Hoofdstuk 2 Ouderschapsplan en totstandkoming

2.1 Inleiding
De achtergrond, totstandkoming en wettelijke regeling(en) omtrent het ouderschapsplan worden in dit hoofdstuk besproken en uiteengezet. Dit geeft inzicht in de aanleiding voor de verplichtstelling van het ouderschapsplan bij een echtscheidingsverzoek. Omdat er veel is veranderd in het familie- en echtscheidingsrecht in afgelopen decennia geeft dit zo een duidelijker beeld over hoe de huidige regeling tot stand is gekomen als oplossing voor de scheidings- en omgangsproblematiek. De wetgever heeft enerzijds de wens gehad om de situatie rond een (echt)scheiding van ouders verder te reguleren ter bescherming van het belang van het kind en anderzijds heeft de wetgever de wens gehad om de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen zoveel mogelijk bij de ouders te laten. In dit hoofdstuk zal ik allereerst de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding bespreken waarna ik vervolgens de wet zelf, het karakter ervan en het ouderschapsplan als onderdeel van de wet bespreek.
2.2 Totstandkomingsgeschiedenis
2.2.1 Veranderde kijk op het ouderschap na scheiding
Het denken over het ouderlijk gezag na (echt)scheiding is de afgelopen decennia sterk veranderd, waarin de gelijkwaardigheid van de ouders en het belang van het kind steeds meer centraal zijn komen te staan. Dit heeft met name te maken met het loskoppelen van het gezag van het huwelijk. Voor 1984 eindigde het gezamenlijk gezag van ouders altijd bij een (echt)scheiding, waarna een van de ouders vervolgens de voogdij kreeg en een toeziend voogd, meestal de andere ouder, kreeg beperkte bevoegdheden.3 De schuldgrond was voor 1971 nog de enige echtscheidingsgrond op basis waarvan ouders konden scheiden. De ouder die geen schuld had aan de echtscheiding, kreeg meestal de voogdij over het kind toegewezen.4 In 1971 werd de schuldgrond vervangen door de echtscheidingsgrond duurzame ontwrichting van het huwelijk en moest er dan ook worden gezocht naar andere gronden waarop de voogdij aan een van de ouders kon worden toegewezen.5

De discussie over toewijzing van het gezag over kinderen van ouders na (echt)scheiding heeft ook in andere landen een ontwikkeling tot gevolg gehad voor wat betreft de echtscheidingsgrond. Er is gezocht naar nieuwe gronden voor toewijzing van het gezag aan de ouder(s) en gesproken over het begrip ���psychological parent���, de ouder die het kind tijdens het huwelijk (voor het grootste deel) verzorgde en opvoedde.6 Dit kan na (echt)scheiding maar een van de twee ouders zijn, volgens de onderzoekers. Er werd onderzocht wat ���het belang van het kind��� zou inhouden op basis van de psychoanalytische- en hechtingstheorie, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In een traditionele rolverdeling tussen ouders werd de moeder dan aangewezen als de ���psychological parent��� nu zij degene was met een sterkere hechtingsrelatie.7 Dit vind ik met name een interessante gedachte omdat uit de literatuur verschillende theorie��n zijn opgesteld waaruit blijkt dat de hechtingsrelatie vooral in de eerste paar jaar van het leven van een kind van groot belang is.8 Zo weerspiegelt de gehechtheid van een kind de opvoedingsgeschiedenis die het kind met zijn opvoeder heeft.9 Het is dus van wezenlijk belang om in deze vroege jaren al een gelijkwaardige en stabiele basis te leggen om eventuele toekomstige conflicten en problemen voor te (kunnen) zijn.

Zo is dat ook te zien in Zweden, waar het ouderschapsverlof een vele malen uitgebreidere regeling betreft dan die wij in Nederland kennen. Binnen deze uitgebreide regeling heeft iedere ouder voor elke kind recht op 240 dagen ouderschapsverlof. 60 dagen hiervan zijn niet overdraagbaar op de andere ouder en de dagen zijn op te nemen vanaf de 60e dag voor de bevalling. Ouders hebben dus samen 480 dagen aan ouderschapsverlof te verdelen over de eerste twaalf jaar van een kind en gaat een kind het eerste jaar sowieso niet naar een cr��che. Met deze ruimte kan ook de vader een belangrijke rol spelen in de eerste fase van het leven van hun kind. Ouders krijgen in ieder geval de kans aangeboden vanuit de overheid om tot anderhalf jaar na de geboorte thuis te blijven bij het kind, zonder dat zij hun baan verliezen. Het is ook mogelijk voor ouders om dat te doen in de vorm van ouderschapsverlofdagen, waardoor zij 80% van hun loon doorbetaald krijgen. Het is aan ouders zelf hoe zij het ouderschapsverlof willen verdelen. Als ouders daar overeenstemming over bereiken geeft dat vertrouwen over het maken van overige beslissingen inzake de verzorging en opvoeding van het kind. Bovenal, aan de gelijkwaardigheid van het ouderschap wordt met zo���n ruime regeling een kans geboden.

In Nederland kwam steeds meer de nadruk te liggen op het belang van het kind om contact te hebben met en opgevoed te worden door beide ouders. In hoofdstuk 5 zal ik verder ingaan op het familie- en echtscheidingsrecht van Zweden en zal ik kort een rechtsvergelijkende blik werpen op de manier waarop zijn omgaan met gelijkwaardig ouderschap, het ouderschapsverlof en de rol van de vader.
2.2.2 Achtergrond
In 1984 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan die uiteindelijk de loskoppeling van het gezamenlijk gezag van het huwelijk tot gevolg had.10 In deze uitspraak besliste de Hoge Raad dat op verzoek van beide ouders de gezamenlijke ouderlijke macht over hun kinderen in stand kon blijven. De Hoge Raad deed dit onder invloed van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), waarin het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven is neergelegd. De gezamenlijke ouderlijke macht houdt het recht en de plicht in van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een ontoelaatbare inmenging in het gezinsleven als de ouderlijke macht be��indigd zou worden zonder dat dit in het belang van het kind noodzakelijk was. Daarnaast was het van belang dat er een goede verstandhouding tussen de ouders bestond.11 In 1995 zijn deze uitspraken in de wet vastgelegd.12 Dit gaf de mogelijkheid om het gezamenlijk gezag te laten voortduren na echtscheiding en werd de loskoppeling van die term aan het huwelijk een feit. Ook na (echt)scheiding en als ouders nooit met elkaar getrouwd zijn geweest bleef er sprake van ouderlijk gezag. De rechter had wel de mogelijkheid het gezag aan een van de ouders toe te kennen indien er geen sprake was van instemming van beide ouders, bijvoorbeeld als er sprake was van een conflict over de verdeling van het gezag. Deze bevoegdheid kwam aan de recht toe om rust en stabiliteit voor het kind te kunnen cre��ren.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) stelde dat de bescherming van het recht op family life geldt indien er sprake is van een huwelijk tussen twee partners of een relatie die daarmee op dezelfde lijn ligt.13 De term family life duidt dan op twee volwassenen en het kind dat uit die relatie is ontstaan. Er werd steeds meer waarde gehecht aan het belang van het kind en de niet- verzorgende ouder op contact met elkaar en aan de rol van beide ouders bij de opvoeding en verzorging van hun kind(eren). Dit is bijvoorbeeld ook terug te lezen in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Ook werd er een omgangsrecht en een informatie- en consultatierecht voor de niet- gezaghebbende ouder ingevoerd.14 Dit had tot uiteindelijk gevolg dat in 1998 niet langer het eenhoofdig gezag maar het gezamenlijk gezag na (echt)scheiding het uitgangspunt werd, een en ander in het belang van het kind om contact te hebben met beide ouders en ook door hen beide te worden opgevoed.
2.2.3 Wetswijzigingen
Voor november 1995 konden beide ouders alleen tijdens het huwelijk belast zijn met het gezag over hun kind(eren). Bij echtscheiding werd het ouderlijk gezag omgezet in voogdij waarover de rechter altijd een beslissing moest nemen en een van de ouders benoemde tot voogd en (meestal) de andere ouder tot toeziend voogd.15 Ouders die nooit getrouwd waren geweest konden geen ouderlijk gezag hebben over hun kinderen. Na de wijzigingen in november 1995 konden ouders na (echt)scheiding wel met het gezamenlijk ouderlijk gezag belast blijven, mits zij hiermee beide instemden. Ook ouders die nooit getrouwd waren geweest konden nu om toekenning van gezamenlijk gezag vragen.16 Tot 1998 werd eenhoofdig gezag toegekend als ouders een conflict hadden over het doorlopen van gezamenlijk gezag. Het uitgangspunt was dat het ouderlijk gezag na een (echt)scheiding aan een van de ouders werd toegekend. De rechter wees het ouderlijk gezag dan vaak toe aan de ouder die tijdens het huwelijk het grootste deel van de feitelijke zorg voor de kinderen had gedragen. Er kon wel worden afgeweken van eenhoofdig gezag als ouders samen een verzoek indienden om na (echt)scheiding gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast te blijven.17 De eis van instemming van beide ouders met gezamenlijk gezag leidde tot rechtsongelijkheid tussen de ouders en was relatief makkelijk te frustreren. De verzorgende ouder hoefde dan namelijk enkel niet in te stemmen met gezamenlijk gezag en kreeg dan eenhoofdig gezag toegewezen van de rechter. Dit werkte ongelijkheid in de hand.

In 1998 is het uitgangspunt dan ook omgedraaid.18 Hierdoor geldt de voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag na (echt)scheiding als het nieuwe uitgangspunt, tenzij een of beide ouder(s) de rechter verzoekt het gezag aan een van de ouders toe te wijzen. Dit kan op grond van artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarna toewijzing volgt indien dit in het belang van het kind is. Het oogmerk van de nieuwe wet was dat ���de inmenging bij scheiding in het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM) door de overheid zo beperkt mogelijk (wordt) gehouden.���19 Dit gaf tegenstrijdigheid omdat enerzijds werd beoogd de mogelijkheid te cre��ren om een bestaande situatie in overeenstemming te brengen met de juridische situatie door deze ouder ook het gezag over het kind toe te kennen en anderzijds werd het gezag juist losgekoppeld van de feitelijke verzorging van het kind door op grond van de gedeelde verantwoordelijkheid voor het kind het gezamenlijk gezag van de juridische ouders na een (echt)scheiding in stand te houden.20 Het doel achter de wetswijziging was om ervoor te zorgen dat beide ouders in meer of mindere mate betrokken zouden blijven bij de opvoeding van hun kind.21 In de rechtspraak kwam steeds vaker de vraag naar voren in welke situaties nog eenhoofdig gezag kon worden toegewezen. De Hoge Raad heeft in een uitspraak aan het criterium ���in het belang van het kind��� een (nieuwe) invulling gegeven.22 Hierin oordeelde de Hoge Raad dat het enkele feit dat een van de ouders eenhoofdig gezag verzoekt, niet voldoende is voor het toewijzen daarvan. Eenhoofdig gezag is alleen in het belang van het kind als de bestaande problemen tussen ouders zo ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Dit criterium is inmiddels in de wet opgenomen, artikel 1:251a lid 1 BW, met de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding uit 2009. Ook voor ongehuwde ouders is dit criterium in 2009 gecodificeerd, in artikel 1:253n lid 2 BW.

Op grond van de uitspraken van de Hoge Raad kan niet makkelijk worden afgeweken van het uitgangspunt dat na (echt)scheiding het gezamenlijk gezag in stand blijft. De ongelijkheid (in rechten) tussen ouders lijkt daarmee verdwenen al komt die gelijkwaardigheid bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag in de praktijk niet altijd terug. Met name door deze discrepantie heeft de wetgever het verplichte ouderschapsplan ingevoerd.
2.2.4 Gezamenlijk gezag in de praktijk
In de literatuur is het doorlopen van het gezamenlijk gezag na (echt)scheiding vaak besproken en bekritiseerd.23 Een van de opmerkingen was dat het gezamenlijk gezag voor de niet- verzorgende ouder in de praktijk niet veel zou betekenen en dat het aantal conflicten (daardoor) juist zou toenemen. Uit cijfers blijkt dat het doel van de wet van 1998 wordt bereikt nu eenhoofdig gezag een uitzondering is geworden.24 In 1995 bleef het gezamenlijk gezag in nog geen 18 % van de echtscheidingen gehandhaafd, in 1997 was dit al gestegen naar ongeveer 36 %. Na 1998 is dit cijfer verder gestegen naar 76 % in 1999 en
96 % in 2001. Dit laatste percentage is vanaf die tijd stabiel gebleven.

In de praktijk is van de gelijkheid tussen ouders niet zozeer sprake getuige de vele jurisprudentie die terug te vinden is waarin sprake is van geschillen over de woonplaats van een kind, omgangsregeling en informatie- en consultatieverplichtingen. Zolang er geen sprake is van feitelijk co- ouderschap ligt het effectieve gezag bij de verzorgende ouder.25
Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen van een (echt)scheiding voor kinderen. De resultaten zijn in het rapport ���Het verdeelde kind��� gepubliceerd in 2002, het boek ���Scheidingskinderen��� in 2007 en het ���Handboek scheiden en kinderen��� in 2010.26 De problemen van kinderen van gescheiden ouders blijken na de wetswijziging van 1998 niet te zijn verminderd. Wel is er vaker en langer contact tussen het kind en de uitwonende ouder. Daar tegenover staat dat het aantal ruzies tussen de ouders ook is toegenomen.27 De grotere betrokkenheid en gelijke positie van beide ouders zorgt er voor dat de kans bestaat dat er conflicten ontstaan als het ouders niet lukt er samen uit te komen. De aard van de problemen is wel gaan veranderen. Waar de conflicten eerder bestonden over wie het gezag over de kinderen zou krijgen ging dit nu met name over de omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen.28 Problemen met betrekking tot gezamenlijk uitvoering geven aan het ouderschap na (echt)scheiding bleven in de praktijk bestaan.29

In het proefschrift van Jeppesen de Boer wordt gesteld dat omgang alleen goed is voor het kind als er geen ernstige conflicten zijn tussen de ouders.30 Zij stelt dat het beter zou zijn het doorlopen van gezamenlijk gezag af te laten hangen van de bereidheid van beide ouders om ook daadwerkelijk samen het gezag uit te oefenen. De wetgever besloot ondanks de kritieken uit de literatuur en onderzoeken het doorlopen van gezamenlijk gezag na (echt)scheiding te handhaven maar is wel op zoek gegaan naar oplossingen om ook in de praktijk het doel van de wet te behalen. Oplossingen die werden bekeken waren of mediation verplicht gesteld zou moeten worden en de mogelijkheid van een wettelijke verplichting voor ouders om afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van hun gezamenlijke kinderen.31
2.2.5 Wetsvoorstellen
In 2002 was de minister van mening dat het de voorkeur had dat partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing voor hun problemen komen. De afspraken die door ouders worden gedragen zijn duurzaam en kunnen in het belang van het kind worden geacht.32 Deze vooronderstelling werd niet zonder meer aangenomen. De toenmalige minister van Justitie was enigszins sceptisch nu hij verwachtte dat voor een bepaalde groep aanzienlijke problemen zouden ontstaan in het bereiken van overeenstemming van afspraken over en uitvoering van de verzorging en opvoeding van de gezamenlijke kinderen.33 De minister wilde ouders dwingen zelf na te denken over de gevolgen van een (echt)scheiding en over de noodzaak om daarover afspraken te maken en stelde daarom voor om ouders bij een (echt)scheidingsverzoek te verplichten een document te overleggen waaruit blijkt welke pogingen ouders hebben ondernomen om onderling afspraken te maken, over welke punten deze afspraken reeds zijn gemaakt en over welke onderdelen van de (echt)scheiding nog geen overeenstemming is bereikt.34 Eind van datzelfde jaar werd er een motie aangenomen om ouders voorafgaand aan een (echt)scheiding of ontbinding van een geregistreerd partnerschap wettelijk te verplichten overeenstemming te bereiken over afspraken betreffende de verzorging en opvoeding van hun gezamenlijke kinderen.35

Het wetsvoorstel van VVD- kamerlid Luchtenveld ���Wet be��indiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap��� werd in 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer.36 Deze wet had tot doel de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding door te laten lopen na (echt)scheiding.37 Hierin was de verplichting opgenomen dat ouders bij nieuw in te voeren administratief (echt)scheidingsverzoek een ouderschapsplan moesten overleggen. Daarnaast, indien er sprake was van een gemeenschappelijk (echt)scheidingsverzoek moesten ouders ook een ouderschapsplan overleggen. Het was de bedoeling ouders vroegtijdig te laten nadenken over afspraken die zij wilden maken over de verzorging en opvoeding van hun kinderen, ook na een eventuele (echt)scheiding. Het wetsvoorstel van Luchtenveld is in 2006 behandeld en na stemming in de Eerste Kamer verworpen.

Het wetsvoorstel van minister Donner ���Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding��� werd in 2005 aangeboden aan de Tweede Kamer.38 Deze wet had tot doel de bevordering van omgang tussen kinderen en beide ouders in het kader van hun ouderlijke verantwoordelijkheid. Het ouderschapsplan als verplicht onderdeel bij een (echt)scheidingsverzoek kwam eveneens in dit wetsvoorstel naar voren, om de rechter de mogelijkheid te geven te beoordelen of de afspraken tussen ouders over de verzorging en opvoeding van het kind in zijn of haar belang zijn gemaakt. Het wetsvoorstel van Donner is behandeld en in 2009, na enkele aanpassingen, ingevoerd in ons huidige burgerlijke recht.
2.3 Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding
2.3.1 Ouderschapsplan
Met de invoering van het verplichte ouderschapsplan werd beoogd conflicten over de verzorging en opvoeding van kinderen van ouders na een (echt)scheiding te voorkomen dan wel te verminderen en zo het belang van het kind te beschermen.39 Onderzoek wijst uit dat kinderen die te maken krijgen met een (echt)scheiding waarbij er sprake is van langdurige conflicten daar last van kunnen krijgen, zowel op korte als op lange termijn.40 De wettelijke regeling van het verplichte ouderschapsplan heeft dan ook als achterliggende gedachte dat het voor de ontwikkeling van een kind belangrijk is dat het kind ook na een (echt)scheiding contact blijft houden met beide ouders en dat de ouders samen verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding, verzorging en ontwikkeling van het kind.41 De wetgever heeft dit willen bereiken door het verplicht stellen van een ouderschapsplan en het invoeren en benadrukken van termen als ouderlijke verantwoordelijkheid en gelijkwaardig ouderschap.42

De term ouderlijke verantwoordelijkheid is terug te vinden in het eerste, tweede en derde lid van artikel 1:247 BW, waarin wordt gesteld dat ouders die met het gezag zijn belast het recht en de plicht hebben om het kind te verzorgen en op te voeden. Dit brengt met zich mee dat ouders verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van het welzijn en de ontwikkeling van het kind en dat een ouder zich in moet zetten om de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. Die verantwoordelijkheid draagt met zich mee dat ook na een (echt)scheiding ouders dit recht en deze plicht behouden en goede afspraken dienen te maken over de uitvoering hiervan. Indien er ten tijde van de (echt)scheiding goede afspraken gemaakt kunnen worden, wordt aangenomen dat conflicten in een later stadium kunnen worden voorkomen.43 Een verplicht ouderschapsplan bij echtscheidingsverzoeken kan hieraan bijdragen.

De term gelijkwaardig ouderschap is een nieuwe norm die terug te vinden is in het vierde lid van artikel 1:247 BW, waarin wordt gesteld dat een kind ook na (echt)scheiding recht heeft op gelijkwaardige verzorging en opvoeding van beide ouders. Voor 2009 was er wel sprake van het doorlopen van gezamenlijk gezag na (echt)scheiding maar bleef het kind meestal bij een van de ouders wonen die het kind verzorgde terwijl de andere ouder slechts omgang had met het kind op basis van een, al dan niet door de rechter vastgestelde, omgangsregeling.44 Na invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in 2009 werd er gestreefd naar gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind van de ouders. Met de wetswijziging en daarbij de nieuwe termen werd beoogd dat ouders zich meer bewust zouden worden van hun verantwoordelijkheid en niet zozeer van hun rechten. Ook de term omgang werd vervangen door contact.45 Deze beoogde doelstelling is bekritiseerd nu het neerleggen van de verantwoordelijkheid bij de ouders vertrouwen in ouders over de uitvoering hiervan impliceert terwijl de invoering van een verplichting van het ouderschapsplan juist impliceert dat de verantwoordelijkheid deels bij de rechter ligt.46 Ook tijdens het debat van ministers komt deze tegenstrijdigheid en de discussie daaromtrent tot uiting.47
2.3.2 Verplichte karakter
In artikel 815 Rechtsvordering (hierna: Rv) is de verplichting om een ouderschapsplan te overleggen bij een verzoek tot ontbinding (van een formele relatie) neergelegd. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een verzoekschrift een door beide ondertekend ouderschapsplan dient te bevatten ten aanzien van:
a) hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen;
b) de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen.

In lid 6 van voorgenoemd artikel is een ���ontsnappingsclausule��� opgenomen indien het ouders redelijkerwijs niet lukt gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen. Er kan dan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan daarin op andere wijze worden voorzien, een en ander ter beoordeling aan de rechter. Daarnaast blijkt uit artikel 1:80c BW j.o. artikel 828 Rv dat het opstellen van een ouderschapsplan ook bij de ontbinding van een geregistreerd partnerschap door de wetgever verplicht is gesteld.

Het ouderschapsplan dient ook te worden opgesteld bij be��indiging van een informele relatie.48 Blijkens artikel 1:247a BW komen ouders die hun samenleving be��indigen een ouderschapsplan overeen als bedoeld in artikel 815 Rv indien zij het gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen uitoefenen op grond van artikel 1:252 lid 1 BW. Dit maakt dat ouders bij verbreking van een informele relatie over dezelfde onderwerpen afspraken maken als ouders die een formele relatie verbreken. Om ook deze ouders te kunnen controleren in hun verplichting van het opstellen van een ouderschapsplan is in het derde lid van artikel 253a BW gesteld dat als blijkt dat ouders niet aan de verplichting hebben voldaan de rechter zijn beslissing over een geschil over de uitoefening van het gezamenlijk gezag aanhoudt totdat er alsnog een ouderschapsplan is overlegd. De ontsnappingsclausule waarvan sprake is in artikel 815 Rv is hier niet aan de orde. De enige uitzondering die gesteld wordt is dat aanhouding alleen achterwege blijft als het belang van het kind dit vergt. Ik kom hier uitgebreider op terug in hoofdstuk 3 paragraaf 3.

De verplichting van het opstellen van een ouderschapsplan geldt zowel bij een eenzijdig verzoek als bij een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek, om door middel van het instellen van een eenzijdig verzoek niet onder de verplichting uit te kunnen komen.49
In beide gevallen geldt het ouderschapsplan als ontvankelijkheidsvereiste bij een echtscheidingsverzoek. In het derde hoofdstuk wordt dit nader besproken.
2.3.3 Vereisten
In artikel 815 lid 3 Rv zijn de onderwerpen beschreven die het ouderschapsplan in ieder geval moet bevatten:
a) de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 1:247 BW, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 1:377a lid 1 BW vormgeven;
b) de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het ver- mogen van de minderjarige kinderen;
c) de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

De woorden ���in ieder geval��� impliceren dat het gaat om minimumvereisten. Naast bovengenoemde onderwerpen uit lid 3 moet volgens lid 4 in het ouderschapsplan door de ouders worden vermeldt op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Voor de rechter is, volgens de Memorie van Toelichting, deze eis en informatie belangrijk om te kunnen toetsen of het ouderschapsplan in overeenstemming met het belang van het kind.50

De wetgever acht deze onderwerpen inzake de uitoefening van gezamenlijk gezag van groot belang om eventuele toekomstige conflicten te kunnen voorkomen.51 Ouders behouden een zekere vormvrijheid, omdat zij zelf mogen bepalen wat zij afspreken met betrekking tot de wettelijk vastgestelde onderwerpen en in hoeverre zij bepaalde afspraken willen vastleggen met in achtneming de verplichting, uit artikel 1:247 lid 3 BW, van de ouder om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen, de verplichting, uit artikel 1:377a lid 1 BW, voor beide ouders tot omgang met hun kind en het recht van het kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding na scheiding door beide ouders, uit artikel 1:247 lid 4 en 5 BW.
2.4 Conclusie
De afgelopen decennia is er veel veranderd op het gebied van het familie- en echtscheidingsrecht. Met name het denken over het ouderlijk gezag na (echt)scheiding heeft geresulteerd in het loskoppelen van het gezag van het huwelijk. De gelijkwaardigheid van de ouders en het belang van het kind zijn steeds meer centraal komen te staan. Deze laatste omschrijving werd vooral gezien als het belang om contact te hebben met en verzorging en opvoeding door beide ouders en dat de ouders samen verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding, verzorging en ontwikkeling van het kind.52 Deze verandering is vooral tot stand gekomen door de achtergrond van de (inter)nationale wetgeving en in het bijzonder artikel 8 EVRM waarin het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven is opgenomen. Uiteindelijk werd in 1998 het doorlopen van gezamenlijk gezag na (echt)scheiding het nieuwe uitgangspunt. De Hoge Raad gaf vervolgens invulling aan het criterium ���belang van het kind��� door te oordelen dat eenhoofdig gezag enkel in het belang van het kind was als er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind ���klem of verloren��� zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt.53

In de praktijk was wat betreft de uitoefening van het gezamenlijk gezag de gelijkwaardigheid tussen ouders na (echt)scheiding niet terug te zien nu er nog veel conflicten waren over de woonplaats van een kind, omgangsregeling en informatie- en consultatieverplichtingen. Om deze ongelijkheid op te lossen is gezocht naar mogelijkheden om scheidings- en omgangsproblematiek te verminderen en die in het belang van het kind zouden zijn. Hierbij werd gedacht aan het stimuleren van (het maken van) afspraken tussen ouders.

In 2009 werd het verplichte ouderschapsplan bij een (echt)scheidingsverzoek waarbij kinderen betrokken zijn ingevoerd met de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Deze verplichting geldt voor zowel eenzijdige als gemeenschappelijke (echt)scheidingsverzoeken en geldt bij zowel ontbinding van formele als informele relaties. Het doel van de wet was om scheidings- en omgangsproblematiek te voorkomen dan wel te verminderen door ouders afspraken te laten maken over de verzorging- en opvoeding van hun kinderen na (echt)scheiding. Hierbij werd de eigen verantwoordelijkheid van de ouders onderstreept omdat werd gesproken over ���voortgezet ouderschap���. Er is echter wel een discrepantie, nu door het verplicht stellen van het overleggen van een ouderschapsplan bij een (echt)scheiding de overheidsbemoeienis juist toeneemt.

In artikel 815 Rv staat de verplichting van het ouderschapsplan opgenomen, die zowel bij eenzijdige als gemeenschappelijke (echt)scheidingsverzoeken van toepassing is. Indien het ouders redelijkerwijs niet lukt samen een (volledig) ouderschapsplan te overleggen staat in het zesde lid een ontsnappingsclausule opgenomen. Indien de rechter van oordeel is dat hieraan toepassing moet worden gegeven kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan daarin op andere wijze worden voorzien. De ontsnappingsclausule wordt vrij ruim toegepast. Artikel 1:247a BW verklaard artikel 815 Rv van overeenkomstige toepassing op informele relaties. De ontsnappingsclausule waarvan sprake is in artikel 815 Rv is hier niet aan de orde. De enige uitzondering die gesteld wordt is dat aanhouding alleen achterwege blijft als het belang van het kind dit vergt, een en ander ter beoordeling van de rechter. Het derde lid van artikel 815 Rv geeft de (minimum)vereisten voor het ouderschapsplan. Ouders behouden verder zelf een zekere vormvrijheid, met in achtneming de verplichting, uit artikel 1:247 lid 3 BW, van de ouder om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen, de verplichting, uit artikel 1:377a lid 1 BW, voor beide ouders tot omgang met hun kind en het recht van het kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding na scheiding door beide ouders, uit artikel 1:247 lid 4 en 5 BW.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.