plannen schrijven
Hieronder zullen deze gebieden toegelicht worden en worden er verbanden gelegd tussen de literatuur en de resultaten afkomstig van de interviews.
Scholing
Uit de interviews is naar voren gekomen dat er scholing omtrent de pedagogische werkwijze gemist wordt. Met scholing wordt bedoeld: het bespreken van pedagogische casussen en oefeningen met de pedagogische werkwijze. VPK’en geven aan dat ze nu veel vanuit gevoel handelen. Uit de literatuur (Bekkema, Veer & Francke, 2010 en Institute of Child Protection Studies, z.j.) blijkt dat het van belang is dat medewerkers hun handelen kunnen verantwoorden. Wat ook naar voren is gekomen is dat VPK’en het lastig vinden om inadequaat gedrag te verminderen. Dit ondanks dat de pedagogische werkwijze dit duidelijk beschrijft (Mappa Mondo, 2012). Daarom is het van belang dat de VPK’en scholing krijgen in de uitvoering van de pedagogische werkwijze. Zo kunnen ook zij hun pedagogische handelen verantwoorden.
Samenwerking en communicatie met OPM’ers
Naast dat de VPK’en scholing nodig hebben, is het ook van belang dat het in de praktijk makkelijk blijft om te overleggen met de OPM’ers. Dit is nodig omdat de VPK’en aangeven dat zij geen opleiding voor pedagogisch medewerker hebben gedaan en hierbij het voorbeeld van de OPM’ers nodig hebben. Om dit te realiseren geven VPK’en aan dat zij het prettig zouden vinden wanneer de OPM’ers meer op de werkvloer staan. Er wordt aangegeven dat wanneer de OPM’ers meer op de werkvloer zouden staan de communicatie dan ook beter en sneller zou kunnen gaan. Wanneer de OPM’ers meer op de werkvloer zouden staan kan er tijdig om assistentie worden gevraagd en is er meer kans om feedback te geven en te ontvangen. Hiermee wordt er ook aangesloten bij de kerntaken van het samenwerken met collega’s, zoals beschreven in de competentievergroting in de residentiële jeugdzorg (Slot & Spanjaard, 2012).
Praktische plannen
De communicatie bestaat niet alleen uit mondelinge communicatie, maar ook uit schriftelijke communicatie. In de resultaten komt naar voren dat de VPK’en duidelijke en praktijkgerichte plannen nodig hebben om uit te kunnen voeren op de werkvloer. Dit is ook een randvoorwaarde van juiste orthopedagogische basiszorg die in het rapport ‘Residentiële jeugdzorg; wat werkt?’ (Boendermaker, van Rooijen, Berg & Batelink, 2013) wordt benoemd. In deze plannen moet duidelijk staan beschreven wie welke verantwoordelijkheid heeft. Wat wordt verwacht van de VPK’en ten aanzien van het uitvoeren van het plan en wat doet de OPM’er of een andere discipline. Met het schrijven van praktijkgerichte plannen en het uitvoeren hiervan wordt continuïteit geboden in de begeleiding.
Conclusie
De pedagogische werkwijze kan zo optimaal mogelijk uitgevoerd worden door VPK’en binnen MM door enerzijds meer aandacht te geven aan de scholing en hierbij ook te focussen op het verminderen van inadequaat gedrag. Anderzijds is het van belang dat de samenwerking en communicatie tussen VPK’en en OPM’ers wordt aangescherpt. Dit kan gedaan worden door OPM’ers meer op de werkvloer in te zetten, praktische plannen op te stellen met een duidelijke overdracht aan de VPK’en en een verdeling te maken tussen verantwoordelijkheden.
Discussie
Bijdrage aan het werkveld
Aangezien dit onderzoek zich specifiek richt op een richtlijn ontwikkeld door MM en alleen wordt toegepast op MM, levert dit onderzoek vooral een bijdrage aan deze instelling. Dit onderzoek is uitgevoerd op MM Wezep. In Nederland zijn nog twee andere kinderhotels die met dit onderzoek mogelijk ook een verbetering van de pedagogische werkwijze door VPK’en kunnen doorvoeren. Met dit onderzoek wordt ingegaan op de samenwerking tussen de OPM’er (SPH’er) en de VPK’en. Hiermee kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan het werkveld door te fungeren als informatie achtergrond voor het samenwerken met VPK’en.
Verbeterpunten
Tijdens de interviews is er heel breed geantwoord op de vragen die betrekking hadden op deelvraag drie: ‘de ervaringen’. Om de validiteit te behouden is ervoor gekozen om onderscheid te maken tussen positieve en mindere positieve ervaringen. De overige gegeven antwoorden bleken niet relevant te zijn voor het onderzoek. In het vervolg zal de onderzoeker zich strakker moeten houden aan de interviewvragen en gericht doorvragen op het thema van de vraag.
Bij de interviews lijkt het naar voren te komen dat de VPK’en die wat ouder zijn en zelf kinderen hebben vragen anders beantwoorden. Bij hen kwam bijvoorbeeld vaker naar voren dat ze meer op gevoel doen. Om de validiteit en betrouwbaarheid te verhogen zijn deze verschillen meegenomen in de resultaten. Voor een vervolgonderzoek kan hier rekening mee gehouden worden.
Aanbeveling voor vervolg onderzoek
Een vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de verschillen tussen startende en langer werkende professionals en professionals die zelf al kinderen hebben en de professionals die dit (nog) niet hebben. Een mogelijk ander vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de pedagogische werkwijze inhoudelijk. In dit onderzoek is ervanuit gegaan dat deze volstaat. Toch komt er uit de resultaten naar voren dat het voor de VPK’en niet altijd duidelijk is hoe te begeleiden. Dit onderzoek heeft zich beperkt tot de uitvoering van de pedagogische werkwijze door VPK’en.
Aanbevelingen voor opdrachtgever
De conclusie over wat de VPK’en nodig hebben, ten behoeve van de uitvoering van de pedagogische werkwijze, kan als aanbeveling voor de opdrachtgever worden beschouwd. Deze aanbevelingen zijn:
• Scholing van de pedagogische werkwijze bij de VPK’en meer onder de aandacht brengen, bijvoorbeeld tijdens teamvergaderingen of het bespreken van casussen.
• OPM’ers meer op de werkvloer laten werken om zo de samenwerking en communicatie, ten behoeve van de pedagogische werkwijze, te bevorderen tussen de OPM’ers en VPK’en.
• In de plannen praktisch beschrijven wat er moet gebeuren om een zorgdoel te behalen. Met meer praktische handvatten kunnen de VPK’en dit ook eerder uitvoeren.
De uitgebreide aanbevelingen zijn te lezen in het eindproduct ‘Adviesrapport ter verbetering van het pedagogisch klimaat op Mappa Mondo Wezep’.