Artose is een van de meest voorkomende aandoening van het houdings- en bewegingsapparaat. (KNGF)
In 2011 kregen naar schatting 166.000 mensen de diagnose artrose van de huisarts: 59.000 mannen en 107.000 vrouwen. Het ging om 53.000 mensen met knieartrose, 36.000 met heupartrose en 47.000 met overige vormen van artrose aan de ledematen.
Dit komt overeen met 7,1 nieuwe artrosepatiënten per 1.000 mannen en 12,7 per 1.000 vrouwen (Bron: CMR Nijmegen en RNH).
Naar schatting hebben 1.189.000 mensen de diagnose artrose (gewrichtsslijtage): 444.000 mannen en 745.000 vrouwen. Dat komt overeen met 53,8 artrosepatiënten per 1.000 mannen en 88,5 per 1.000 vrouwen (1 januari 2011). Het betreft mensen die in het systeem van de huisarts geregistreerd staan met artrose en die behandeld worden voor artrose of in het verleden hiervoor behandeld zijn.
Kenmerkend voor artose, Pijn, Leeftijd, risicofactoren
Kenmerkend voor artose is een langzaam en wisselend progressief verlies van gewrichtskraakbeen. Er kan sprake zijn van kraakbeenverlies, het subchondrale bot kan veranderen, en er kunnen woekeringen optreden van het bot aan de gewrichtsranden (vorming van osteofyten). Periodiek kan de synoviale membraan geprikkeld raken, wat leidt tot gewrichtsontsteking (KNGF).
Risicofactoren
Een duidelijke oorzaak van artrose is slechts bij een kleine groep mensen bekend. Zoals ongevalsletsel met gewrichtsbeschadeding of een geboren afwijking. Er zijn risicofactoren voor het onstaan van artrose, maar ook voor de progressie van artrose. (KNGF)
Tabel. Risicofactoren voor het ontstaan van knieartrose.
systemische factoren biomechanische factoren
• leeftijd intrinsieke factoren extrinsieke factoren
• ras* • trauma in verleden • overgewicht
• genetische aanleg* • gewrichtsaandoening (o.a. septische artritis, • zwaar beroep (veel
reactieve artritis of kristalartritis tillen, hurken en
• geslacht • operatie (o.a. menisectomie) knielen)
• overgewicht • spierzwakte •sport (m.n. topsport als voetbal, ballet)
• gegeneraliseerde artrose • laxiteit • zitten in hurkhouding
• malalignement (knie)43
* Geldt in mindere mate voor knieartrose.
Beloop
Over het algemeen is artrose een langzaam voortschijdend proces, waarbij periodes van relatieve stabiliteit zonder veel symptomen worden afgewisseld met pediodes waarin de aandoening actiever is. Dit wordt een ‘flare’ genoemd, dit houdt in dat er op die momenten meer ontstekingsverschijnselen worden waargenomen. De snelheid waarmee artrose zich ontwikkelt, hangt onder andere af van de aanwezige risicofactoren. (KNGF)
(Tabel hier of bij risicofactoren)
Tabel. Risicofactoren voor de radiologische en klinische progressie van knieartrose
radiologische progressie
• overgewicht
• gegeneraliseerde artrose
• verhoogde CRP (C-reactive protein)
• hoog niveau van hyaluronzuur in het gewricht
• malalignement (knie)
• erfelijke aanleg
klinische progressie
• psychosociale factoren
• depressie
• lage inschatting van eigen mogelijkheden (‘self-efficacy’)
• lage sociaaleconomische status
• gebrek aan beweging
• comorbiditeit (hart- en longziekten, diabetes mellitus type 2, slechte visus, andere gewrichtsaandoeningen)
• pijn
• spierzwakte
• verminderde proprioceptie
• verhoogde laxiteit
conservatief
Er is nog geen behandeling bekend die artrose kan genezen. De combinatie van voorlichting, leefstijadviezen en oefentherapie heeft een gunstig effect op pijn, mentaal en fysiek functioneren.
Volgens de KNGF richtlijn artrose dient de inhoud en intensiteit van het oefenprogramma voor elke patiënt aangepast te worden aan individuele doelstellingen op het niveau van beperkingen in activiteiten of participatie. Er wordt aangeraden om spierversterkende oefeningen, oefeningen ter verhoging van de aerobe capatiteit en looptraining, aangevuld met functionele oefenvormen. Heeft de patiënt een actieve instabiliteit van de knie, dan kunnen balans- en propioceptieoefeningen overwogen worden.
Medicatie
De CBO-richtlijn, als ook de EULAR Recommendations voor heup- en knieartrose adviseren oefentherapie in combinatie met medicatie
Paracetamol is een pijnstiller met een gunstig bijwerkingenprofiel en is daarom middel van eerste keus bij patiënten met heup- of knieartrose. Bij onvoldoende pijnvermindering tijdens behandeling met paracetamol, wordt een NSAID aanbevolen. NSAID’s geven een aanzienlijke reductie van pijn en van functiebeperkingen. Er is daarbij geen verschil in effectiviteit tussen de verschillende soorten NSAID’s. De effectiviteit is dosisafhankelijk. (CBO Richtlijn) Als dit door de huisarts is aangegeven.
In dit case report wordt niet verder ingegaan op andere mogelijke behandelingen van Artrose. Dit omdat het niet van toegevoegde waarde is voor dit case report.
Operatie
Bij ernstige radiologische afwijkingen kan er een operatie worden overwogen. De belangrijkste indicaties voor een TKP zijn nachtelijke pijn en sterk verminderde actieradius (NHG)
In de periode van 2001 tot 2004 zijn er landelijk gezien jaarlijks gemiddeld 35.373 ziekenhuisopnames geregistreerd vegens artrose, veelal gevrichtsvervangende operaties (KNGF).
Dit aantal al gestegen naar 52.695 ziekenhuisopnames in het jaar 2010. (Bron: LMR)
Verschillende operaties waarom deze (artikel)
een totale knieprothese bestaat uit vier componenten: een component voor het bovenbeen, een component voor het onderbeen, een polyethyleen (plastic) tussenstuk en een component voor de knieschijf. (UZ leuven)
Levensduur TKP
Survival rates of revision surgery are consistently reported at around 80% at ten years.38,46 The widening criteria for primary TKA suggest that re-revision will also become increasingly common. One in ten patients operated on below the age of 55 years can expect their first revision at the age of 65, and around 20% of these will require further revision at the age of 75. This is, of course, something of a best-case scenario. Poor outcomes may expedite further revision surgery at any time.
Postoperatieve fysiotherapie
In de meest recente systematische review met studies naar het effect van postoperatieve fysiotherapie bij een gewrichtsvervangende operatie van de knie is geplubliceerd door Artz et al. In 2015. Zij hebben als doel om de review van Minns Lowe et al in 2007 te updaten en het zoeken naar verdere mogelijke voordelen van fysiotherapie.
Oefentherapie met als onderdelen kracht- en functionele oefeningen heeft een klein kortetermijn effect op het fysiek functioneren, ROM en kwaliteit van leven. Er zijn echter geen langetermijn effecten gevonden door middel van fysiotherapie na een TKP (Artz et al., 2015). Na een jaar was het effect verdwenen.
De voordelen van postoperatief therapeutisch trainen staan op heden nog ter discussie. Het effect wat op korte termijn wordt gevonden is na lange termijn verdwenen. (Artz et al., 2015) Echter raad de KNGF richtlijn artrose aan oefentharapie, en bij voorkeur kracht- en functionele oefeningen ter verbetering van het fysiek functioneren aan.
Protocollen of richtlijnen
Uitgebreider?
Elk blijkt geen literatuur te vinden over het langetermijn effect van fysiotherapie van een TKP. Dit mogelijk omdat er niet zover gemeten was of omdat er geen effect is.
Beschreven interventie vanuit de literatuur
Wat is er/niet bekend
Hoe kan interventie theoretisch gezien werken?
Casusbeschrijving
Mevrouw X. is middels een verwijsdiagnose ‘Totale knee prothese rechts + standscorrectie’ vanuit de Bergman Clinic bij de fysiothepeut terecht gekomen. Met de contactreden: de revalidatie na een totale knie prothese (TKP).
Op 20 September 2016 heeft mevrouw de operatie ‘totale knie prothese’ rechts ondergaan. De operatie is verlopen zonder complicaties. Hiervoor is mevrouw 2 dagen in het ziekenhuis verbleven. Op de 2e dag voldeed mevrouw aan de ontslagcriteria, deze waren 90 graden flexie in articulatio genus, zelfstandig transfers kunnen uitvoeren, veilig kunnen lopen met hulpmiddel, nauwelijks lekken van de wond en geen symptomen van infectie zoals koorts.
Na ontslag werd een protocol meegegeven vanuit de Bergman Clinics. Voor dit protocol wordt verwezen naar bijlage (..). Er werd mevrouw aangeraden zo snel mogelijk een afspraak te maken bij de Fysiotherapeut. Op 24 september is voor het eerst de fysiotherapeut bij mevrouw langs geweest om te beginnen met de postoperatieve oefentherapie. Beginnend met het uitvoeren van de intake en diagnostisch onderzoek, daarna een start makend met het behandelplan. Haar hulpvraag was zo snel mogelijk weer maximale beweeglijkheid van de knie gericht op het normaal kunnen wandelen en fietsen zonder pijn en beperkingen van de knie.
Op 10 November moest zij voor controle weer naar de orthopedisch chirurg.
Mevrouw X. is 56 jaar, getrouwd en heeft 5 volwassen kinderen waarvan 1 thuiswonend. Mevrouw is al bekend met het revalidatie traject, dit omdat zij eerder dit jaar een TKP links heeft gekregen. Eerder is bij mevrouw een artodese van de enkel links uitgevoerd. Meer dan 5 jaar geleden heeft mevrouw een schouderoperatie ondergaan links en rechts, dit na supraspinatus degeneratie na val. Mevrouw werkt part-time in het ziekenhuis als zorgassisent, zij ervaart onder andere het in- en uit bed helpen als een zware belasting. Op het moment van het eerste consult maakte mevrouw het goed. Zij ervaart weinig pijn indien ze de medicatie goed slikt. Mevrouw houdt zich goed aan de voorgeschreven voor medicatie. Binnenshuis mobiliseerd zij op 2 elleboogkrukken. Na kleine stukjes lopen moet mevrouw even rust nemen vanwege pijn. Het litteken is nog erg gevoelig maar lekt niet meer. Koelen wordt als erg prettig ervaren. De flexie ervaart mevrouw nog als pijnlijk, de maximale extensie als gevoellig. De knie is nog erg dik en warm, maar niet rood. Mevrouw geeft aan dat enkel gevoelig is, hier zit nog veel uitgezakte zwelling en bloeduitstortingen. Tegen de zwelling draagt zij een steunkous. Mevrouw merkt dan de kracht verminderd is in rechter been ten opzichte van linker been.
Bij ADL-activiteiten wordt mevrouw ondersteund door haar man en kinderen. Mevrouw geeft ook aan zich snel te vervelen en hoopt het revalitatie proces zo goed mogelijk te doorlopen zodat zij zo snel mogelijk weer haar leven kan oppakken. Er is geen sprake van een afwijkende ziektepercepties. Mevrouw kwam gemotiveerd over.
Baseline onderzoek
Na een TKP ervaart de patiënt (PT) vaak de volgende klachten: zwelling, pijn, gevoeligheid rondom litteken, een verminderde actieve en passieve ROM, startstijfheid als ook krachtsverlies. Hier wordt zowel in de anamnese als in het onderzoek aandacht aan besteed. Eerst worden er als aanvulling een aantal vragenlijsten afgenomen.
De intensiteit van de pijn werd in kaart gebracht door de ‘Visual Analogue Scale’ (VAS). Dit meetinstrument is eenvoudig en geschikt om tijdens de behandeling te gebruiken, en om de behandeling na een willekeurige tijd te evalueren. Het is een betrouwbaar en valide schaal om op de pijn te meten. Voor het invullen van de VAS wordt aan de PT gevraagd om op een horizontale lijn van 100milimeter de mate van pijn van de afgelopen week aan te geven. Dit kan voor de pijn van afgelopen week worden aagegeven, maar ook bijvoorbeeld hoeveel pijn er ervaren wordt tijdens het lopen. Links op de lijn wordt aangegeven als ‘helemaal geen pijn’(0 milimeter) naar recht dat wordt aangegeven als ‘ondragelijke pijn’ (100 milimeter) (Williamson & Hoggart, 2005).
De PT gaf een VAS aan van 33 bij inspanning en een VAS van 9 in rust.
De ‘Patiënt Specifieke Klachten’ (PSK) is gericht op het activiteiten en participatie niveau van de PT. Hiermee kan duidelijk aangegeven worden welke activiteiten in het ADL het belangrijkst zijn voor de PT zelf. Dit is meegenomen in de hulpvraag van de PT. De PSK kan worden gebruikt om de effectiviteit van de behandeling aan te geven. Daarom heeft dit meetinstument een toevoegende waarde voor het onderzoek. De PSK gebruikt het principe van de VAS, alleen in plaats van de mate van pijn, wordt nu de mate van beperking die de PT ervaart bij het uitvoeren van een activiteit aangegeven. Dit wordt gedaan door de 3 meest belangrijkste en meest beperkende activiteiten voor de PT zelf te selecteren.
De volgende scores worden per item voor de PSK gegeven: 100 voor wandelen zonder kruk, fietsen buiten 100, traplopen zonder kruk 100. Een verandering van 64% is noodzakelijk om te kunnen spreken van een klinisch relevant verschil. Dit kwam naar voren in een onderzoek van de toepassing van de PSK bij patiëten met lage-rugpijn. De PSK is desondanks toepasbaar bij verschillende patiëntencategorieën, dus dit gegeven geldt ook voor deze situatie. Oftewel alle scores van de PSK moeten met 64 punten afnemen, om te kunnen spreken van een significante verbetering van de uitvoerbaarheid van de activiteiten.
Om de kwaliteit van leven in kaart te brengen, is gebruik gemaakt van de ‘Knee Injury and Osteoarthritis Outcome Score’ (KOOS) is een valide en betrouwbare vragenlijst die geschikt is voor gebruik bij mensen met lichte tot matige knieartrose. Deze eenvoudige, zelfgerapporteerde vragenlijst brengt symptomen, functionele beperkingen en de kwaliteit van leven in kaart (de Groot et al., 2008; Collins et al., 2016). De KOOS bestaan uit 42 vragen verdeeld over 5 domeinen: pijn (9 items), symptomen (7 items), functioneren in dagelijks leven (17 items), functioneren in sport en vrije tijd (5 items) en kniegerelateerde kwaliteit van leven (4 items). De vragen worden gescoord op een schaal van 0 tot 4.
De score op de KOOS varieert van 0-100, waarbij 0 de grootst mogelijke problemen en 100 geen problemen weergeeft (de Groot et al., 2008; Collins et al., 2016).
De zwelling wordt door middel van inspectie bepaald, hieruit is gebleden hydrops ++.
Bij het lichamelijk onderzoek is gestart met het meten van de range of motion (ROM). Om de ROM van de knie te meten wordt een goniometer aangeraden (Steultjens et al., 2000). De goniometer heeft een goede betrouwbaarheid, mits een gestandaardiseerde procedure (neutrale-0-methode) wordt gehanteerd (Gajdosik et al., 1987). De bewegingsuitslag kan zowel passief als actief gemeten worden. Het draaipunt van de goniometer wordt op laterale epicondyl femur geplaatst. Een arm van de goniometer gericht naar de trochanter major en de andere arm van de goniometer op de middenlijn van het tibia, wijzend richting de laterale malleolus. De resultaten van de PROM zijn 90/0/0. Dit houdt in 90graden felxie en 0graden extensie.
Voor het manueel testen van de spierkracht is gebruik gemaakt van de ‘Medical Research Council’ (MRC) schaal. De MRC is makkelijk in het gebruik en maakt het eenvoudig om rechts met links te vergelijken. De schaal loopt van o tot 5, waarbij 0 geen contractie aangeeft en 5 normale beweging mogelijk met flinke weerstand. Echter is deze schaal na score 4 niet meer betrouwbaar (KNGF). Bij de PT was er beweging mogelijk tegen de zwaartekracht, maar niet meer tegen weerstand. Zij gaf aan dat het te pijnlijk was om kracht te zetten tegen weerstand. Dit komt neer op MRC 3.
Looppatroon
Bij de analyse van het looppatroon wordt gekeken naar compensaties in het algemeen (o.a. duur van de standfase, Trendelenburg- en Duchennegang, rotatiestand been) en specifieke compensaties in romp (o.a. lateroflexie, armzwaai) bekken (voor- en achterwaartse rotatie), heup (extensie), knie (flexie en extensie), enkel (plantair-/dorsaalflexie en varus-/valguskanteling). Bij een afwijkend looppatroon wordt nagegaan waarom de patiënt compenseert (pijn, angst of onvermogen)
FT diagnose
De fysiotherapeutische diagnose die voort is gekomen uit de bevindingen van de anamnese en onderzoek luidt: vrouw (56jaar) met status na een TKP 4 dagen geleden. Mevrouw wil zo snel mogelijk weer maximale beweeglijkheid van de knie gericht op het normaal kunnen wandelen en fietsen zonder pijn en beperkingen van de knie.
De operatie is zonder complicaties verlopen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er sprake is van een verminderde spierkracht, verder is er sprake van een vermindering in de ROM. Het litteken was nog gevoelig. Mevrouw ervaart pijn tijdens inspanning en in rust. Zij ervaart ernstige beperkingen in het dagelijks leven en de kwaliteit van leven.
Met de MRC schaal is een vermindering in spierkracht vastgesteld, met de goniometer een vermindering van de ROM en met de PSK vragenlijst de mate van hanteerbaarheid van activiteiten.
Voor zover lijken er geen herstelbelemerende factoren aanwezig te zijn.
Prognose
De prognose van deze klacht is 3 tot 6 maanden, afhankelijk of de gestelde hulpvraag behaald is.
Verder ligt het aan natuurlijk herstel en is afhankelijk van interne en externe factoren. Mogelijke externe herstel belemmerende factoren kunnen zijn de druk die mevrouw ervaart om weer aan het werk te gaan en de verveling die zij ervaart. Mogelijke interne herstel belemmerende factoren zijn overscheiding van de balans van belasting en belastbaarheid (de Morree, 2009). Mevrouw heeft nog wel eens de neiging om te veel te doen. Verder moet er rekening worden gehouden dat het trainen al begint tijdens de proliferatiefase, er moet een goede balans zitten tussen trainen en rust (De Morree, 2009). Stijfheid komt voor bij 8-60% van de mensen met een TKP. Dit kan ervaren worden als een herstelbelemmerende factor (Fitzsimmons et al., 2009)
Wat een herstelbevorderende factor bij mevrouw X is dat zij erg gemotiveerd is en zich goed aan de adviezen houdt. Haar man en kinderen helpen haar bij ADL-activiteiten.
Uit de literatuur lijkt geen verminderde risico’s bij jongere patiënten (<65jaar) dan bij oudere patiënten (Kuperman et al., 2016)