Georganiseerde criminaliteit heeft vrijwel altijd als doel het behalen van materieel voordeel (Soudijn & Kruisbergen, 2015). Wanneer iemand met criminele activiteiten geld heeft verdiend, wordt hij geconfronteerd met het probleem dat hij niet in het openbaar grote uitgaven kan doen. Hij valt dan op en kan geen legitieme inkomstenbron rechtvaardigen, wat de aandacht trekt van politie en justitie. Voor een crimineel is het daarom belangrijk dat misdaadgeld een schijnbaar legitieme herkomst krijgt. Alles wat een dader doet om deze schijnbaar legitieme herkomst te realiseren wordt witwassen genoemd (Soudijn & Kruisbergen, 2015).
Trade Based Money Laundering
Een veelgebruikte vorm van witwassen is Trade Based Money Laundering (FATF, 2012). TBML is het proces van het verhullen van de opbrengsten van misdrijven en het manipuleren van de waarde door het gebruik van handelstransacties in een poging om hun illegale oorsprong te legitimeren. Net als witwassen in algemene zin kan TBML optreden in drie fasen (Treasury Customs and Excise Division, 2015). De eerste fase is de plaatsingsfase, waarbij de dader de illegale opbrengsten transformeert in een overdraagbare activa, bijvoorbeeld door de aankoop van goederen. In de tweede fase, de verhullingfase, probeert de dader de koppeling tussen de illegale opbrengsten en hun criminele bron te verduisteren, bijvoorbeeld door de internationale handel in goederen. In de laatste fase, de integratiefase, introduceert de dader opnieuw de illegale opbrengsten in de legale economie, bijvoorbeeld door middel van het doorverkopen van de goederen (Treasury Customs and Excise Division, 2015). De handel in tweedehands voertuigen is typerend voor deze vorm van witwassen (FATF, 2014).
Autohandel binnen witwasprocessen
Naast TBML zijn er nog andere witwasprocessen waarbij gebruik gemaakt wordt van goederen. Soudijn en Kruisbergen (2015) bespreken de rol die autohandel kan spelen binnen verschillende witwasconstructies. Zij noemen daarbij afgeschermd consumeren, waarbij misdaadgeld wordt uitgegeven zonder dat het in eerste instantie onder de aandacht van de autoriteiten komt. Dit kan bijvoorbeeld door een autobedrijf die auto’s tegen contante betaling ter beschikking stelt en de auto registreert onder een andere naam dan de koper. Ook kunnen criminele inkomsten gemengd worden met legale handel, zoals ook in de autohandel. Autobedrijven worden daarbij gebruikt om contant geld wat verdiend is door de handel in drugs te verhullen. Zo worden bedragen gestort op rekening van het autobedrijf en krijgt het een schijnbaar legitieme herkomst. Omdat in de autohandel nog vaak contant geld gebruikt wordt, is deze handel dermate geschikt om contante gelden wit te wassen (FATF, 2014). Contante stortingen vallen minder op dan in een handel waar normaliter giraal wordt betaald.
Ook in Nederland komen autohandelaren voor in witwasonderzoeken. In het Nationaal Dreigingsbeeld 2008 komt naar voren dat West-Afrika een rol speelt in de doorvoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa, met Nigeria als belangrijkste doorvoerland (Boerman, Grapendaal & Mooij, 2008). Boerman e.a. (2008) benadrukken ook dat Nigerianen in Amsterdam actief blijken te zijn op de cocaïnemarkt. Nigerianen dienen als organisator van cocaïnetransporten en zijn eigenaren van koerierslijnen, waarbij grote hoeveelheden geld wordt gesmokkeld. Daarnaast beschrijven Boerman e.a. (2008) de (illegale) export van autowrakken en gestolen auto’s van Europa naar West-Afrika. Zij vermoeden dat deze handel in cocaïne, contant geld en de export van autowrakken en gestolen auto’s samengaan en dus de voertuigen worden gebruikt om illegaal verkregen geld wit te wassen.
De aanschaf van voertuigen wordt ook door Alderliesten (2014) als populair bestedingsdoel gezien bij de besteding van crimineel vermogen. Uit zijn onderzoek blijkt dat het gebruik van contante betalingen de meest voorkomende modus operandi is, wat volgens hem ook niet onlogisch is aangezien veel crimineel geld contant voorhanden is. Daarbij worden diverse variaties waargenomen, die met name zijn gericht op de afscherming van degene van wie dat geld afkomstig is. Dat afschermen vond volgens Alderliesten (2014) plaats met en zonder medewerking van de autohandelaar. Als bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van een katvanger, dan is het goed mogelijk dat de autohandelaar hiervan niet op de hoogte is. Uit zijn onderzoek bleek dat autohandelaren op verschillende wijzen meewerkten aan het afschermingsproces. Dit gebeurde passief, zoals door een handeling na te laten als het bewust niet melden van een ongebruikelijke transactie, maar ook actief zoals het wijzigen van gegevens of het melden van een ongebruikelijke transactie met onvolledige of onjuiste gegevens. Op deze manier faciliteerden voertuighandelaren witwassen.
Om criminaliteit tegen te gaan nemen lokale en landelijke overheden voortdurend maatregelen. De gevolgen die zo’n plaatsgebonden maatregel teweeg kan brengen vallen te verklaren aan de hand van twee criminologische theorieën. Deze theorieën vloeien voort uit de situationele misdaadpreventie: de routine activiteitentheorie (Cohen & Felson, 1979) en de rationele keuzetheorie (Cornish & Clarke, 1986). Het kernprincipe van de routine activiteitentheorie (Cohen & Felson, 1979) is dat waar een gemotiveerde dader, een geschikt doelwit en een gebrek aan toereikend toezicht samenkomen, een misdaad succesvol gepleegd kan worden. Wanneer een van deze drie factoren ontbreekt, is dit voldoende het delict te voorkomen. Dit zou betekenen dat wanneer adequaat toezicht wordt gecreëerd, zoals een uitgebreide controle bij de douane, een delict voorkomen kan worden. De rationele keuzetheorie (Cornish & Clarke, 1986) gaat er van uit dat een potentiële dader de kosten en baten van het plegen van het delict tegen elkaar afweegt. Hij denkt dus rationeel: wanneer de baten hoger zijn dan de kosten, zal hij het delict plegen. De kosten bestaan voornamelijk uit arrestatie en bestraffing. Een plaatsgebonden interventie is een voorbeeld van een kostenverhoging voor de potentiële dader. Het invoeren van een uitgebreide controle door de douane zou de kosten voor de potentiële dader vergroten, waardoor criminaliteit verplaatst kan worden naar nabijgelegen gebieden. Dit is een vorm van een verplaatsingseffect.
Verplaatsing
Toch kunnen ondanks plaatsgebonden interventies de baten hoger liggen dan de kosten. Wanneer dit het geval is wordt het delict alsnog gepleegd. Echter is het meer waarschijnlijk te noemen dat het voor de potentiële dader interessanter is het delict in een ander gebied te plegen. In dit geval neemt de bruto criminaliteit niet af, maar verplaatst deze zich. Dit verschijnsel wordt ruimtelijke verplaatsing van criminaliteit genoemd, of ook wel het ‘waterbedeffect’ (Bruinsma e.a., 2010). Wanneer er op een bepaalde locatie interventies worden uitgevoerd, zal de criminaliteit verplaatsen naar omliggende gebieden (Bruinsma e.a., 2010). Hierdoor blijft de totale hoeveelheid criminaliteit gelijk.
Ook kan het zo zijn dat omliggende plaatsen juist profijt hebben van de maatregel die wordt genomen op een bepaalde locatie. Dit wordt diffusion of benefits (Clarke & Weisburd, 1994) genoemd: omliggende gebieden zien dan ook een afname in criminaliteit, door een interventie in een nabij gelegen plaats. In dit geval leidt de plaatsgebonden interventie dus niet tot een verplaatsing van criminaliteit, maar juist tot een afname van criminaliteit in gebieden rondom de plaats waar de interventie is uitgevoerd. Guerette en Bowers (2009) verwijzen naar dit fenomeen als ‘goedaardige verplaatsing’. Het bestaan van goedaardige verplaatsing wordt bevestigd in verschillende evaluatiestudies (Barr & Pease, 1990; Weisburd, Wyckoff, Ready, Eck, Hinkle, & Gajewski, 2005, 2006; Hesseling, 1994a, b).
Verschillende effecten
Bij het meten van de verplaatsingseffecten is het belangrijk te realiseren dat deze zich kan manifesteren op veel verschillende manieren. De literatuur geeft tenminste zes soorten effecten (Clarke, 1980; Guerette & Bowers, 2009). De verplaatsingseffecten hebben gemeen dat het reacties zijn op overheidsmaatregelen en deze kort na de invoering van de interventie zullen plaatsvinden (Vijlbrief, 2012). Afhankelijk van het type delict, het type interventie en de beschikbare data kunnen bepaalde verplaatsingseffecten van toepassing zijn en onderzocht worden. De drie soorten verplaatsingen die onderzocht kunnen worden na een extra douanecontrole zijn de ruimtelijke verplaatsing, waarbij daders hun criminele activiteiten verplaatsen naar nieuwe locaties, de methodische of tactische verplaatsing, waarbij daders zoeken naar nieuwe modus operandi en de doelwitverplaatsing, waarbij de daders nieuwe doelwitten selecteren.
Al met al is het niet gemakkelijk om verplaatsingseffecten te evalueren. Het is afhankelijk van de aard van de misdaad die wordt onderzocht. In het geval van algemene criminaliteit waarbij inbraken, straatcriminaliteit en creditcardfraude als voorbeelden genoemd kunnen worden, kan de mate van verplaatsing worden gemeten met behulp van wiskundige modellen (Bosse, Gerritsen, Hoogendoorn, Waqar Jaffry, & Treur, 2008). Het meten van de verplaatsingseffecten van de georganiseerde misdaad is veel ingewikkelder, omdat hiermee ingewikkelde strafrechtelijke processen gemoeid zijn. Standaard cijfers volstaan niet vanwege het feit dat er minder directe slachtoffers zijn en minder incidenten worden gemeld bij de politie. Juist deze laatste twee categorieën zijn zeer nuttig bij het meten van de doeltreffendheid van interventies bij algemene misdaden.
Eerder onderzoek
Situationele misdaadpreventie en georganiseerde criminaliteit
Alhoewel uit de theorie blijkt dat verplaatsingseffecten optreden, lijkt dit niet vaak te gebeuren in werkelijke interventies. Uit een overzicht van de literatuur (Guerette & Bowers, 2009) blijkt dat er een gebrek is aan overtuigend bewijs van de werkelijke verplaatsingseffecten. De literatuur over mogelijke verplaatsingseffecten bespreekt voornamelijk verschillende vormen van straatcriminaliteit en geen georganiseerde misdaad. Bij nader inzien is dit niet verwonderlijk. Situationele misdaadpreventie is pas sinds kort toegepast op georganiseerde criminaliteit (Kleemans, Soudijn, & Weenink, 2010). Daarnaast gaan de meeste auteurs die verwijzen naar de situationele misdaadpreventie in het kader van de georganiseerde criminaliteit in op het onderwerp vanuit een theoretisch oogpunt, maar falen in het includeren van empirische gegevens (Van der Schoot, 2006; Bouloukos, Farrell, & Laycock, 2003; Lanier & Henry, 2004). Hierdoor is er een algemeen gebrek aan empirisch materiaal waarmee de verplaatsingseffecten te meten zijn binnen de georganiseerde misdaad. Dit gebrek is een groot probleem, vooral omdat verplaatsing bijzonder van toepassing kan zijn op grensoverschrijdende criminaliteit (Vijlbrief, 2012).
Georganiseerde als grensoverschrijdende criminaliteit
Voor de theorie achter de situationele misdaadpreventie is het niet noodzakelijk dat er sprake is van georganiseerde criminaliteit (Kleemans, Soudijn & Weenink, 2009). Kleemans, Soudijn & Weenink (2009) onderzoeken de betekenis van grensoverschrijdende criminaliteit voor de situationele misdaadpreventie. Zij beschrijven dat de aard van de georganiseerde misdaad in Nederland meer passend kan worden beschreven als grensoverschrijdende criminaliteit of transitionele misdaad: criminele groepen zijn vooral betrokken bij de internationale illegale handel. De grootste bedrijvigheid van georganiseerde criminele groepen in Nederland komt neer op internationale smokkelactiviteiten, zoals ook het witwassen van geld (Kleemans, Soudijn & Weenink, 2009). Zij stellen dan ook dat georganiseerde criminaliteit in Nederland gekarakteriseerd kan worden als grensoverschrijdende criminaliteit. Over de autohandel is nog weinig bekend, maar duidelijk is dat er sprake is van grensoverschrijdende criminaliteit. De verwachting is dat in de voertuigenhandel ook wel degelijke sprake is van georganiseerde criminaliteit. Hard bewijs moet hier echter nog voor worden geleverd.
Verplaatsing in eerder onderzoek
Hesseling (1994a) onderzocht 55 studies en vond geen sporen van verplaatsing in 22 van hen. In 33 studies heeft hij inderdaad bewijs gevonden dat verplaatsing had plaatsgevonden, maar nooit 100 procent. Slechts een gedeelte van de criminaliteit was verplaatst. Guerette en Bowers (2009) verwijzen in hun evaluatiestudie naar verschillende studies die hebben aangetoond dat in 40 tot 91 procent van de gevallen weinig of geen verplaatsing optrad. Hun eigen conclusie was dat 26 tot 42 procent van de gevallen een vorm van verplaatsing bleek en dat de ‘verspreiding van voordelen’ zich voordeed in 27 procent van de gevallen (Guerette en Bowers, 2009).
Verplaatsingseffecten bij de aanpak van witwassen
Naar de vraag of verplaatsingseffecten zich ook voordoen na een maatregel ter voorkoming van witwassen is nog weinig onderzoek gedaan. Twee onderzoeken naar het effect van maatregelen ter voorkoming van witwassen toonden aan dat er sprake was van verplaatsingseffecten (Verhage, 2011; Chaikin & Sharman, 2009). Maatregelen zorgden ervoor dat witwassen bemoeilijkt werd, maar het witwassen verplaatste naar andere locaties of anderen methoden werden gebruikt (Verhage, 2011). Een nadeel hiervan is dat deze nieuwe methoden moeilijker te detecteren zijn voor de opsporing, waardoor het weer langer duurt voordat daders gepakt worden. Dit steeds maar weer verbeteren van de kennis van daders zorgt er volgens Verhage voor dat de opsporing achter blijft lopen op nieuwe methoden voor witwassen (Verhage, 2011). Verhage noemt dat het moeilijk is in te schatten of de omvang van witwassen verandert. Aan de hand van de marktprijzen van drugs probeert zij dit in te schatten. Naar aanleiding van maatregelen tegen witwassen ontstond geen stijging van de marktprijs van drugs. In dit onderzoek concludeert zij dan ook dat de omvang van witwassen gelijk is gebleven en de witwasactiviteiten zich slechts verplaatst hebben. In het onderzoek van Chaikin en Sharman (2009) komen zij tot dezelfde conclusie. Daders zoeken volgens hen eenvoudig nieuwe locaties of methoden om het geld wit te wassen.