Hoofdstuk 4: Historisch-geografische beschrijving

Voor de afsluiting van de Noordzee monding

Aan het einde van de laatste IJstijd (ca.12.000 BP) is het Oer-IJ ontstaan. De ijskappen smelten en de zee begon zandbanken af te zetten, waardoor ca.5000 BP strandwallen en later (ca.1000 BP) de Jonge Duinen ontstonden. De kustlijn lag verder landinwaarts dan de huidige kustlijn. Het oorspronkelijke stroomgebied van het Oer-IJ liep van de Noordzee bij Castricum tot aan het IJmeer. De rivier stroomde dankzij een aflopend reliëf van oost naar west. Dankzij de zeespiegelstijging kon de kust zich na 10.800 BP steeds verder in westelijke richting uitbreiden. De invloed van zee was groot. Door de werking van water en wind, de afzetting van zand en klei en de vorming van veen werd de invloed van de zee steeds kleiner. Ondanks een stijgende zeespiegel. De invloed van de mens was op dat moment nog zeer beperkt.

De strandwallen langs de Nederlandse kust werden op verschillende plaatsen doorbroken door de zee. Bijvoorbeeld bij Castricum. De zee erodeerde hier delen van het landschap weg. De steeds veranderende loop van het Oer-IJ en de processen van vervenen en dichtslibben, betekenden dat dit landschap een zeer veranderlijk systeem had. Dit is terug te zien in het landschap, dat vrij ingedeeld kan worden in een estruarium landschap en een veenlandschap.

Vanaf ca.5000 BP is het Oer-IJ gebied bewoond geweest. In de Nieuwe Steentijd woont de mens nog op de strandwallen, maar in de loop van de Bronstijd worden, zeker wat verder weg van de monding, ook lagere kreekruggen bewoond en in de loop van de IJzertijd woont men ook op de geheel verzoete en voor overstromingen vanuit zee veilige gronden van de binnen delta. De lager gelegen drassige gronden waren zeer geschikt voor de landbouw. Na een stormvloed bleef er vruchtbaar slib op de akkers liggen. Verder was er in het gebied voldoende materiaal (hout, riet, klei) om huizen te bouwen. Naast akkerbouw werd er veel gevist en gejaagd op vogels en moerasdieren. Ook was er voldoende drinkwater en een aangenaam klimaat.

Vanaf de late Bronstijd en het begin IJzertijd kreeg het Oer-IJ systeem ook verbinding met de rivier de Rijn via de loop van de Utrechtse Vecht. Het Oer-IJ was toen de meest noordelijke Rijntak. Het systeem kan vanaf deze periode het Oer-IJ estuarium genoemd worden. In de Late IJzertijd en de eerste eeuwen n.C. heeft het Oer-IJ een bevolkingsdichtheid die vrijwel gelijk is aan die van het terpen- en Oude Rijngebied. Het was één van de meest dichtbevolkte regio’s van het Nederlandse kustgebied. Woonstalhuizen van ca. 25-30 meter lengte lagen gemiddeld niet verder dan een paar honderd meter uit elkaar.

Het estuarium landschap van het Oer-IJ lag ten oosten van de gemeenten Castricum, Heemskerk en Beverwijk en ten westen van de gemeente Uitgeest. De stroomgeulen zijn nog steeds zichtbaar in het landschap. Het landschap was dermate drassig dat het pas na 1100 BP werd ontgonnen. Vanaf de hoger gelegen strandwallen werden afwateringssloten gegraven, waardoor landbouw mogelijk werd. Aangezien de ligging van de sloten werd aangepast op de loop van de bestaande geulen is er een grillig verkavelingpatroon ontstaan.

Na de afsluiting van de Noordzee monding

Dankzij het sluiten van de Westelijke Strandwal (ca.1800 BP) en het ontstaan van de Jonge Duinen (ca.1000 BP) werd het Oer-IJ van de Noordzee afgesloten. Hierdoor werd het gebied geschikter (het water werd zoeter) en veiliger voor bewoning door o.a. de Kennemerlands bevolking. Een grotere zandaanvoer voor de kust, gecombineerd met grootschalige houtkap en verdroging, zorgden voor het ontstaan van de Jonge Duinen (1000 BP). Het mondinggebied van de Oer-IJ en de strandwal werden overstoven. Door de hooggelegen moerassen in Noord-Holland na 1000 BP te ontginnen, ontstaat er een sterke bodemdaling. Het reliëf wordt omgekeerd. De Oer-IJ gaat van west naar oost stromen. De Zuiderzee ontstaat. De Zuiderzee komt het Oer-IJ binnen vanuit het oosten. De zee kon door het slotenstelsel diep het land binnendringen en verzilte zo het grond- en oppervlaktewater.

Door de afsluiting van de Noordzee, wordt de ontwatering van het Oer-IJ steeds problematischer. Er begint rond 1500 BP veenvorming op te treden. Het veenlandschap van het Oer-IJ ligt hoofdzakelijk in de gemeente Zaanstad en Uitgeest, maar ook het oostelijk deel van de gemeente Bergen kan hieraan worden toegevoegd. Ook dit gebied is na 1100 BP in cultuur gebracht door afwateringssloten te graven, waardoor een min of meer regelmatige strokenverkaveling ontstond. Als gevolg van het menselijk ingrijpen stopte de veenvorming en begon de bodem door inklinking en oxidatie te dalen. Door de bodemdaling en de zeespiegelstijging moest de mens opnieuw ingrijpen, nu met de aanleg van dijken en later met de inzet van molens en gemalen. Zo wordt de geschiedenis van het Oer-IJ een verhaal over dijken en dammen, sluizen en inpolderingen.

Het gebied werd vanaf ongeveer 900 BP kwetsbaar voor wateroverlast en overstromingen via het Zijper Zeegat in het noorden en het IJ in het zuiden. Op veel plaatsen werd het veen weggeslagen en klei afgezet. Dankzij de toenemende problemen, vinden er massaal volksverhuizingen plaats. De laatste bewoonde vindplaatsen in die periode bevinden zich op de hoogste kwelderruggen van Castricum en Uitgeest. In de Late Middeleeuwen ontstaan op de strandwallen eerste de oudste en grootste kastelen van het de onder grafelijke macht vallende Hollandse adel, later ook de eerste steden als Alkmaar en Haarlem.

In de gemeente Uitgeest en het oostelijk deel van de gemeente van Castricum werd het strandwallengebied met duinzand overstoven. Dit gebied is eveneens sinds de prehistorie vanaf de strandwallen bewoond. In dit oostelijk gelegen strandwallengebied waren overstuivingen door Jong Duinzand veel kleinschaliger van karakter dan in het westelijke strandwallengebied. Hierdoor heeft de landbouw in dit gebied tot in de 20e eeuw nauwelijks terrein verloren. Wel veranderde het karakter van de landbouw in de loop der tijd: van traditionele akkerbouw in het verleden naar tuinbouw en bollenteelt.

Wateren zoals het Oer-IJ hebben in de geschiedenis altijd een belangrijke rol gespeeld als transportweg. Zo konden Alkmaar, Haarlem, Amsterdam en de Zaanstreek zich ontwikkelen tot florissante handelssteden en industriegebieden. Maar dan moeten de waterwegen wel op diepte zijn en niet versperd worden door dijken en dammen. Een moeizaam gebagger en langdurig bestuurlijk geruzie over de tegenovergestelde belangen van veiligheid en vrije vaarroutes zijn dan het gevolg. Uiteindelijk wordt voor de veiligheid en bereikbaarheid gekozen om het Oer-IJ in te polderen en ontstaat het Noordzeekanaal, omringd door de diverse IJ-polders.

Voor betere bescherming tegen de zee en verzilting, word rond 800 BP de Oer-IJ ingekaderd door de aanleg van de IJdijken en dammen. Voorbeelden hiervan zijn de St. Aagtendijk, de Busch-en-Dam, de Zaandam en de Spaarndam. Het Berger- en Egmondermeer zijn na 500 BP drooggemaakt en regelmatiger verkaveld. Het Wijkermeer werd pas na 200 BP drooggelegd, tegelijk met de aanleg van het Noordzeekanaal. Er ontstaat steeds meer land, waardoor het aantal dorpen toeneemt. Dankzij de dijkplicht waren de dorpelingen verplicht de dijken te onderhouden. Dit was een flinke last voor de plattelandsbewoners. Sinds 500 BP zijn veel meren en plassen in het Oer-IJ gebied drooggelegd. Ten zuidoosten van Spaarndam staat in Halfweg het oudste en grootste nog werkende schepradstoomgemaal (164 BP) dat werd gebruikt om water uit de ringvaart van het Haarlemmermeer af te voeren, eerst naar het IJ en later naar het Noordzeekanaal. Overige stoomgemalen die het gebied ontwaterden stonden in Spaarndam, Gouda en Katwijk. De historie van deze gemalen is nauw verbonden met die van de droogmaking van het Haarlemmermeer. Dankzij de aanleg van de dijken, polders en droogmakerijen, verstedelijkt het Oer-IJ. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de huidige IJmond, dat van Oer-IJ veranderde in het IJ en later in de IJ-polders, nu met vele havens en recreatiegebieden.

In de tweede helft van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw, is er veel archeologisch onderzoek in de Oer-IJ regio geweest. Het archeologisch erfgoed wordt bedreigd door een sterke bebouwingstoename na de Tweede Wereldoorlog, de uitbreiding van de infrastructuur en grootschalige ruilverkavelingen.

Spaarndam

Spaarndam is waarschijnlijk ca.1000 BP ontstaan. Het dorp lag aan de linker Spaarne oever bij de IJ monding. Het bestond uit enkele boerderijen en vissershuisjes. Vanwege twee stormvloeden in 768 BP, werd in 770 BP een dam aangelegd. Dit is gedaan om hoog water en zoutwater uit het Spaarne en omliggende landerijen en de stad Haarlem te weren. Deze beslissing werd gemaakt door de waterschappen vertegenwoordigd door de Rijnlandse Heemraden. Rond deze tijd ontstond ook het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Met het afsluiten van het Spaarne werd het noodzakelijk het waterpeil te beheersen. Hiervoor werden in de Spaarndammerdijk spuisluizen aangelegd. Eerst gingen bij gelijk waterpeil van het binnen- en buitenwater, schepen door spuisluizen. De vracht van de zeeschepen werd overgeslagen in binnenvaartschepen richting o.a. Haarlem. In 1253 gaf “Rooms-Koning” Graaf van Holland Willem, waarschijnlijk in overleg met de vroede vaderen van de stad Haarlem, de opdracht een schutsluis in de Spaarndammerdijk te bouwen. De vroede vaderen financierden een groot deel van de sluis. Het Hoogheemraadschap Rijnland gaf geen financiële bijdrage, maar kreeg de schutsluis wel in beheer omdat ze het waterpeil moesten beheren.

De manier waarop dijken in Spaarndam (en omgeving) werden aangelegd, is in de loop der tijd veranderd. Bij de eerste dijken werden houten palen van ongeveer 7 tot 8 meter in de grond geslagen, waar tegenaan de dijk werd gebouwd. Helaas werden de palen naar verloop van tijd door paalwormen aangetast. Vanaf ongeveer 300 BP werd geleidelijk aan de zogenaamde dijkmuur, van bakstenen en verschillende soorten klei, gebouwd.

Voor het aanleggen van de sluis werd een oud wiel (een kolkmeertje) gebruikt. Het kolksluis was de eerste sluis met deuren aan de zeezijde, het IJ, en deuren aan het binnenwater, het Spaarne. Schepen konden nu onafhankelijk van het tij de dijk passeren. Vanwege de kleine hefdeuren konden eerst allen schepen met een gespreken mast door de sluis heen. Pas in 716 BP kreeg de sluis puntdeuren en konden ook Hanzekoggen de sluis passeren. De sluis werd een belangrijk punt in de internationale scheepvaart. Schepen vaarden het liefst zoveel mogelijk binnendoor om de gevaren van de open zee te vermijden.In de Spaarndammerdijk, nu gedeeltelijk ook IJdijk geheten, zaten wel tien spuisluizen.

De economie van Spaarndam groeide rond de kolksluis. Ze was sterk verbonden met de scheepsvaart. Je vond er een zeilmakerij, mastenmakerij, kruidenier en cafés. Spaarndam had een grote plaats van betekenis kunnen worden, maar werd hierin tegengehouden door Haarlem. Haarlem liet, na de bouw van de Kleine Haarlemmersluis, in de achttiende eeuw een grotere sluis nabij het gemeenlandshuis liet bouwen. Deze sluis kon de nieuwste zeeschepen naar buiten schutten. Hierdoor verloor de Kolkhuis zijn functie. De omringende bedrijven verdwenen naar elders, met uitzondering van het dorpscafé. De Kolksluis heeft dienst gedaan tot 1927 BP. Vlak voor de sluiting werd de Grote Sluis aangelegd.

Tegenwoordig heeft Spaarndam geen directe toegang meer tot het IJ. 141 BP maakte de Amsterdamse Kanaal Maatschappij ten noorden van de Spaarndammerdijk van een deel van het IJ een nieuwe polder. Eerst werd deze voor de landbouw gebruikt, maar tegenwoordig liggen er ook industriegebieden van de westelijke haven van Amsterdam.

In 2009/10 werd een hoognodige renovatie uitgevoerd aan de Grote Sluis in Spaarndam. Dit betekende dat de sluis voor de scheepvaart een half jaar lang gestremd was. Voor het verkeer was er een noodbrug over de sluiskolk gemaakt. Om de kleine recreatievaart tegemoet te komen was het Kolkhuis opnieuw in gebruik genomen. Het gebruiken van de Kolksluis geeft minder zoutbelasting op het binnenwater dan de Grote Sluis.

Literatuurlijst hoofdvraag 4

 Berendsen, H.J.A. (2008). Landschappelijk Nederland.

 Oneindig Noord-Holland (2016). Verhaal het Oer-IJ een fascinerende ontstaansgeschiedenis. Geraadpleegd op 1 oktober 2016, van http://onh.nl/nl-NL/verhaal/778/het-oer-ij-een-fascinerende-ontstaansgeschiedenis

 Stichting Geopark (2016). Lezing Chris de Bont Ontginning, bewoning en waterbeheer in Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Geraadpleegd op 1 oktober 2016, van http://www.oerij.eu/wat-doen-wij/lezingen/lezing-chris-de-bont/#more-618

 Stichting Geopark (2016). Lezing Lia Vriend De bedding van het Oer-IJ is nog steeds aanwezig. Geraadpleegd op 1 oktober 2016, van http://www.oerij.eu/wat-doen-wij/lezingen/lezing-lia-vriend-3/#more-616

 Stichting Geopark (2016). Lezing Peter Vos De ontstaansgeschiedenis van het Oer-IJ. Geraadpleegd op 1 oktober 2016, http://www.oerij.eu/wat-doen-wij/lezingen/lezing-peter-vos/#more-607

 Stichting Geopark (2016). Lezing Rob van Eerden Bewoningsgeschiedenis van het Oer-IJ. Geraadpleegd op 1 oktober 2016, van http://www.oerij.eu/wat-doen-wij/lezingen/lezing-rob-van-eerden/#more-612

 Stichting Kolkhuis Spaarndam (2016). Geschiedenis. Geraadpleegd op 1 oktober 2016, van http://stichtingkolksluisspaarndam.nl/

Figuur 8.20 Veensoorten in West-Nederland (naar Pannekoek 1956).

Droogmakerijen en aandijkingen in West-Nederland. Berendsen 2005, naar Berendsen & Beukenkamp 1986

Figuur 8.11 Eb- en vloedkreken in het gebied van de Ronde Venen bij Mijdrecht (naar Stiboka 1965).

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.