Hersenen
In de hersenen wordt informatie uit de zintuigen verwerkt. Daarna wordt er een reactie gevormd op de informatie die ze binnen hebben gekregen. De hersenen in ons lichaam bestaat uit drie delen: de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam. Elk deel heeft zijn eigen functie.
De hersenen zijn verdeeld in een witte en grijze stof. De buitenste laag van de hersenen wordt ook wel de hersenschors genoemd. De hersenschors bestaat uit de grijze stof. De grijze stof bestaat uit de lichamen van zenuwcellen. In de hersenschors bevinden zich de actiefste delen van de hersenen. In deze laag bevinden zich de hogere intellectuele processen, met onder andere het gebied voor plannen den denken wat zich met name bevindt op de frontale kwab. Onder deze laag bevindt zich de witte stof. De witte stof bestaat uit uitlopers van zenuwcellen. Wat ervoor zorgt dat de hersenschors verbonden wordt met alle andere delen van de hersenen.
De grote hersenen
De grote hersenen bevinden zich aan de buitenste delen van de hersenen. Een andere benaming voor de grote hersenen is het cerebrum. De grote hersenen bestaan onder andere uit het motorische en sensorische schors.
In de sensorische schors worden de impulsen (impuls is een signaal dat wordt voorgeleid door zenuwcellen en hun uitlopers) verwerkt die de hersenen vanuit de zintuigen hebben binnengekregen. In dit deel worden je hersenen bewust van de waarneming die zijn waargenomen.
In de motorische schors ontstaan juist impulsen. Op die manier kunnen je hersenen bewust je lichaam aansturen om een bepaalde beweging te maken.
Ook bevindt zich in de grote hersenen het bewustzijn. Naast het bewustzijn vinden er ook unieke vaardigheden van de mens plaats in de grote hersenen, zoals zelfbewustzijn, logica, emotie en het spraakvermogen. De grote hersenen zijn verdeeld in twee delen de linker- en rechterhelft. Elke helft is daarbij weer verdeeld in vier kwabben. Beide helften zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. Dit is een brug die met constant met een erg hoge snelheid informatie uitwisselt tussen beide hersenhelften. Op die manier lijkt het alsof ze als één geheel werken.
De kleine hersenen
De kleine hersenen bevinden zich rechts onder de grote hersenen. De functie van de kleine hersenen is het coördineren en plannen van bewegingen. Zo zorgen ze ervoor dat we snel maar ook nauwkeurig bewegingen kunnen maken en fysiek en emotioneel in evenwicht blijven. Zo coördineren de kleine hersenen ook een deel van onze emotie/ karakter en evaluatievermogen, zoals het plannen en nadenken van de gevolgen van je daden. Kleine hersenen hebben dus een erg belangrijke functie voor ons lichaam. Ze zijn betrokken bij zeer complexe patronen van zenuwprikkels, die nodig zijn voor de gecoördineerde, evenwichtige en soepele beweging van bewegingen en skeletspieren. Onbewust worden veel bewegingsaspecten gecontroleerd door de kleine hersenen. In de kleine hersenen worden de bewegingspatronen gecoördineerd die we onszelf hebben aangeleerd bijvoorbeeld de beweging die je maakt bij een zwemslag. Naast het coördineren van een beweging zorgt het er ook voor dat het lichaam in balans blijft.
De hersenstam
De hersenstam regelt en controleert honderden bewuste en onbewuste processen die ons in leven houden, de vitale lichaamsfuncties. Dit gebeurt elke seconde van de dag. Alle in- en uitgaande zenuwprikkels passeren dit gebied. De hersenstam is de voortzetting van het ruggenmerg. De hersenstam bestaat onder andere uit: de middenhersenen, het verlengde merg en de reticulaire formatie (netvormige kern). Elk deel reguleert een andere lichaamsfuncties. De hersenstam regelt onder andere de hartslag, ademhaling, bloeddruk en lichaamstemperatuur. De hersenstam zorgt er ook voor dat de impulsen van de linkerhersenhelft geleid worden naar de rechterhersenhelft. De linkerkant van het lichaam wordt dus bestuurd door de rechterkant van de hersenen en andersom.
Onderdeel van de hersenen:
Thalamus
De thalamus bevindt zich boven op de hersenstam. De thalamus heeft als functie en filteren van relevante informatie voor de grote hersenen. Het controleert de automatische lichaamsfuncties (zoals spijsvertering) en de basale instincten (zoals honger). De thalamus is verbonden met de hypofyse, waardoor het de afscheiding van belangrijke hormonen reguleert. Zo zorgt de thalamus ervoor dat tijdens het sporten endorfine vrijkomt. Endorfine zijn ook wel de biologische pijnstiller van ons lichaam. De endorfine zorgt ervoor dat de pijn wordt verzacht tijdens het sporten. Andere chemische stoffen in de hersenen zijn verantwoordelijk voor een beter humeur na het sporten. De chemische stoffen die daar verantwoordelijk voor zijn, zijn de aminen. Dit zijn dopamine, serotonine en noradrenaline. Uit onderzoek blijkt dat het gehalte aminen toeneemt bij lichaamsbeweging. Dopamine speelt een rol bij het beloningssysteem van de hersenen, wanneer dopamine wordt aangemaakt in de hersenen krijg je een gevoel van blijdschap. Serotonine speelt een rol bij je humeur, het sociale gedrag, het geheugen en het vermogen om iets te kunnen leren. Noradrenaline speelt een rol bij angst en spanning. Het is vergelijkbaar met de werking van adrenaline. Bij een stresssituatie wordt noradrenaline aangemaakt, het wordt echter ook snel weer afgebroken. Hierbij stijgt de bloeddruk, zodat er bloed beschikbaar komt voor de hersenen en de spieren. Onder invloed van noradrenaline stopt de spijsvertering tijdelijk.
Pagina-einde
De ontwikkeling van de hersenen
In de loop van de jaren ontwikkel je hersenen. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de hersenen van tieners afwijkend zijn met zowel jongere en oudere mensen.
Baby
Als baby word je geboren met alle zenuwcellen die je zal hebben de rest van je leven. In de eerste levens jaren nemen de massa van de hersenen en de grootte van de zenuwcellen sterk toe. Daarentegen neemt de hoeveelheid van de zenuwcellen in de hersenen af. Binnen het eerste levensjaar verdwijnt maar liefst de helft van alle zenuwcellen. Tegelijkertijd worden er biljoenen verbinding gemaakt, verbroken en opnieuw gevormd tussen de zenuwcellen. Kinderen kunnen veel sneller een taal aanleren in vergelijking tot volwassen mensen. Dit komt doordat de hersenen van kinderen opnieuw alle verbindingen aanleggen terwijl ze ondertussen informatie opnemen van de omgeving om hun heen en vaardigheden leren. Bij volwassen worden de verbindingen niet opnieuw aangelegd. Op die manier kunnen kinderen dus sneller een taal aanleren dan volwassenen.
Kind
Rond het zevende levensjaar kunnen alle zenuwcellen geen nieuwe verbindingen maken. Hierdoor wordt het erg lastig om daarna de zenuwcellen aan te passen en de verbindingen te veranderen. Het proces dat ervoor zorgt dat de verbindingen worden vastgezet is myelinisatie. Hierbij ontstaat er een vetachtige stof om de neurieten, genaamd myeline. Myeline zorgt voor een hogere impulssnelheid zodat de zenuwprikkels snel kunnen worden doorgegeven.
Puberteit
Tijdens de puberteit is de ontwikkeling van de hersenen relatief klein wat betreft de dikte van de hersenen. Echter wordt bij de rijping van de hersenen het aantal en het patroon veranderd van de synapsen (plaats waarbij twee zenuwcellen met elkaar in contact komen waardoor ze prikkels kunnen doorgeven). Deze veranderingen zijn nauwelijks zichtbaar op bijvoorbeeld MRI-scans. Toch blijkt uit onderzoek dat de hersenen van tieners afwijkend zijn van jongere en oudere individuen. Het blijkt dat de vitale delen van de grote hersenen aan het begin van de puberteit sterk groeien en dus uitzetten en weer krimpen als de hersenen volgroeid zijn. Rond het twaalfde levensjaar maken de voorhoofdskwab en wandbeenkwab, die verantwoordelijk zijn voor de activiteiten zoals planning en zelfbeheersing een groeispurt. Op dat moment treedt er een proces op dat gelijk is aan de enorme afname van het aantal zenuwcellen in de kindertijd. De cellen die zich in deze delen van de hersenen bevinden verdwijnen. Hierdoor ontstaat er een patroon wat de hersenen van de adolescenten (jongvolwassenen) klaarstoomt voor het ‘complexe’ leven als volwassenen. Behalve de chaotische hersenactiviteit van tieners zien uw hersenen er hetzelfde uit zoals ze eruitzagen tijdens uw jeugd jaren.
Volwassene
De hersenen veranderen ook nog als je volwassen bent. Zo verdwijnen er honderd duizend hersencellen per dag bij een rijpe volwassen (volwassenen tussen de 35 en 65 jaar). Hierbij is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van ziekten of andere beschadigingen van de hersenen. Er verdwijnen hersencellen door de normale slijtageprocessen die plaats vinden bij rijpe volwassenen. In de jaren dat je volwassen bent raak je ongeveer 7% kwijt van alle hersencellen die je eerst bezat.
Proces tussen hersenen en spieren
Het proces wat plaats vindt tussen de hersenen en de spieren is te beschrijven in drie stappen.
1) De informatie van de zintuigen wordt via de hersenstam en de thalamus overgebracht naar de sensorische schors van de grote hersenen. Hierdoor word je bewust van de omgeving.
2) De voorhoofdskwab, die zich bevindt naast de motorische schors, zorgt voor e planning van de noodzakelijke bewegingen. Het plan wordt in enkele seconde uitgevoerd. Hierbij worden de motorische zenuwcellen in werking gebracht. Via de hersenbalk en het ruggenmerg worden de prikkels doorgegeven aan de spieren die je nodig hebt tijdens de beweging.
3) Ondertussen wordt de grijze stof in de kleine hersenen actief. Zo reguleren ze het evenwicht van het lichaam, zodat je tijdens de handeling niet omvalt. De kleine hersenen regelen het verder afstellen van de coördinatie van het lichaam.
Pagina-einde
Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel wordt in twee delen gesplitst: het centrale en het perifere zenuwstelsel.
Onder het centrale zenuwstelsel van ons lichaam verstaan wij de hersenen en het ruggenmerg. Samen zijn zij verantwoordelijk voor het verzamelen en verwerken van en het reageren op impulsen uit zenuwen in ons hele lichaam, maar ook op impulsen van buitenaf. Dit kunnen wij waarnemen met onze zintuigen. Onder zintuigen vallen onder andere onze ogen, neus, huis, mond en oren.
Onze hersenen zijn afhankelijk van onze zenuwcellen. Een andere benaming voor een zenuwcel is een neuron. Door verbindingen tussen zenuwcellen wordt de informatie doorgegeven aan de hersenen. Een zenuwcel kan zich tot100 keer zo groot maken door verbindingen aan te gaan met andere zenuwcellen. Hoe meer verbindingen er zijn, des te beter verloopt de informatieoverdracht. Daarnaast kan een zenuwcel elektriciteit opwekken. Dit proces kost heel veel energie, maar op die manier zijn de hersenen wel in staat om te communiceren.
Bij de hersenactiviteit communiceren zenuwcellen met elkaar via verbindingen. Deze verbindingen noemen we ook wel synapsen. De communicatie en kracht van de hersenen wordt mede bepaald door de hoeveelheid synapsen. Des te meer synapsen je hebt, des te krachtiger de hersenen zullen zijn en hoe beter de communicatie tussen de zenuwcellen verloopt. Tijdens je leven ontstaan er nieuwe verbindingen. Zo wordt bij elke ervaring die je meemaakt de rangschikking van je synapsen op een subtiele manier veranderd.
De zenuwcellen kunnen niet alles alleen doen. Ze worden ondersteunt door andere cellen. Deze cellen worden gliacellen genoemd. Ons lichaam bevat meer gliacellen dan zenuwcellen. De verhouding tussen deze cellen is ongeveer 50 op 1. Gliacellen hebben verschillende soorten met elk een ander functie. Zo zorgen de gliacellen dat de hersenen bij elkaar blijven, bieden ze structurele ondersteuning, ruimen de afvalstoffen van de zenuwcellen op en leveren voedingsstoffen af bij zenuwcellen met een energiebehoefte. Ook begeleiden gliacellen de zenuwcellen als zij verbinding vormen met andere zenuwcellen. Tot slot vangen ze giftige stoffen en schadelijke organismen op, (bacteriën en virussen).
Er zijn veel verschillende soorten zenuwcellen. Elke soort heeft zijn eigen taak. De soorten die voorkomen in de hersenen zijn: reticulaire zenuwcellen, purkinje-cellen en piramidecellen. Reticulaire zenuwcellen bevinden zich in de hersenstam. De neuriet van deze zenuwcellen splits zich in twee takken vanuit het cellichaam. Daarna vertakt het zich meerdere malen. De reticulaire zenuwcellen kunnen het bewustzijn en wakker zijn activeren. Purkinje-cellen bevinden zich in de kleine hersenen. Ze hebben een lange axon en een ingewikkelde vertakkingen van dendrieten.
Pagina-einde
Zenuwprikkels worden opgewekt door ingrijpende gebeurtenissen in het cellichaam. De zenuwprikkels worden doorgegeven via dendrieten of axonen van de ene zenuwcel naar andere zenuwcellen. Dendrieten maken met andere zenuwcellen verbinding. Dendrieten zijn de uitlopers van zenuwcellen. De functie van dendrieten is dat ze signalen opvangen. Vervolgens geven ze deze signalen door aan het cellichaam. Het cellichaam is het belangrijkste deel van de zenuwcel. De functie van een cellichaam is dat ze prikkels uit andere cellen verwerken en vervolgens bepaald welke prikkels woorden doorgegeven aan andere cellen. Een axon is een uitloper van een cellichaam. De functie van een axon is om verbinding te maken met andere zenuwcellen. Een andere benaming voor een axon en dendriet is een neuriet. Het uiteinde van de vertakkingen van een axon, dat verbinding maakt met andere zenuwcellen is het einde van de synaps. Tussen twee zenuwcellen bevindt zich een kleine ruimte. Deze ruimte wordt ook wel de synaptische spleet genoemd. Met behulp van speciale chemische stofjes kunnen de zenuwprikkels de andere zenuwcel bereiken. De chemische stofjes die daar voor zorgen zijn neurotransmitters. De neurotransmitters zijn erg van belang voor de regulering van de hersenfuncties. Een groot deel van de zenuwcellen is zo ontwikkeld dat ze snel de zenuwprikkels kunnen doorgeven aan andere zenuwcellen. De neurieten worden hierbij omgeven door lagen van een vetachtige stof. De vetachtige stof heet myeline. In de laag vette isolatie bevinden zich onderbrekingen. Wat beter bekend staat als de knopen van Ranvier. De zenuwprikkels springen van knoop tot knoop, hierbij slaan ze de tussenliggende ruimte over. Op die manier bewegen zenuwprikkels zich langs de neuriet.
Soms kunnen je hersenen misleid worden doordat de zenuwen met elkaar verbonden zijn. Dit kun je vooral zien bij kleine kinderen. De verbindingen tussen zenuwen zijn bij kleine kinderen nog niet helemaal tot stand gekomen en ook zijn er andere verbindingen dan bij volwassenen. Zo kunnen kleine kinderen lastig aangeven waar ze precies pijn hebben. Dit komt doordat twee verschillende zenuwen dezelfde groep van zenuwcellen kunnen delen in het ruggenmerg en de hersenen. Daarom is het heel erg belangrijk hoe de zenuwen zijn georganiseerd in het ruggenmerg. Zo is de zenuw die pijn doorgeeft van de rechterschouder, bijvoorbeeld verbonden met de galblaas. Op die manier kan schouderpijn ook een teken zijn van galblaasproblemen.
Pagina-einde
Het ruggenmerg
In veel opzichten is het ruggenmerg het verlengstuk van de hersenen. Zo is het opgebouwd uit dezelfde witte en grijze stof als de hersenen. Daarentegen is het patroon in de ruggengraat omgekeerd. Zo wordt de witte stof (de neurieten) omringt door de kern van de grijze stof (de lichamen van zenuwcellen). De functie van het ruggenmerg is het doorgeven van zenuwprikkels van het lichaam naar de hersenen en het overbrengen van boodschappen van de hersenen naar het lichaam. Naast het tot stand brengen van contact tussen de hersenen en het lichaam speelt het ruggenmerg ook een belangrijke rol bij een aantal reflexen.
Een reflex is ook wel een automatische reactie van het zenuwstelsel op een prikkel van buitenaf. De reactietijd bij een reflex van het ruggenmergszenuwen zijn heel erg snel. Dit komt doordat de sensorische zenuw onmiddellijk een motorische zenuw in werking zet. Bij een reflex reageert je lichaam veel sneller dan wanneer je lichaam erover moet nadenken. De reflexen waarbij het ruggenmerg een belangrijke rol speelt zijn bij de volgende reflexen: kniepeesreflex, voetzoolreflex en de achillespeesreflex.
Sensorische en motorische zenuwcellen zien er niet alleen anders uit ze hebben beide ook een andere functies. Zo geven sensorische zenuwen impulsen vanaf de receptoren naar het centrale zenuwstelsel. Een sensorische zenuwcel bestaat uit maar een dendriet en axon. De dendriet heeft een myelineschede. Impulsen hebben geen bewuste richting. Als een zenuwcel geprikkeld wordt, lopen de impulsen beide kanten op. De axon gaat altijd van het zenuwcellichaam af en de dendriet er naartoe.
Aan de andere kant heb je ook motorische zenuwcellen. Zij geven de zenuwcellen door van het centrale zenuwstelsel naar de uitvoerende organen. De uitvoerende organen zijn hierbij de klieren en de spieren die de beweging mogelijk maakt. Motorische zenuwcellen bevatten veel dendrieten en minder axonen. Op die manier is er een goede coördinatie van spieractiviteiten mogelijk, want door de hoeveelheid dendrieten komen er impulsen uit verschillende delen van het zenuwstelsel samen in de motorische zenuwcel.
Pagina-einde
Het perifere zenuwstelsel
Naast het centrale zenuwstelsel hebben we ook het perifere zenuwstelsel. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit een netwerk dat verbonden is met het ruggenmerg. Het wisselt signalen uit tussen de spieren, de organen en de huid en de hersenen. Het perifere en centrale zenuwstelsel communiceren constant met elkaar. Het perifere zenuwstelsel kunnen we ook weer in twee delen opsplitsen, namelijk het somatisch en autonoom stelsel.
Het somatisch stelsel staat in verbinding met de spieren in het lichaam die we bewust kunnen bewegen. Daarentegen staat en autonoom stelsel in verbinding met de spieren van het lichaam die we niet bewust kunnen aansturen. Denk hierbij aan de spieren van de maag en darmen. Het autonome stelsel reguleert bijvoorbeeld de bloeddruk, lichaamstemperatuur en de spijsvertering. Het autonoom stelsel is ook weer te verdelen in twee delen, namelijk het sympathisch en het parasympatisch stelsel.
Het autonoom stelsel
Het sympathisch en het parasympatisch stelsel zorgen voor ofwel het in actie komen van het lichaam ofwel voor het ontspannen van het lichaam. Deze twee takken houden elkaars werking in evenwicht. Het sympathische stelsel zet het lichaam aan tot actie. Het wordt geprikkeld door lichamelijke inspanning, maar ook door emotionele gevoelens, zoals angst. Zo zorgt het voor een aangeboren stressreacties in gevaarlijke situaties. De verschijnselen die kunnen voorkomen bij het sympathisch stelsel zijn bijvoorbeeld: pupilverwijding (het groter worden van het pupil), bloedvatenvernauwing (het kleiner worden van het bloedvat zodat de huid bleek wordt), zweten, een versnelde hartslag en het samentrekken van kringspieren van de blaas en darmen (peristatiek neemt af).
Het parasympatisch stelsel werkt tegenovergestelde aan het sympathisch stelsel. Zo zorgt het parasympatisch stelsel ervoor dat het lichaam ontspannen raakt als de spanning voorbij is. De verschijnselen die kunnen voorkomen bij het parasympatisch stelsel zijn bijvoorbeeld: pupilvernauwing (het kleiner worden van de pupil), bloedvatverwijding (het groter worden van het bloedvat, wat zorgt voor blozen), vertraging van de hartslag, het verslappen van de kringspieren in de blaas en darmen en het stoppen van transpireren.
Pagina-einde
Spieren
Spieropbouw —> afbeelding
De spieren in het lichaam zijn opgebouwd uit spierbundels. De spierbundels zijn opgebouwd uit de spiervezels. Vervolgens worden spiervezels opgebouwd uit myosine en acine filamenten.
Beweging van de spieren
Spieren maken het mogelijk om je lichaam te bewegen. Wanneer een spiervezel wordt geactiveerd door een impuls van een motorische zenuwcel beginnen de myosine en acine filamenten over elkaar heen te schuiven. Doordat ze over elkaar heen schuiven ontstaat er een samentrekking in de spiervezel. Deze samentrekking kost echter wel energie. Dit komt doordat bij spiercontractie voortdurend chemische reacties worden gevormd en afgebroken. De energie die hierbij nodig is wordt geleverd door verbranding van zuurstof en voedsel wat wordt omgezet tot ATP. Een deel van de energie wordt gebruikt bij de samentrekking van de spieren. Het andere deel komt als warmte vrij. Deze warmte wordt via bloedvaten weggevoerd van de spieren. De samentrekking van spieren wordt op gang gebracht door afgifte van calcium aan de spiercellen. Cellen in de spier trekken samen, waardoor er een bepaalde spanning in de spier ontstaat. Wanneer genoeg cellen zich samentrekken wordt de spier korter en brengt op die manier beenderen ten opzichte van elkaar in beweging. Spieren kunnen alleen samentrekken, ze kunnen dus niet duwen. Als je een beweging in de omgekeerde richting wilt hebben moeten andere spieren in actie komen. Je hebt dan antagonistische spieren nodig, zoals de biceps en de triceps.
http://www.biologielessen.nl/cellen/spieren
http://www.menselijk-lichaam.com/spieren/hoe-spieren-werken/
Pagina-einde
Het hart
Opbouw
AfbeeldingHet hart bevindt zich in de borstkas aan de linkerkant van je lichaam. Het hart is ter grootte van een vuist. De buitenkant van het hart is bedekt met slagaders en kransslagaders. De kransslagader zorgt ervoor dat de hartspierweefsels genoeg voedingsstoffen en zuurstof krijgt. De kransaders zorgen ervoor dat de afvalstoffen en koolstofdioxide wordt afgevoerd. Het hart bestaat uit 2 helften, de helften worden gescheiden door de harttussenwand. Iedere helft heeft een kamer en een boezem, dus in totaal bestaat het hart uit 4 delen. De boezems zijn een soort van zakjes die op de kamers zitten. De boezems worden gescheiden van de kamers door middel van hartkleppen. De hartkleppen worden dichtgemaakt door pezen in de hartkamers. De pezen zijn verbonden met de spieren in de hartwand, die ervoor zorgen dat de pezen gespannen worden om de hartkleppen te kunnen sluiten wanneer nodig. De rechterboezem is verbonden aan de bovenste en onderste holle ader, en de rechterkamer is verbonden aan de longslagader. Deze bloedvaten bevatten bloed zonder zuurstof. De linkerharthelft bevat wel bloed met zuurstof, want die is verbonden met de longaders en de aorta. De aorta en de longslagader hebben een sluiting met het hart die open en dicht kunnen, genaamd de halvemaanvormige kleppen.
Bloedsomloop van het hart
Het bloed transporteert stoffen. Daarnaast kan het bloed ook andere functies vervullen. Zo kan het bloed warmte verdelen over het gehele lichaam. Op die manier zorgt de bloedsomloop voor een gelijkmatig en constant intern milieu. De rechterboezem is de uitmonding van de bovenste en onderste holle ader die bloed vanuit het lichaam toestroomt. Het zuurstofarme bloed komt de rechterboezem binnen via de bovenste en onderste holle ader. Vervolgens komt het bloed in de rechter hartkamer en wordt daar de longslagader ingepompt. Deze ader vertakt zich in beide longen waar het bloed zuurstof opneemt en koolstofdioxide afgeeft en terugkomt naar het hart via de longaders. Deze longaders zijn verbonden met de linkerboezem waar het bloed terecht komt. Vervolgens gaat het bloed waar nu dus zuurstof fin zit naar de linkerhartkamer en daaruit wordt het de aorta ingepompt. Het bloed gaat via de aorta over in andere slagaders, dit brengt zuurstofrijk bloed door het hele lichaam en alle organen die het nodig hebben. In de organen wordt het zuurstof verbruikt waarna het zuurstofarme bloed weer door de aderen terug stroomt naar de bovenste en onderste holle ader.
De werking van het hart
Het proces van de werking van het hart bestaat uit drie fasen, dit proces wordt constant herhaald.
Bij deze fasen wordt gebruik gemaakt van systole, dat is het samentrekken van het hartspierweefsel. Ook komt er diastole voor, dat is het ontspannen van het hartspierweefsel. Het hele proces van de werking van het hart wordt aangestuurd door een groep gespecialiseerde cellen in de wand van de rechterboezem: de sinusknoop. De sinusknoop stuurt impulsen naar het spierweefsel in de wand van de boezems, waardoor er systole plaatsvindt. De werking van het hart wordt dus in belangrijke mate door aangestuurd door de sinusknoop en niet door de hersenen.
De fasen zijn als volgt:
1. Systole van de boezems
2. Systole van de kamers
3. Hartpauze
Het begint met het bloed dat in de boezems zit, zuurstofarm bloed in de rechterboezem en zuurstofrijk bloed in de linkerboezem. Door systole van de boezems verhoogt de druk in de boezems waardoor het bloed de hartkamer in kan. De hartkleppen staan door het aantrekken van de pezen open, zodat het bloed erdoorheen kan. Vervolgens vindt op dat moment diastole plaats in de kamers. Vervolgens bereikt het de 2de fase van de werking van het hart: systole van de kamers. De halvemaanvormige kleppen gaan open door de hogedruk. Het zuurstofarme bloed gaat door de longslagader en het zuurstofrijke bloed door de aorta. Dan komt het hart aan bij de 3de fase: de hartpauze. Hierbij komt er diastole in de boezems en in de kamers. Dit resulteert in de halvemaanvormige kleppen die sluiten, zodat het bloed niet terugkomt uit de aorta en de longslagader. Het zorgt er ook voor dat er nieuw bloed stroomt in beide boezems.
Het hart tijdens verschillende fasen
Het hart tijdens de rust
Een gezonde hartslag in rust varieert tussen de 60 en 80 slagen per minuut, maar dit kan flink verschillen per persoon. De hartslagfrequentie kan een goeie indicator zijn voor een gezond hart en bloedvaten, want als de hartslag in rust lager is, is dat gezonder. Dit betekent namelijk dat je hart minder moeite hoeven te doen om in ruststand zuurstof door het hele lichaam te krijgen. Sommige topsporters hebben zelfs een hartslag van 40 slagen per minuut. Mensen die een lage hartslag hebben in rust presteren ook beter bij taken die veel eisen van de hersenen. De hartslag in de rust varieert ook veel qua tijd tussen iedere hartslag.
Het hart tijdens de slaap
“Je hart klopt anders als je slaapt. In lichte en diepe slaap klopt het hart langzamer en regelmatiger, dan als je wakker bent. Met de RE- slaap (droomslaap) lijkt de hartslag op die tijdens het wakker zijn in rust: sneller en met meer variatie in tijd tussen iedere hartslag.” – Roy J.E.M Raymann, PHD in slaap psychologie.
Pagina-einde
Het hart tijdens het sporten
Tijdens het sporten verbruiken veel spieren en organen zuurstof. Hierdoor moet je hart harder kloppen om alsnog genoeg zuurstof rond te krijgen in het lichaam. Tijdens het sporten zal je hartslag dus ook verhoogd worden. Er gaat tijdens het sporten ook meer zuurstof naar de hersenen en je pupillen worden wijder. Het is zelfs te vergelijken met high worden wanneer je drugs hebt gebruikt.
Uit de afbeelding blijkt dat de bloedstroom naar de skeletspieren toeneemt en de bloedstroom naar de huid ook zwaar toeneemt. Overigens neemt de bloedstroom bij de nieren en het verteringsstelsel af. Je ziet ook dat de bloedstroom in totaal toegenomen is, en dit wijst erop dat er meer bloed door het lichaam wordt geduwd en er dus ook sprake is van een hogere hartslag.
Afbeelding