Het mislukken van de operatie Market Garden …

Het mislukken van de operatie Market Garden zorgde in het najaar van 1944 voor een reeks evacuaties uit Arnhem. Deze mensen trokken naar de omliggende steden in de buurt. Een groot deel van de Arnhemse bevolking was opgevangen in Apeldoorn maar de enorme toestroom van mensen zorgde voor een groot voedseltekort.

Op de avond van 6 maart 1945 kreeg het verzet van Apeldoorn een tip dat de volgende ochtend de Wehrmacht ongeveer drieduizend kilo vlees zou ophalen bij een slachthuis is Epe. Met een groot voedsel tekort zou zo’n enorme lading vlees meer dan welkom zijn. De verzetsgroep van Geert Gosens kreeg de opdracht om het vlees op te halen voordat de Duitsers dat konden doen. Ze zouden uniformen van het Duitse leger aantrekken en de vrachtauto overvallen en met de vrachtwagen zouden ze dan het vlees kunnen ophalen. Het Duitse leger zat in de laatste oorlogsjaren niet meer zo strak en georganiseerd dat ze de legerauto zouden missen daarnaast was er in de laatste oorlogsjaren veel sprake van deserteurs in het Duitse leger dus de mannen zouden waarschijnlijk ook niet worden gemist. Rond een uur of tien ’s avonds vertrokken de mannen op de fiets richting de weg waar die wagen langs zou moeten rijden. Allen waren gekleed in Duitse uniformen die ze bij eerdere overvallen hadden bemachtigt. De mannen reden op de weg waarvan ze zeker wisten dat er vrachtwagens zouden passeren. Op die weg gingen ze in de berm liggen en hebben ze gewacht. Omdat het zo donker was moesten ze op hun gehoor afgaan. Ze hadden een aantal auto’s laten passeren totdat ze een zwaardere auto hoorden aankomen die geschikt zou zijn voor het vervoer. Maar in plaats dat het een vrachtwagen was die ze hadden aangehouden was het een officieren auto met twee officieren erin. Toen Gosens de auto een halt toeriep roken de officieren onraad en trokken hun wapens. Gosens beviel de inzittende om uit de wagen te stappen. Toen de inzittende geen beweging toonde loste hij 2 schoten, en beviel de inzittende nogmaals om uit te stappen. De officieren stapten niet uit en schoten terug. Gosens aarzelde niet en gaf het commando aan de mannen in de berm om te vuren. Bij dit vuurgevecht stierf de chauffeur en officier Exner. Toen er een auto naderde doken de mannen weg in de berm. De auto passeerde zonder te stoppen, de mannen kwamen uit de berm en inspecteerde de wagen. Toen er nog een auto aankwam leek het ze maar verstandig om zich uit de voeten te maken en de wagen achter te laten. Later die nacht werden de officieren ontdekt en werden ze naar het ziekenhuis vervoerd. Pas toen de officier arriveerden in het ziekenhuis werd er ontdekt dat het de Officier Hanns Rauter was die zwaar gewond was. Hanns Rauter was de hoogste SS-chef in Nederland.

Organisatie van het verzet

Organisatie van onderduikers

Hulp aan onderduikers groeide vanaf eind 1942 uit tot een ware bedrijfstak waar duizenden mensen in werkzaam waren. Dat kwam niet alleen doordat het aantal onderduikers sterk steeg , maar ook doordat het grote inspanningen kostte om iedere onderduiker te voorzien van alles wat hij/zij nodig had. De LO (landelijke organisatie die hulp bood aan onderduikers) had beurzen opgezet waar medewerkers uit alle delen van het land naar toe konden om de gevonden schuiladressen door te geven. Van ieder adres hadden ze gegevens die erg van belang waren zoals: het aantal mensen waarvoor plaats was en wat voor soort woning het was. Onderduikers konden op deze manier aan adressen komen die voor hen het meest geschikt was. Ook verspreidde het LO via illegale kranten informatie over het onderduiken.

De LO hielp onderduikers ook aan werk. Dat stelden gastgezinnen op prijs omdat onderduikers die betaald werk deden gemakkelijker kost en inwoning konden betalen. Vooral mensen die uit de werkkampen probeerden te blijven, kregen via het LO werk. Vaak was dat op een boerderij.

Onderduikers hadden voedsel, kleding, brandstof en andere spullen nodig die dagelijks werden gebruikt. Voor een groot gedeelte kon het gezin waar ze onderdoken voor deze dingen zorgen, maar er waren twee grote problemen. Ten eerste werden de artikelen steeds schaarser. In 1944 en ’45 ontstond er een groot tekort aan brandstoffen en voedsel. In de winter van 1945 brak er zelfs een hongerwinter uit. Ondanks de voedsel tekorten kregen verzetsgroepen voedsel aangeboden van vooral boeren. Ten tweede was in 1939 in Nederland een distributiesysteem ingevoerd. Dit systeem zorgde ervoor dat je per week of per maand maar een bepaalde hoeveelheid van een bepaald artikel mocht ‘kopen’. Deze artikelen waren dan ‘op de bon’

Je kreeg bonkaarten die je recht gaven om dat artikel te kopen. Als er een nieuw termijn aanbrak dan kon je bij het distributiekantoor nieuwe bonnen krijgen. Daarvoor moesten ze op wel het kantoor verschijnen en hun ID en distributiestamkaart laten zien. De distributie stamkaart was de ‘hoofdkaart’, zonder deze kaart was het niet mogelijk om bonnen te krijgen. Na elk termijn was het de bedoeling dat je met je stamkaart je nieuwe bonnen kwam ophalen. Als je dat niet deed verstreek je stamkaart en was die niet langer meer geldig. Dit voerden de Duitsers in om zo de onderduikers van hun voedsel voorziening af te sluiten. Het was namelijk te gevaarlijk om als onderduiker naar een distributiekantoor te gaan om daar je bonnen op te halen aangezien je als onderduiker ‘gezocht’ was. Wilden ze dan toch aan bonnen komen en de kans om opgepakt te worden verkleinen, dan hadden ze een vals Identiteitskaart nodig. Daarop was bijvoorbeeld de naam en leeftijd veranderd of het adres waar ze woonden

Het vervalsen van identiteitskaarten nam een grote omvang aan doordat het aantal onderduikers aangroeide tot meer dan vijfhonderdduizend. Daarvan kreeg meer dan 75% hulp van het LO. Een drukkerij, genaamd Persoons Bewijzen Centrale (PBC), maakte in 1943 en 1944 tussen de 60.000 en 70.000 blanco identiteitskaarten, daarnaast produceerden ze ook Ausweise papieren. Een ausweise zorgde ervoor dat mensen na spertijd (avondklok) de straat op mochten. In september 1944 werd er een nieuw model distributiestamkaart ingevoerd, deze was vele malen moeilijker te vervalsen dan het oude model. Speciale verzetsgroepen probeerden dan ook identiteitspapieren en stempels te stelen. Ze overvielen daarvoor ook arbeidsbureaus, bevolkingsregisters en distributiekantoren. Niet alleen konden ze dan papieren en stempels namaken, ook kregen ze handtekeningen in handen van hoge Duitse en Nederlandse ambtenaren.

Voor al deze hulpverlening hadden de LO en de andere verzorgingsgroepen geld nodig. Daar kwam door het snelgroeiende aantal onderduikers een groot tekort aan. De bankier en effectenhandelaar Walraven van Hall probeerden daar wat aan te doen.

Samen met zijn broer Gijs werkten hij voor een fonds dat gezinnen hielp van marinemensen die op Engelse en Amerikaanse schepen dienst hadden, het ‘Zeelieden-fonds’. Vanaf de zomer van 1943 werkten de broers voor het ‘Landrotten-fonds’. Hieruit ontstond het Nationaal Steun Fonds. Walraven van Hall wist op drie manieren geld voor dit fonds te krijgen. Hij leende geld bij grote bedrijven en maakte met de regeling-in-ballingschap de afspraak dat ze het geld na de oorlog terugkregen. Op 10 januari 1944 kregt het fonds ook geld los van de regering-in-ballingschap zelf. Dat geld was bestemd voor hulp aan mensen die uit krijgsgevangenschap of Arbeitseinsatz probeerden te blijven door onder te duiken. Het geld was bestemd voor gastgezinnen die onderduikers wilden opnemen en voor de mensen die de onderduikers verzorgden. Ten slotte kreeg het fonds geld uit schenkingen en inzamelingsacties. Het fonds opereerde vanaf de Amsterdamse effectenbeurs zonder dat andere medewerkers van de beurs dat in de gaten kregen. Op 12 februari 1945 word Walraven van Hall doodgeschoten samen met andere verzetsstrijders, maar het Nationale Steun Fonds bleef nog volop in actie.

Werkwijze illegale pers

Tussen 1940 en 1943 liepen de werkzaamheden meestal door elkaar heen. Zo kon iemand een artikel schrijven en later helpen met het verspreiden en het kopiëren ervan. De mensen die het deden waren geen ervaringsdeskundige op het gebied van smokkelen of schrijven van artikelen. In het begin waren het vooral pioniers die zo veel ervaring op deden met dit illegale werk. Nadat de krant was gemaakt en gedrukt kwam het in een netwerk van tussenpersonen terecht, die het verspreidde naar verschillende steden. Langzamerhand kwamen er duidelijke taken over wie wat deed. Dit was noodzakelijk doordat de hoeveelheid oplages steeds groter werd door de groeiende ‘leeshonger’ van het Nederlandse volk. Ook uit veiligheidsoverwegingen werd er een taakverdeling gemaakt. Bij een arrestatie zou men bij het uiteindelijke toegeven en bekennen niet gelijk de gehele organisatie verraden.

Nieuwsvoorziening

Het probleem bij alle bladen was: hoe kom ik aan goede betrouwbare informatie. De BBC was in 1940 begonnen met het uitzenden van Nederlandse nieuwsuitzendingen. Radio Oranje, de regeringsomroep begon in de zomer van 1940 met het uitzenden van nieuws. Daardoor lag er veel druk op de persoon die de uitzendingen vertelde. De informatie die hij vertelde moest onpartijdig zijn net als de berichten die hij/zij uitkoos voor de uitzending. Ook moest hij/zij meerdere talen spreken om de uitzendingen te vertalen, hij/zij moest ook kennis hebben over de rivieren en plaatsen in het buitenland, deze werd ook nog wel eens met behulp van een atlas opgezocht.

Verspreiding

Wanneer de bladen gedrukt waren, moesten zij verspreid worden onder de lezers in de stad, wijk, of gebied. Door de latere taakverdeling waren de makers van het blad niet meer betrokken bij de distributie. Een netwerk van koeriers, tussenpersonen en hoofdverspreiders moesten ervoor zorgen dat de informatie zo snel mogelijk van A naar B kwam. De krant of stencil werd op verschillende manieren verspreid, bijvoorbeeld: met de bus, auto, fiets of kinderwagen. De kopij of een aantal exemplaren konden gemakkelijk onder de kleding verborgen worden, pas bij grotere distributie werd het lastiger. De plaatselijke hoofdverspreider kreeg een lading binnen, deze verdeelde hij weer over tussenpersonen die er een paar mee namen om bij de lezers te brengen. Op de krantjes stond de aansporing ‘lezen en doorgeven’ zodat met één exemplaar meerdere mensen bereikt konden worden en zo werd het verspreidingsgebied vele malen groter dan de hoeveelheid oplages

Maatregelen tegen het verzet

Op 4 mei 1942 namen de Duitsers een voorzorgmaatregel die hun later goed van pas kon komen als er onder de Nederlanders veel verzet op wat voor manier dan ook zou komen. Ze arresteerden, zonder enige waarschuwing, 460 vooraanstaande Nederlanders, allemaal mannen zonder een flauw vermoeden wat de reden van hun aanhouding was. Het waren hoogleraren, politici, schrijvers, musici, advocaten, geestelijken en burgemeesters. Ze werden als gijzelaars vastgezet in het dorp Beekvliet tot eind 1944. Zolang de Nederlandse bevolking zich netjes gedroeg en meewerkte, zouden de gijzelaars ongedeerd de tijd doorkomen dat ze vastzaten. Gebeurde dit niet dan zouden ze de kans lopen om zomaar te worden geëxecuteerd te worden. Zo werden ze gebruikt als een soort represaille maatregel.

Het duurde een maand of drie voordat er 5 mannen werden geëxecuteerd. Reden hiervan was de poging tot een gewapende aanslag op een trein met Wehrmachtsoldaten, die uiteindelijk in de opzet mislukte. Alleen een klein deel van de lading ontplofte en de opzichter raakte zwaar gewond. In oktober 1942 werden er 3 gijzelaars weggehaald en doodgeschoten. Daarna is het niet meer voorgekomen. In de loop van de oorlog werden er nieuwe gijzelaars toegevoegd en anderen mochten vervroegd naar huis. Op een gegeven moment zaten er bijna 700 gijzelaars tegelijkertijd vast. Maar op die twee keren na werden ze zolang ze zich gedroegen door de bewakers met rust gelaten.

Als reactie op de april/meistaking werd het standrecht afgekondigd door het hele land. Dit hield in dat zowel de Nederlandse politie als de Duitse politie gericht mocht schieten op burgers die samenschoolden. Zover bekend had de Nederlandse politie dit nergens gedaan. De Duitse politietroepen wel. Er vielen 175 doden en 400 gewonden.

Het keiharde optreden van de Duitse ordetroepen had het gewenste resultaat en op de meeste plaatsen in het land stopten de stakingen. In Friesland en ook in delen van Groningen hielden de stakers het langer vol. Soms wel een week, maar dit ging niet zonder dramatische gevolgen Bijvoorbeeld in Marum, waar 16 mannen van verschillende leeftijden werden gearresteerd en zonder proces werden neergeschoten vanwege een paar bomen op de weg die de doorgang van een Duitse patrouille belemmerde.

De februari staking maatregelen

De Sichterheitsdienst had voldoende aanwijzingen dat de communisten zo’n grote rol hadden gespeeld dat het nodig was om tot een groot aantal arrestaties over te gaan. Nadat op 27 februari vier communisten waren gevangengenomen volgende is de volgende twee maanden 22 arrestaties van ‘topfunctionarissen’ en van ongeveer 90 lagere kaderleden, van het werden er 22 vervolgd. Drie communisten werden ter dood veroordeeld en op 11 maart gefusilleerd, samen met vijftien al eerder opgepakte verzetsstrijders die al ‘de geuzen’ bekend zijn geworden. Ongeveer 200 gemeenteambtenaren werden op hun werkplek gearresteerd en in het Lloyd-Hotel aan de Handelskade opgesloten. Vrijwel alle gearresteerden werden na enkele weken vrijgelaten, onder wie ook Piet Nak en D. van Nimwegen die als de grootste ‘oproerkraaiers’ werden gezien.

Maatregelen van de aanslag op Rauter

SS-Brigadeführer Schöngarth nam Rauters taken over en werd over het algemeen verantwoordelijk gehouden voor de uitvoering van de represaillemaatregelen. Het was een gevreesde maatregel die was ingesteld door Rauter zelf waarbij de ‘Todeskandidaten’ werden gefusilleerd. Todeskandidaten waren vooral politieke gevangenen die voor en klein iets al ter dood waren veroordeeld, en waarbij een geschikt moment werd afgewacht om deze mensen te doden. Verschillende SD-commandanten in het land kregen te horen om voor driehonderd Todeskandidaten te zorgen. In de vroege ochtend van 8 maart werden drieënvijftig van hen gefusilleerd. Op de Waalsopervlakte werden er 27 gefusilleerd, in Amersfoort werden er 49 gefusilleerd en bij De Woeste Hoeve zouden er uiteindelijk 117 Todeskandidaten worden gefusilleerd. De Apeldoorns verzetsgroep waarvan de leden verantwoordelijk waren voor de aanslag op Rauter, hoorde dat de Duitsers Represailles zouden nemen en ze vertrokken naar De Woeste Hoeve om mogelijke executies te voorkomen. Toen ze aankwamen in De Woest Hoeve waren de Ordungspolizei en de Waffen-SS bezig om de 117 gefusilleerde slachtoffers langs de kant van de weg te leggen. De mannen wisten te ontkomen en vluchten verder. Nadat ze klaar waren met het neerleggen van de lijken werd de weg weer geopend en werden de voorbijgangers gedwongen langs de slachtoffers te lopen.

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.