‘Pirates are common enemies, and they are attacked with impunity by all, be-cause they are without pale of the law. They are scorners of the law of nations; hence they can find no protection in that law. They ought to be crushed by us and by all men. This is a warfare shared by all nations.’
Alberico Gentili, De Iure Belli Libri Tres, 1602
Samenvatting
Piraterij is een groot probleem dat zich vooral voordoet rondom Somali??. Het bedreigt de maritieme toevoerlijnen van en naar Europa die door dit gebied lopen. Veel landen en internationale organisaties zorgen voor militaire bescherming, in de vorm van zowel beschermende oorlogsschepen als militairen aan boord van koopvaardijschepen. Maar door de grote vlucht van piraterij in dit gebied blijkt de militaire bescherming niet altijd voldoende. Veel staten zijn er daarom toe overgegaan om ook gewapende particuliere beveiliging toe te staan op koopvaardijschepen die haar vlag voeren. In Nederland zijn gewapende particuliere beveiligers niet toegestaan, waardoor Nederlandse koopvaar-dijschepen mogelijk niet beschermd worden en daardoor grote risico’s lopen om over-vervallen te worden of moeten omvaren, wat weer veel extra tijd en brandstof kost.
Kortom, Nederlandse koopvaardijschepen komen in een achtergestelde concurrentie-positie en hun bemanning lopen significant hogere risico’s dan schepen die wel mogen varen met gewapende particuliere beveiligers.
In deze scriptie wordt onderzocht wat de juridische positie van gewapende particuliere beveiliging aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen is in relatie tot het ge-weldsmonopolie van de staat. Ook wordt onderzocht hoe deze positie kan worden ver-beterd, zodat de concurrentiepositie van Nederlandse koopvaardijschepen gelijk is aan die van andere schepen.
Hiertoe worden eerst de relevante jurisdicties en het positief recht onderzocht aan boord van een Nederlands koopvaardijschip. Daarna wordt beschouwd wat het ge-weldsmonopolie van de staat inhoudt. Vervolgens wordt onderzocht wat de juridische positie van private beveiligers op zee is en wat de obstakels zijn binnen het positief recht. Andere onderwerpen zoals aansprakelijkheden, juridische positie van beveiligers t.o.v. de kapitein etc. worden niet onderzocht omdat die buiten de scope van deze scriptie vallen.
Het kwalitatieve onderzoek vindt voornamelijk plaats door het bestuderen van litera-tuur, verdragen en relevante wet- en regelgeving. Hierdoor ontstaat een beschrijvend karakter van de onderzoeksonderwerpen. Dit wordt gevolgd door een reflectiehoofd-stuk met als onderwerp mogelijke oplossingen om de private beveiligers te reguleren, zowel internationaal als nationaal. Instrumenten daartoe zijn het militariseren van par-ticuliere beveiligers, een verbod op rekrutering, zelfregulering of een vergunningenstel-sel analoog aan wapenhandel. In deze scriptie wordt ook een praktijkzaak onderzocht, waarbij rechtsmacht en schending van mensenrechten vanuit het oogpunt van particu-liere beveiliging worden bekeken.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de juridische positie van private gewapende be-scherming aan boord van een Nederlands koopvaardijschip afhangt van de geografische positie ofwel in welke maritieme zone zich dit schip bevindt. Het Nederlands recht geldt te allen tijde aan boord, maar kan samenlopen met het recht van een kuststaat indien het schip zich aldaar in de territoriale wateren bevindt. Indien een schip gebruik maakt van het recht van onschuldige doorvaart dan is slechts een klein gedeelte van het recht van de kuststaat van toepassing.
Het Nederlands recht staat niet toe dat een Nederlands gevlagd schip wordt beveiligd door private gewapende beveiligers tegen piraterij. Dit geldt ook in vreemde wateren en ook tijdens onschuldige doorvaart.
Om deze positie te veranderen bestaan meerdere mogelijkheden, zowel nationaal- als internationaalrechtelijk. Nationaalrechtelijk kan de wet worden aangepast, het ministe-rie van Defensie kan de private beveiligers onder haar militaire hoede nemen en er kan een vergunningenstelsel worden ingevoerd. Internationaalrechtelijk kunnen er nieuwe verdragen worden gesloten of oude worden aangepast, er kan zelfregulering worden toegepast en er kan analoog aan wapenleveranties vergunningen worden ingevoerd.
Er zijn dus voldoende adequate wettelijke regelingen denkbaar en het is mogelijk om het staatmonopolie op geweldgebruik officieel (ook) te laten uitvoeren door private maritieme beveiligers. Dit is echter meer een zaak van internationale betrekkingen en politiek dan van het recht.
Inhoudsopgave
VOORWOORD 2
SAMENVATTING 3
INHOUDSOPGAVE 5
INLEIDING 8
PIRATERIJ 8
BESCHERMING 9
PROBLEEMOMSCHRIJVING 9
ONDERZOEKSVRAAG 10
AFBAKENING 11
AANPAK 11
HOOFDSTUK 1 JURISDICTIE 12
1.1. INLEIDING 12
1.2. BEGINSELEN 12
1.2.1. Territorialiteitsbeginsel 13
1.2.2. Vlaggenstaatbeginsel 13
1.2.3. Nationaliteitsbeginsel 14
1.2.4. Beschermingsbeginsel 14
1.2.5. Universaliteitsbeginsel 14
1.2.6. Beginsel van afgeleide rechtsmacht 15
1.3. SAMENLOPENDE RECHTSMACHT 15
1.4. ZEERECHTVERDRAG 16
1.4.1. Maritieme zones 17
1.4.2. Piraterij 18
1.4.3. Ad hoc juridisch kader 20
1.5. CONCLUSIES 21
HOOFDSTUK 2 GEWELDSMONOPOLIE OP ZEE 23
2.1. INLEIDING 23
2.2. HISTORISCH PERSPECTIEF 23
2.3. VERDRAGEN 24
2.3.1. Gewapend conflict 24
2.3.2. Rechtshandhaving 25
2.4. ZELFVERDEDIGING 25
2.4.1. Internationale context 26
2.4.2. Nederlandse context 27
2.5. WAPENBEZIT 28
2.5.1. Dreiging 29
2.5.2. Internationaal 29
2.5.3. Nationaal 29
2.6. CONCLUSIES 30
HOOFDSTUK 3 PRIVATE BEVEILIGING OP ZEE 32
3.1. INLEIDING 32
3.1.1. Incidenten 32
3.1.2. Statenpraktijk 33
3.1.3. Leeswijzer 33
3.2. PUBLIEKE VERSUS PRIVATE BESCHERMING 34
3.2.1. Publieke bescherming 34
3.2.2. Private bescherming 35
3.3. VREEMDE TERRITORIALE WATEREN 36
3.3.1. Onschuldige doorvaart 36
3.3.2. Geweldgebruik tijdens onschuldige doorvaart 36
3.3.3. Toepasselijkheid wetgeving kuststaat 37
3.3.4. Wapens tijdens onschuldige doorvaart 37
3.3.5. Conclusies 38
3.4. NEDERLANDS RECHT 38
3.4.1. Particuliere beveiliging op land 39
3.4.2. EU voorschriften in Nederland 39
3.4.3. Conclusies 40
3.5. SOFT LAW 40
3.5.1. Internationaal privaat rechtelijk 40
3.5.2. Conclusie 41
3.6. CONCLUSIES 41
HOOFDSTUK 4 REFLECTIE 42
4.1. INLEIDING 42
4.2. DIRECTE WERKING EUROPEES RECHT 42
4.3. NATIONALE OPLOSSINGEN 43
4.3.1. Militariseren van PMSC’s 43
4.3.2. Vergunningenstelsel 44
4.4. INTERNATIONALE OPLOSSINGEN 45
4.4.1. Nieuw verdrag 46
4.4.2. Zeerechtverdrag 46
4.4.3. Verbod op private maritieme beveiligers conform huurlingen 46
4.4.4. Verbod op rekrutering 47
4.4.5. Zelfregulering 47
4.4.6. Controle- of vergunningenstelsel conform wapenhandel 48
4.5. REFLECTIES 50
HOOFDSTUK 5 CASE STUDY 51
5.1. INLEIDING 51
5.2. DE ZAAK SAMANYOLU 51
5.2.1. Feitelijkheden 51
5.2.2. Rechtsmacht 52
5.2.3. Mensenrechten 54
5.2.4. Gewapende bescherming 55
HOOFDSTUK 6 CONCLUSIES 57
6.1. INLEIDING 57
6.2. DEELVRAAG 1 57
6.2.1. Conclusies 57
6.2.2. Beantwoording 58
6.3. DEELVRAAG 2 59
6.3.1. Conclusies 59
6.3.2. Beantwoording 59
6.4. DEELVRAAG 3 60
6.4.1. Conclusies 60
6.4.2. Beantwoording 60
6.5. BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAAG 61
GERAADPLEEGDE LITERATUUR 62
BOEKEN 62
ARTIKELEN 63
RAPPORTEN 65
PARLEMENTAIRE STUKKEN 67
JURISPRUDENTIE 68
VERDRAGEN & RESOLUTIES 68
DIVERSEN 72
Inleiding
De kans op geweld tegen schepen en hun bemanning op zee is altijd aanwezig. De zee staat bekend als een belangrijk medium voor handel en welvaart, maar tegelijkertijd is de zee grotendeels onbeveiligd tegen dreigingen door criminelen en terroristen.
Criminaliteit is waarschijnlijk even oud als het gebruik van de zee c.q. het vervoer over zee.
Deze criminaliteit kan worden verdeeld in misdrijven die zich vooral aan land afspelen waarbij de zee slechts het medium is, zoals smokkel van drugs of wapens. Andere mis-drijven vinden plaats op zee, zoals milieuovertredingen en ook piraterij ofwel zeeroof.
Piraterij
Piraterij is een georganiseerde lucratieve en attractieve criminele activiteit, waarvan de dreiging sinds 2007 exponentieel is toegenomen. De voornaamste brandhaard van pira-terij ligt recent bij Somali?? en in de Straat van Malakka.
Ondanks de lange bestaansgeschiedenis van piraterij is de definitie pas eenduidig ge-formuleerd in Zeerechtverdrag . Om van piraterij te spreken moet aan alle vier de be-standsdelen van artikel 101 Zeerechtverdrag voldaan worden. Dit zijn twee schepen op volle zee als locus delicti en een onwettige daad van geweld voor persoonlijke doelein-den.
De methodes van een typische aanval door piraten zijn geanalyseerd. Een bende be-staat meestal uit een moederschip en twee snelle skiffs. Het moederschip bevat brand-stof en voeding voor een aantal weken, hetgeen de actieradius tot ver op zee brengt. Het schip wordt vanachter of vanuit de flank benaderd en door intimidatie met wapens tot langzaam varen gemaand, waarna de boarding plaats vindt. De gebruikte wapens zijn voornamelijk automatische geweren, handgranaten en Russische raketwerpers, zgn. ‘rocket-propelled grenades (RPG’s).
De opbrengst van piraterij varieert sterk. Rechttoe rechtaan beroven levert vele duizen-den euro’s per schip op. Als de lading ruwe grondstof is, zoals suiker of melasse, kan deze in een niet controlerende haven overgeladen worden, om vervolgens verkocht te worden, hetgeen de buit in de miljoenen brengt. In Somali?? wordt gesproken over pira-terij als een businessmodel.
Door het wegvallen van het gezag in Somali?? is piraterij in deze regio sterk opgebloeid. In de afgelopen jaren hebben honderden incidenten plaatsgevonden. De Internationa-le Maritieme Organisatie (IMO), een niet-gouvernementele VN-organisatie die de belan-gen van zeevarende landen, bedrijven en personen behartigt, houdt uitgebreide statis-tieken en classificaties bij van piratenincidenten. Met name het kapen van schepen en het gijzelen van bemanningen heeft een scherpe groei doorgemaakt. Sinds 2008 zijn er meer dan 3000 bemanningsleden gegijzeld. Vandaag de dag is het gemiddelde losgeld $ 5,4 miljoen per schip, terwijl het hoogste losgeld momenteel op $ 11 miljoen staat.
Bescherming
Het meest hoopvolle pad naar een oplossing ligt op land en is gericht op bronbestrij-ding, zoals heropbouw van zogenaamde ‘failed states’ en het verbeteren van de soci-aaleconomische omstandigheden. Naast deze structurele vorm van preventie speelt ook fysieke bescherming een belangrijke rol met zowel de afschrikkende als de feitelijke werking.
Nederland leverde bij recente operaties Atalanta (EU) en Ocean Shield (NAVO) marine-schepen voor patrouilles en militairen voor Vessel Protection Detachments (VPD’s). In de praktijk kunnen niet alle verzoeken voor VPD’s gehonoreerd worden. De reactiesnel-heid van de overheid sluit niet aan bij wensen van de reder of de beschikbaarheid is niet toereikend.
Er is informele informatie dat de Nederlandse koopvaardij op meer dan incidentele basis illegaal buitenlandse diensten inhuurt voor gewapende bescherming tegen pirate-rij, de zogenaamde Private Maritime Security Companies (PMSC’s). De minister van Defensie vindt dit een ongewenste situatie en onderzoekt hoe en onder welke voor-waarden private bescherming mogelijk gemaakt kan worden aan boord van Nederland-se schepen. Zij onderkent hierbij dat dit een kwestie is van fundamentele aard, aange-zien die raakt aan het geweldsmonopolie van de staat.
Probleemomschrijving
Piraterij is een bedreiging voor de scheepvaart. Schepen dienen daarom beveiligd te worden. De staat kan militairen inzetten, maar van dit instrument wordt niet altijd ge-bruik gemaakt in verband met diverse hierboven genoemde redenen.
Het inhuren van private beveiligers is een probleem op Nederlandse schepen, omdat deze beveiliging aan boord van Nederlandse schepen niet is toegestaan. Andere lan-den, ook Europese, laten wel private gewapende beveiliging toe op hun schepen. Dit cre??ert een ongelijk speelveld voor Nederlandse schepen, omdat deze meer risico lopen te worden aangevallen door piraten of omdat ze moeten omvaren, wat weer veel tijd en geld aan brandstof kost; Het resultaat is een ongelijke concurrentiepositie voor Ne-derlandse schepen. Sommige reders willen hun schepen zelfs omvlaggen naar een staat die wel gewapende particuliere beveiligers toestaat. Soms varen zij zelfs met illegale en ongecontroleerde gewapende particuliere beveiligers, met alle risico’s van dien.
Voordat Nederland gewapende particuliere beveiligers toestaat moeten bepaalde juri-dische consequenties onderzocht worden en bepaald worden of het huidige wettelijke kader ruimte hiervoor biedt. In het oog springt het doorbreken of delegeren van het geweldsmonopolie van de staat en het houden van wapens aan boord onder de Neder-landse Wet Wapen en Munitie (WWM), maar ook onder de lokale wapenwetgeving in-dien deze schepen door de territoriale wateren (TTW) van andere kuststaten varen.
Kortom, het probleem is dat Nederland geen gewapende particuliere beveiligers toe-staat, waardoor Nederlandse schepen mogelijk suboptimaal of zelfs illegaal beveiligd worden, zich in een oneerlijke concurrentiestrijd bevinden en zelfs uitgevlagd worden naar staten die wel gewapende particuliere beveiliging toestaan.
Om dit probleem te adresseren wordt er in deze scriptie onderzocht wat de juridische positie is of moet worden van private gewapende beveiligers aan boord van Nederland-se schepen, in relatie tot het geweldsmonopolie ofwel zwaardmacht dat in handen van de staat is.
Onderzoeksvraag
Wat is de juridische positie van private gewapende bescherming aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen in relatie tot het geweldsmonopolie, en op welke wijze kan deze positie verbeterd worden?
Om te komen tot een beantwoording zal de hoofdvraag opgedeeld worden in verschil-lende deelvragen:
1. Welke relevante jurisdicties en relevant positief recht geldt aan boord van een Nederlands koopvaardijschip? (Hoofdstuk 0)
2. Wat houdt geweldsmonopolie in, specifiek op zee, en waarom is dit relevant? (Hoofdstuk 0)
3. Wat is de juridische positie van private gewapende bescherming op zee, en wat zijn de obstakels in het huidige positieve recht? (Hoofdstuk 0)
Afbakening
Het is de ambitie om te komen tot een juridische duiding van de positie van private gewapende bescherming op zee, ofwel de positie van PMSC’s in het nationale en inter-nationale recht aan boord van Nederlandse schepen. Een onderwerp als dit heeft vele aangrenzende onderwerpen, welke in deze scriptie genoemd en summier geduid zullen worden, maar niet op wetenschappelijk niveau uitgewerkt zullen worden.
Onder deze aangrenzende onderwerpen, die niet uitgewerkt worden, vallen de:
‘ aansprakelijkheid voor geweldsdaden op zee voor private en publieke actoren;
‘ additionele verantwoordelijkheden van de reder en de staat;
‘ gezagsverhouding tussen PMSC’s, de kapitein en de reder;
‘ sociaaleconomische wensbaarheid van de huidige situatie en de aangedragen oplossingen.
Aanpak
De hoofdvraag is opgedeeld in verschillende deelvragen, om zo te komen tot een staps-gewijze volledige beantwoording. De deelvragen leiden tot hoofdstukken en elke deel-vraag zal per hoofdstuk verder gepreciseerd worden. De antwoorden op deelvragen over jurisdictie, geweldsmonopolie en private beveiliging op zee zullen een sterk be-schrijvend karakter hebben, gevolgd door een reflecterend hoofdstuk over de gehele situatie en mogelijke oplossingen.
Bij het beantwoorden van de deelvraag omtrent jurisdicties en relevant positief recht zal een literatuuronderzoek uitgevoerd worden, waarbij de nadruk ligt op internationa-le verdragen, het strafrecht en de grondwet. Het doel van dit onderdeel is te duiden welke rechtsbronnen en kaders relevant zijn voor een Nederlands koopvaardijschip ge-durende de uitoefening van haar taken.
Bij het beantwoorden van de deelvraag omtrent het geweldsmonopolie zal eveneens een literatuuronderzoek uitgevoerd worden, waarbij de basis gelegd wordt door histo-rische en rechtsfilosofische bronnen. Het doel van dit onderdeel is de principi??le grond-slagen te belichten. Gelet op de potentiele reikwijdte van dit onderwerp zal bronselec-tie beperkt worden tot de ‘internationale klassiekers’ (Rousseau, Hobbs, Hugo de Groot, etc.). Vervolgens wordt de huidige praktijk in kaart gebracht met verdiepingen in noodweer en wapenbezit, waarvoor voornamelijk bij het positieve recht te rade gegaan zal worden.
Bij het beantwoorden van de deelvraag omtrent private gewapende bescherming op zee zal worden gekeken naar de Nederlandse situatie op land, en internationale weten-schappelijke artikelen. Doel is om aanknopingspunten te vinden voor verbeteringen, en eventueel aansluiting te vinden bij implementaties van andere landen.
Op een meer integrerende en reflecterende manier zal vervolgens de probleemstelling in kaart gebracht worden en vanuit verschillende oogpunten belicht worden.
Gezamenlijk vormen de antwoorden op de deelvragen de basis om te komen tot een beantwoording van de hoofdvraag.
Hoofdstuk 1 Jurisdictie
1.1. Inleiding
Op 2 januari 2009 proberen vijf Somali??rs het Nederlands-Antilliaans schip ‘Samanyolu’ te kapen op volle zee. De poging is verre van succesvol. De overwegend Turkse beman-ning slaagt erin de piraten af te weren en zelfs hun bootje in brand te steken met pyro-technische noodsignalen. Het bootje zinkt en de piraten worden opgepikt door het Deense marineschip Absalon.
Justitie in Nederland wil de verdachte piraten berechten op basis van de universele jurisdictie voor piraterij. Het Landelijk Parket vaardigt op 21 januari 2009 Europese aanhoudingsbevelen uit met het oog op de aanhouding en overlevering door Denemar-ken van de vijf Somali??rs. De verdachte piraten worden ingevlogen vanuit Bahrein, ter-wijl Nederlandse rechercheurs de bemanning van het Nederlands-Antilliaans schip ho-ren in Koeweit.
Bij de eerste oogopslag lijkt het een inleiding bij een tentamenvraagstuk van een fanta-sierijke docent internationaal recht, maar het is de werkelijkheid en het samenkomen van zoveel nationaliteiten is geen zeldzaamheid in de koopvaardij in relatie tot pirate-rij.
Dit hoofdstuk beantwoordt de deelvraag over de relevante jurisdicties aan boord van een Nederlands koopvaardijschip tijdens de uitoefening van haar taken. De hoofdtypen jurisdicties worden kort uiteengezet, alsmede de beginselen waarop deze rusten
Gelet op het grote belang van het Zeerechtverdrag voor zowel jurisdicties als voor het verdere onderzoek in deze scriptie wordt dit verdrag vervolgens in een aparte paragraaf belicht, waarbij ook de definitie van piraterij aan bod komt. Dit alles gebeurt voorna-melijk vanuit uit het oogpunt van de private particuliere bescherming.
1.2. Beginselen
Om duidelijkheid te geven over rechtsmacht ofwel jurisdictie kunnen in het recht ver-schillende beginselen worden onderkend die functioneren als leidraad bij het bepalen van rechtsmacht. Het vaststellen van de jurisdictie is van belang bij het bepalen welke regels van toepassing zijn, wie ze mag toetsen, en welk land mag vervolgen. De sterkste aanspraak geldt daar waar exclusieve rechtsmacht is, ofwel waar slechts ‘?n rechts-macht geldt. Als rechtsmachten elkaar overlappen spreken we van samenlopende of concurrerende rechtsmacht.
Hoewel rechtsprekende en uitvoerende jurisdictie onmisbaar zijn voor een volledig beeld van de situatie zal in dit hoofdstuk voornamelijk geredeneerd worden vanuit de wetgevende jurisdictie, en wel vanuit het perspectief van het strafrecht. Voor deze scriptie is het voornamelijk van belang wat het geldende recht is onder verschillende omstandigheden.
1.2.1. Territorialiteitsbeginsel
Het meest gebruikte aanknopingspunt voor het vaststellen van de relevante jurisdictie is de locatie. Dit is mede te vinden in het spreekwoord: ‘s lands wijs, ‘s lands eer, het-geen aangeeft dat ieder volk op haar eigen gebied haar eigen gewoontes heeft.
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak over de reikwijdte van het territorialiteitsbegin-sel is de Lotus zaak. Bij een aanvaring tussen een Frans en een Turks schip op volle zee komen acht Turken om. Turkije vervolgt voor doodslag, waarop Frankrijk protest aantekent. De zaak wordt voorgelegd aan het Permanente Hof van Internationale Justi-tie, welke drie rechtsprincipes onderschrijft.
Het eerste rechtsprincipe stelt dat een staat geen rechtsmacht buiten haar territorium kan uitoefenen, tenzij deze gegeven wordt door gewoonterecht of internationaal ver-drag. Het tweede rechtsprincipe stelt dat een staat binnen haar territorium naar eigen inzicht regels mag stellen en handhaven, tenzij expliciet verboden door internationale verdragen. Het derde principe stelt dat een schip onder vlag van een staat, een uitbrei-ding is op het territorium van deze staat, met volle werking van de eerste twee princi-pes.
Het Hof past deze principes toe. Het Turkse schip is onderdeel van het Turkse territori-um. Een aanvaring is een handeling in Frankrijk met het effect in Turkije. Aangezien het effect en de handeling een constituerend karakter hebben voor de aanvaring, oftewel beide zijn benodigd, is er sprake van concurrerende rechtsmacht. Zowel Frankrijk als Turkije mogen vervolgen.
Hiermee heeft het territorialiteitsbeginsel zowel een subjectief als een objectief aspect. Onder het objectieve aspect van territoriale jurisdictie wordt een soevereine staat ge-acht de jurisdictie te hebben om regels te stellen aangaande zaken die fysiek binnen de territoriale grenzen liggen. Deze bevoegdheid staat los van de nationaliteit van de eventuele dader of slachtoffer.
Het subjectieve aspect duidt op het strafbaar stellen van handeling die buiten het terri-torium zijn gepleegd, maar waarvan het effect binnen het territorium plaats vindt. Schoolvoorbeeld is het dodelijk geweerschot, waarbij de schutter in land A staat en het slachtoffer in land B geraakt wordt. Met intrede van het internet is dit subjectieve con-cept meer actueel geworden.
1.2.2. Vlaggenstaatbeginsel
Het vlaggenstaatbeginsel is verwoord in het derde principe van de Lotus zaak en is ge-woonterecht dat in de meeste landen gecodificeerd is. Het verruimt het territoriali-teitsbeginsel naar schepen onder de vlag van een staat. Ook in Nederland is dit het ge-val, hetgeen inhoudt dat Nederland rechtsmacht heeft aan boord van schepen onder Nederlandse vlag. Aan boord van een Nederlands schip geldt daarom in het algemeen het Nederlands recht. Op volle zee heeft Nederland zelfs exclusieve jurisdictie.
Een schip dat niet onder de vlag van een staat vaart of onder meerdere vlaggen, is sta-teloos en kan op volle zee door iedere staat aangehouden worden.
Veel scheepseigenaren hebben gekozen hun schip te laten varen onder een zogenaam-de ‘flag of convenience’, om op deze wijze kosten te besparen of om aan regelgeving te ontsnappen. Het Zeerechtverdrag heeft dit niet verboden, maar stelt wel dat de band tussen het schip en de vlaggenstaat een wezenlijke moet zijn.
Als een Nederlands koopvaardijschip zich in de haven of in de Territoriale Wateren (TTW) van een andere staat bevindt, dan is er dus sprake van samenlopende of concur-rerende jurisdicties. Dit wordt verder uitgewerkt in Hoofdstuk 1.3 van deze scriptie.
1.2.3. Nationaliteitsbeginsel
Het passieve nationaliteitsbeginsel ofwel het personaliteitsbeginsel houdt in dat rechtsmacht geschapen wordt voor misdaden tegen onderdanen van de staat buiten het territorium van deze staat. In het Nederlandse strafrecht wordt deze mogelijkheid maar zeer spaarzaam geschapen en zij richt zich vooral op terrorisme, bescherming van VN-personeel of foltering.
Het actieve nationaliteitsbeginsel heeft betrekking op het vervolgen van de eigen on-derdanen voor misdaden begaan buiten het territorium. Recent is deze jurisdictie meer in de aandacht gekomen voor eventuele aanpak van sekstoerisme.
1.2.4. Beschermingsbeginsel
Het beschermingsbeginsel lijkt in vele opzichten op het personaliteitsbeginsel, maar hier draait het om de belangen van een staat, en niet om de belangen van een onder-daan. Wanneer de belangen van een staat ernstig worden geschaad hebben verschei-dene staten rechtsmacht gecre??erd om hier tegen op te treden. Het gaat dan vooral om onderwerpen zoals paspoortfraude en valsmunterij.
1.2.5. Universaliteitsbeginsel
Universele jurisdictie is een zeer speciale internationale jurisdictie doctrine. Hij is speci-aal omdat voor rechtsmacht, in tegenstelling tot bovengenoemde beginselen, niet ver-eist is dat er een wezenlijke band bestaat tussen de staat enerzijds en de dader, locatie of slachtoffer anderzijds. Deze misdaden zijn in elke staat strafbaar en vervolgbaar.
Het veronderstelt een groep van strafbare feiten die bestempeld kunnen worden als ‘universele misdaden’ waartegen elke staat mag optreden, onafhankelijk van waar het plaats gevonden heeft of van de nationaliteit van de overtreder.
De bevoegdheid tot vervolging rust op internationaal gewoonterecht en is gecodificeerd in verschillende verdragen. Deze verdragen versterken de rechtszekerheid en uniformi-teit, maar kenmerkend is dat het niet ondertekenen van het verdrag niet kan worden tegengeworpen. Dit onderdeel van universele jurisdictie is essentieel, aangezien dit soort misdaden vaak in verstoorde gebieden in een vacu??m van wetteloosheid plaats-vinden.
Voorwaarden om te komen tot de acceptatie binnen het internationaal gewoonterecht zijn nog onderhavig aan debat tussen rechtsgeleerden. Breed gedragen is dat er mini-maal sprake moet zijn van brede acceptatie door staten, de zogenaamde opinio juris.
1.2.6. Beginsel van afgeleide rechtsmacht
Wanneer een staat initieel niet over rechtsmacht beschikt bestaan er constructies waardoor dit gebrek geheeld kan worden, en zij een andere staat om overdracht van strafvervolging kan ver-zoeken. Meestal gebeurt dit op basis van een verdrag, zoals het Europees verdrag voor over-dracht van strafvervolging. De voorwaarde is wel dat de strafwet van zowel de aangezochte staat als de verzoekende staat het strafbaar stelt. Ook tijdens een lopende vervolging kan deze overgedragen worden aan een andere staat.
In Nederland vinden we dit beginsel terug in Artikel 4a WvSr. Refererend aan de casus van het Nederlands-Antilliaanse schip kan beargumenteerd worden dat Nederland op basis van de over-gedragen originele rechtsmacht van Denemarken vervolging instelt.
1.3. Samenlopende rechtsmacht
Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat het bestaan van concurrerende jurisdicties geen uitzondering hoeft te zijn. Dit is relevant indien een schip met gewapende particu-liere beveiligers door de territoriale wateren vaart van een kuststaat die wapens in haar territoriale wateren verbiedt, terwijl de vlaggenstaat het wel toestaat. Dit wordt in deze scriptie verder onderzocht.
Naar de letter van de wet hoeft een rechtbank slechts haar eigen bevoegdheid vast te stellen om recht te spreken of om bepaalde regels toe te passen. Door de veelvoorko-mende overlap bij internationaal varende schepen leidt dat in de praktijk vaak tot con-flicten.
De doctrine om deze conflicten op te lossen wordt toegeschreven aan de Nederlandse jurist Ulrich Huber. In de 17e eeuw, net bevrijd van Spanje en onder dreiging van bui-tenlandse machten, voelde de Republiek der Nederlanden zich genoodzaakt tot verdere vereniging van de provinci??n. Welk recht door welk gerechtshof waar moest worden toegepast was een obstakel dat overkomen moest worden. Huber hanteert vroege ver-sies van de territorialiteitsprincipes, maar voegt er de mogelijkheid aan toe voor instan-ties om terug te treden ten faveure van een andere instantie, of om regels toe te pas-sen van buiten de eigen jurisdictie.
Deze doctrine berust op hoffelijkheid tussen verschillende overheden en gerechten. Welke verplichting achter deze acties ligt is nog altijd onderwerp van discussie. Het kan op een morele verplichting berusten of ingegeven zijn door pragmatiek of hoop op reciprociteit.
Als volledig onderdeel van het gewoonterecht is deze doctrine nog te ongedefinieerd, te weinig gedragen en te weinig toegepast. Toch heeft in het verre verleden het Hoog-gerechtshof van de VS deze doctrine aangehaald als gewoonterecht indien het gaat om het ‘tranquility of the port’ principe. De aanleiding was een gevecht met dodelijke af-loop aan boord van een Belgisch koopvaardijschip tussen twee Belgen in een Ameri-kaanse haven. Het Hooggerechtshof stelde:
‘all matters of discipline and all things done on board which affected only the ves-sel or those belonging to her, and did not involve the peace or dignity of the coun-try, or the tranquility of the port, should be left by the local government to be dealt with by the authorities of the nation to which the vessel belonged. But if crimes are committed on board of a character to disturb the peace and tranquility of the country to which the vessel has been brought, the offenders have never by comity or usage been entitled to any exception from the operation of the local laws for their punishment, if the local tribunals see fit to assert their authority.’
De interessante waarneming hier is dat het Hooggerechtshof van de VS meent dat van autoriteiten een terughoudende houding verwacht mag worden in relatie tot het ingrij-pen en het toepassen van de eigen wetten en regels op buitenlandse schepen in eigen wateren, maar dat hier een duidelijke limiet aan gesteld is als de vrede en rust van de staat in geding komt.
1.4. Zeerechtverdrag
Het Zeerechtverdrag is een breed gedragen en wijds geratificeerd internationaal verdrag dat eeuwenoud gewoonterecht verscherpt en codificeert. In de volgende paragrafen zijn de relevante zones op zee uitgelicht. Vanuit het perspectief van een koopvaardij-schip wordt per zone de relevante jurisdictie beschreven.
1.4.1. Maritieme zones
Vanouds wordt het recht van de zee gedomineerd door het Mare Liberum concept van Hugo de Groot. Deze verwoordde dit vrijhandelsprincipe in belang van algehele wel-vaart, maar vooral tegen de pauselijke bul die handel met Azi?? en Afrika aan Portugal en Spanje had toebedeeld.
De zee??n en de lucht zijn vrij en eigendom ervan kan door geen enkel land geclaimd worden. In het algemeen belang moeten de zee??n vrij voor iedereen gehouden worden, aangezien het een nadeel voor alle landen is als de zee een verkaveling van eigendom-men wordt.
Hoewel initieel sterk betwist, met name aangaande visserijrechten voor de Engelse kust, is het belang van vrije handel en daarmee de noodzaak voor vrije doorvaart op volle zee door brede en consistente toepassing en acceptatie ontegenzeglijk deel ge-worden van het internationale gewoonterecht, het ius cogens. Een belangrijke bevesti-ging kwam van de Amerikaanse president Woodrow Wilson bij het uitspreken van zijn veertien punten , waarin zijn tweede punt luide:
‘Absolute freedom of navigation upon the seas, outside territorial waters, alike in peace and in war, except as the seas may be closed in whole or in part by interna-tional action for the enforcement of international covenants.’
In 1956 wordt een initiatief genomen tot codificering van het gewoonterecht in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, verder Zeerechtverdrag genoemd, getekend in 1982 en in werking getreden in 1994. Aanleiding tot codificering was de trend van staten om steeds grotere territoriale claims te vestigen en zo natuur-lijke bronnen, zoals olie en vis, binnen de invloedsfeer te brengen. De oorspronkelijke grens van 3 zeemijl werd door meer en meer staten vervangen door de huidige 12-mijls grens, met excessen van 200 mijl.
De soevereiniteit van een kuststaat strekt zich uit tot een afstand van 12 mijl buiten het landgebied over een aangrenzende zeestrook, omschreven als de territoriale zee (TZ). Samen met de binnenwateren vormt de TZ de territoriale wateren (TTW) van een kuststaat. Er is hier sprake van grote maar toch beperkte invloed. Ondanks dat het binnen de soevereiniteit van een kuststaat ligt, geldt in de TZ het recht van onschuldige doorvaart. Zie ook Hoofdstuk 3.3 van deze scriptie.
Aansluitend aan de territoriale zee ligt wederom een strook van 12 zeemijl, toepasselijk genaamd de aansluitende of contigue zone, waar controles van wetten en voorschriften aangaande belasting, douane, volksgezondheid en immigratie toegestaan zijn.
Aangrenzend aan de TZ ligt de Exclusieve Economische Zone (EEZ). De breedte van de EEZ is variabel, maar met een maximum van 200 mijl. De jurisdictie van staten in dit gebied is beperkt tot onderwerpen rond de economische exploitatie en exploratie van dit gebied. Buiten de EEZ ligt de volle zee, waar geen enkel land op geografische gron-den rechtsmacht heeft.
1.4.2. Piraterij
Ondanks de lange bestaansgeschiedenis van piraterij is de definitie pas eenduidig ge-formuleerd in Zeerechtverdrag. Om van piraterij te spreken moet aan alle vier de be-standsdelen van artikel 101 Zeerechtverdrag voldaan worden.
Artikel 101 Begripsomschrijving van piraterij
a. Piraterij is een der hiernavolgende handelingen:
iedere onwettige daad van geweld of aanhouding, alsmede iedere daad van plun-dering die door de bemanning of de passagiers van een particulier schip of een particulier luchtvaartuig voor persoonlijke doeleinden wordt gepleegd en die is ge-richt:
i. in volle zee, tegen een ander schip of luchtvaartuig of tegen personen of eigendommen aan boord van een zodanig schip of luchtvaartuig;
ii. tegen een schip, een luchtvaartuig, personen of eigendommen op een plaats die buiten de rechtsmacht van enige staat valt;
b. ”..
Eerste bestanddeel is de locus delicti. Naast het eerste en vaak belangrijkste aankno-pingspunt voor universele rechtsmacht is het ook een vol bestandsdeel. Er kan alleen sprake van piraterij zijn als het op volle zee plaats vindt of buiten de jurisdictie van elke staat. Binnen de territoriale wateren wordt voor de feiten de terminologie van de wet-geving van de kuststaat gehanteerd en worden ze vaak gelijkgesteld aan hun equivalen-ten op land, zoals gewapende roof en bedreiging daarmee.
Tweede bestanddeel is het kenmerk dat het gepleegd moet worden voor persoonlijke doeleinden. Kapingen door vreemde staten, politieke activisten of terroristen ontsnap-pen de definitie.
Derde bestanddeel is dat er sprake moet zijn van twee schepen, het piratenschip en het slachtoffer schip. Hoewel hier in de praktijk al snel aan voldaan wordt, kan deze voor-waarde restrictief zijn, in geval het schip wordt overmeesterd door misdadigers die als verstekeling of bemanning aan boord zijn gekomen.
De vierde en laatste bestanddeel is dat het een particulier schip moet betreffen. Een aanvallend oorlogsschip is daarom geen piraterij of zeeroof.
Helder voorbeeld van de beperkende werking van deze bestanddelen als voorwaarde is de zaak van de Achillo Lauro. Dit Italiaanse cruiseschip werd in 1982 overmeesterd door Palestijnse guerrilla’s met politieke doeleinden. Er was geen oogmerk op persoonlijk gewin en doordat de misdadigers reeds aan boord waren was ook niet voldaan aan de eis van twee schepen. Hier was dus geen sprake van piraterij en dus ook niet van uni-versele jurisdictie.
De definitie van een piratenschip is analoog aan de definitie van piraterij en komt er op neer dat een schip met intenties zoals genoemd in artikel 101 Zeerechtverdrag of door het daadwerkelijk handelen zoals genoemd in dit artikel, een piratenschip is.
In het Nederlandse recht vinden we ook de locus delicti en de noodzaak van twee sche-pen. De voorwaarde dat het om een privaat schip moet gaan wordt niet genoemd.
Artikel 381 Wetboek van Strafrecht
‘(schipper/bemanning van) een vaartuig, wetende dat het bestemd is of het ge-bruikende om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen of tegen zich daarop bevindende personen of goederen ‘;
De idee??n van Hugo de Groot over vrije navigatie vormden ook de basis voor universele jurisdictie voor piraterij in het internationaal gewoonterecht. Zolang het piratenschip zich op volle zee bevindt mag elke staat dit schip aanhouden. De handeling van het aanhouden mag alleen door een als zodanig herkenbaar staatsschip, zoals een kust-wacht of oorlogschip, uitgevoerd worden.
Artikel 105 Zeerechtverdrag
In volle zee of op andere plaatsen die buiten de rechtsmacht van enige staat zijn gelegen, mag iedere staat een piratenschip ‘in beslag nemen,’, de personen aan boord arresteren ‘. De gerechten van de staat die de inbeslagneming heeft uitge-voerd, kunnen beslissen over de op te leggen straffen ‘
Als internationaal verdrag maakt de bepaling in dit artikel ook deel uit van het gelden-de recht in Nederland, namelijk via artikel 94 Grondwet. Het Wetboek van Strafrecht heeft echter ook haar eigen route naar de universele jurisdictie voor piraterij, vastge-legd in artikel 4 WvS, met verwijzing naar artikel 381 WvSr.
Indien Nederlandse schepen met gewapende particuliere beveiligers piraten op heter-daad betrappen, mogen zij deze aanhouden. Indien deze beveiligers personen verden-ken van piraterij dan mogen zij die niet aanhouden, dit in tegenstelling tot militairen die de staat vertegenwoordigen en bepaalde opsporingsbevoegdheden hebben gekre-gen.
1.4.3. Ad hoc juridisch kader
In de strijd tegen piraterij rond Somali?? zijn verschillende internationale operaties op-getuigd, waar Nederland een ruime bijdrage aan heeft geleverd. Omdat er geen spra-ke was van een gewapend conflict of terroristische organisaties was het optreden tegen de piraten gebonden aan de regels van het Zeerechtverdrag. Dit houdt onder andere in dat optreden in de territoriale wateren van Somali?? in het kader van piraterijbestrij-ding niet is toegestaan.
Het ontbreken van de bevoegdheid om binnen de TTW van Somali?? te mogen opereren heeft de operatie negatief be??nvloed. Piraten zijn bekend met deze beperking van de coalitie-eenheden en gebruiken de TTW dan ook als een safe haven. Wanneer de oor-logsschepen ter plaatse arriveerden had men zich al teruggetrokken binnen de 12 mijls-zone.
Naarmate de tijd vorderde en de frustratie van participerende landen toenam werd de actiebereidheid groter. E??n van de acties ondernomen door de VN-Veiligheidsraad is het instellen van een ad hoc juridisch kader, waarmee de jurisdictie op volle zee uitge-breid wordt tot in de TTW van Somali??. Deze inbreuk op de soevereiniteit was alleen mogelijk met instemming van de tijdelijke overheid van Somali??. De desbetreffende VN-resolutie bepaalde in juni 2008 dat bepaalde landen, met toestemming van de transna-tionale federale overheid (TFG) van Somali??, de Somalische TTW binnen mogen gaan om zo de piraterij en gewapende overvallen op zee te onderdrukken, met gebruik van daarvoor benodigde middelen. De bedoelde bepaling luidt als volgt:
Clause 10
‘(a) Enter into the territorial waters of Somalia for the purpose of repressing acts of piracy and armed robbery at sea, in a manner consistent with such action permitted on the high seas with respect to piracy under relevant international law; ‘
Dit ad hoc juridisch kader werd opgevolgd door gelijksoortige meer bepalende maar in strekking gelijke resoluties. In essentie geeft de VN-Veiligheidsraad toestemming tot het bestrijden van piraterij in de TTW van Somali??, al ware het volle zee. Jurisdictie volgt dus voor de aanhoudende staat via de VN-resoluties uit het gewoonterecht en het zeerechtverdrag.
Bij het lezen van de verhandelingen over deze resoluties valt op dat sommige landen, zoals Indonesi?? en Vietnam, in alle stelligheid duidelijk maken dat er geen sprake kan zijn van beginnend gewoonterecht. De zorg is duidelijk gerelateerd aan de eigen integri-teit van de territoriale zee voor deze landen. Dit vindt zijn reflectie wanneer de VN-Veiligheidsraad de beperking expliciet toevoegt, met de zinsnede:
‘this resolution shall not be considered as establishing customary international law’.
Concluderend kan de VN-Veiligheidsraad het soevereine karakter van de TTW tijdelijk en gedeeltelijk opheffen, hier met instemming van TFG. De TFG had zelf ook haar eigen TTW kunnen openstellen, maar wellicht was dat te weinig zekerheid voor de aanhou-dende staten.
1.5. Conclusies
Een Nederlands gevlagd koopvaardijschip is te allen tijde onderhavig aan de Neder-landse jurisdictie op basis van het vlaggenstaatbeginsel.
In twee relevante situaties is er sprake van samenlopende of concurrerende rechts-macht.
Ten eerste, in de TTW van een andere staat valt het schip ook onder de wetten en re-gels van deze staat. Sterke beperking hierop is het recht op onschuldige doorvaart, waarin het schip niet gehinderd mag worden.
Ten tweede, wanneer het schip geweldshandelingen pleegt jegens een schip onder de vlag van een andere staat of jegens opvarenden van een andere staat is er aanvullende rechtsmacht van deze staat op basis van het passieve nationaliteitsbeginsel.
Voor de vervolging van piraterij bestaat er universele jurisdictie op basis van het Zee-rechtverdrag, maar deze is beperkt tot volle zee. Voor vervolging van piraterij binnen de TTW is toestemming nodig van de kuststaat of kan jurisdictie worden gerealiseerd door de VN-Veiligheidsraad.
Hoofdstuk 2 Geweldsmonopolie op zee
2.1. Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de deelvraag over het geweldsmonopolie op zee. Het doel is te onderzoeken op welke wijze het uitoefenen van dit geweld is vastgelegd in het positie-ve recht. Dit wordt gerelateerd aan het onderwerp van deze scriptie door te onder-zoeken welke mogelijkheden tot aanwenden van geweld een koopvaardijschip heeft bij een aanval van piraten, ook bij bescherming door private gewapende beveiligers.
Eerst worden in een historisch perspectief de wijzigende inzichten aangaande geweld op zee beschreven. Daarna wordt onderzocht op welke manieren het gebruik van ge-weld voor publieke en private actoren heden ten dage mogelijk is. Verder zijn zelfver-dediging als basis voor geweldsgebruik en wapenbezit onderwerp van onderzoek. Dit alles voornamelijk vanuit het oogpunt van gewapende private beveiligers.
2.2. Historisch perspectief
In de redenering van Thomas Hobbes leefden men vroeger een eenzaam, arm, dierlijk en kort leven. Pas toen de mens bereid was zijn persoonlijke vrijheid gedeeltelijk op te geven, en het recht op eigenrichting en het aanwenden van geweld over te dragen aan een soeverein begon de periode van welvaart. Deze overdracht is een sociaal contract tussen de ingezetene en de soeverein, welke in het geval van Hobbes een absolute vorst is. Deze had het monopolie op het gebruik van geweld. Vanuit een andere invals-hoek komt ook Max Weber op het concept van het geweldsmonopolie als kenmerk van de soevereine staat. De staat is de entiteit die het monopolie op gelegitimeerd geweld opeist, en als zodanig ervoor kan kiezen dit monopolie naar behoefte te delegeren.
Door met kaapbrieven het gebruik van geweld te delegeren konden staten, wanneer nodig, op snelle en economische wijze de zeestrijdkrachten uitbreiden. Een schip in bezit van kaapbrieven heeft het recht gekregen om bepaalde schepen aan te vallen en te veroveren. Maar het geweldsmonopolie bleef bij de staat.
Het lanceren van de idee van vrijheid van navigatie op zee ten behoeve van de vrije handel door Hugo de Groot ging gepaard met het begin van een juridisch kader voor bestrijding van piraterij. Door het gebruik van de classificatie hostis humani generis (vij-and van de mensheid) poneerde hij een breed en open recht om als staat met geweld op te treden tegen deze plaag. De redenering hiervoor is dat voor het optreden met geweld door een staat buiten haar grondgebied geen oorlogsverklaring is vereist, aan-gezien piraten geen onderdeel van een staat uitmaken. Sterker nog, indien piraten eenmaal waren gebrandmerkt als vijand van de staat is het ook aan private koopvaar-dijschepen, dus buiten de overheid, toegestaan om geweld te gebruiken tegen piraten. Dit recht komt hun volgens Hugo de Groot toe ter bescherming van de vrijheid van de zee.
Deze eerste grondslag van universele jurisdictie, het algemeen belang, is nog steeds onderwerp van discussie. Andere misdaden, zoals genocide en stelselmatige foltering, hebben als drijfveer voor universele jurisdictie de gruwelijkheid van de daad, waar bij piraterij niet altijd sprake van is.
2.3. Verdragen
Hier wordt in het kort onderzocht of het bestrijden van piraten door gewapende priva-te beveiligers valt onder de theorie van het gewapend conflict of onder rechtshandha-ving. Dit is ook relevant om een vergelijk te kunnen treffen tussen huurlingen en private beveiligers op zee en om verschillende vormen van zelfverdediging te duiden.
2.3.1. Gewapend conflict
Van het verre verleden naar het meer recente verleden is een trend zichtbaar van het beperken van het gebruik van geweld door staten. In antwoord op twee wereldoorlo-gen is de VN gevormd, met als hoofddoel de preventie van oorlog. In het VN-Handvest is elk onderling gebruik van of dreigement met geweld tussen staten verboden. Afge-zien van zelfverdediging loopt het pad van gelegitimeerd aanwenden van geweld door staten via de VN-Veiligheidsraad, die resoluties aan kan nemen die het toepassen van geweld legaliseren.
Zelfs of wellicht voornamelijk, een gewapend conflict kenmerkt zich niet door wette-loosheid. Als er sprake is van een gewapend conflict, gelegitimeerd door de VN-Veiligheidsraad of niet, is het humanitair oorlogsrecht toepasselijk dat grenzen stelt aan het gebruik van geweld door staten, groepen en individuen. Dit humanitair oor-logsrecht is voornamelijk vastgelegd in de vier Geneefse Conventies, inclusief de Aan-vullende Protocollen.
Een kenmerk van een gewapend conflict is het recht op meer actieve zelfbescherming en bescherming van essenti??le middelen. Het toepassen van dit recht op de situatie tussen koopvaarders en piraten faalt echter. De definitie over toepasselijkheid van het humanitair oorlogsrecht, zoals gehanteerd door internationale tribunalen, spreekt over langdurige vijandigheden met voldoende ernst tussen twee georganiseerde groepen. Bij de situatie rond Somali?? is geen sprake van een georganiseerde groep en de ernst, on-danks betreurenswaardige incidenten, is van onvoldoende niveau.
Kortom, voor het gebruik van geweld bij de bestrijding van piraterij is het humanitair oorlogsrecht zoals vastgelegd in de Geneefse Verdragen en Aanvullende Protocollen, geen basis.
2.3.2. Rechtshandhaving
Kijkend naar piraterij is het Zeerechtverdrag, onderzocht in Hoofdstuk 1.44 van deze scriptie, de voornaamste bron van legitimering van geweld. Relevant voor piraterij is de plicht van alle landen om samen te werken in de onderdrukking van piraterij op volle zee , dat de vlaggenstaat een piratenschip zijn nationaliteit kan ontnemen en dat op volle zee een piraat door elke staat mag worden aangehouden, ook met geweld.
Belangrijke conclusie voor het vervolg van de scriptie is dat het Zeerechtverdrag bij het bestrijden van piraterij alleen universele rechtsmacht toekent op volle zee, dus niet in de territoriale wateren. Ook kan worden geconcludeerd dat er in het Zeerechtverdrag geen rekening wordt gehouden met het wegvallen van het bestuur van een land en de groei van piraterij in een dergelijk machtsvacu??m.
Naast het gebruik van geweld door staten zijn er verder geen verdragen bekend die ge-weld toestaan of legitimeren bij rechtshandhaving door private partijen. A contrario zijn er wel verdragen bekend waar private partijen, zowel koopvaarder als piraat, rechten aan kunnen ontlenen, zoals het recht op leven, het recht op een zorgvuldige rechtsgang en het recht op respectvolle behandeling en vrijwaring van willekeurige aanhouding en detentie. De toepasbaarheid van deze verdragen zal in Hoofdstuk 4 Reflectie onder-zocht worden.
2.4. Zelfverdediging
Het gebruik van geweld met als grondslag het recht op zelfverdediging voelt intu??tief aan als een natuurrecht. Het wordt ook wel het inherente ofwel onvervreemdbaar recht op zelfverdediging genoemd en valt onder de mensenrechten. In deze paragraaf wordt dit concept uitgewerkt op internationaal en op nationaal niveau.
2.4.1. Internationale context
Gelet op vorige paragrafen is in de 20ste eeuw het uitoefenen van geweld op zee door private partijen vrijwel volledig uitgebannen en rest alleen het gebruik van geweld in-dien dit is gebaseerd op het recht van zelfverdediging.
Onderstaande definitie van zelfverdediging is breed geaccepteerd en ook vastgelegd in een verdrag:
”..is een persoon niet strafrechtelijk aansprakelijk indien, ten tijde van de ge-dragingen die persoon redelijk handelt ter verdediging van zichzelf of van een an-dere persoon, (‘), tegen een dreigend en wederrechtelijk gebruik van geweld op een wijze die evenredig is aan de mate van gevaar voor de persoon of de andere persoon (”).
De commentaren behorende bij het Zeerechtverdrag stellen dat verdediging van een schip op volle zee gezien moet worden als zelfverdediging van de eigen persoon, gezien de grote afhankelijkheid van de opvarende ten opzichte van het schip. Tijdens het op-stellen van het Zeerechtverdrag stelden verschillende staten dat een slachtoffer van piraterij bij het uitoefenen van zelfverdediging het aanvallende schip mag boarden, zonder daarmee het verbod voor private schepen om piratenschepen in beslag te ne-men, te breken. Deze benadering maakt het daardoor niet mogelijk dat een derde par-tij, bijvoorbeeld een ander privaat schip, te hulp schiet.
Op dit moment bestaat er geen internationale consensus noch jurisprudentie over wat het bestanddeel ‘redelijkheid’ bij zelfverdediging betekent. Dit bestanddeel kan objec-tief worden ge??valueerd door na te gaan wat redelijk is voor een neutrale derde, maar ook subjectief door redelijkheid uit te leggen vanuit het perspectief en geheel van erva-ringen van het slachtoffer. De richtlijnen van het IMO duiden op een objectieve bena-dering.
Ook is er geen consensus over het bestanddeel ‘evenredigheid’. Wat is een evenredige respons tijdens een aanval door piraten? Wat is een evenredige respons tijdens een dreigende of potentiele aanval door piraten? En wanneer slaat dreiging om in realiteit?
Het is gebruikelijk dat mensen die namens een overheid geweld mogen uitoefenen op-geleid en getraind zijn in het inschatten van dreigende situaties, en voor elke inzet ge-briefd worden met geweldsinstructies. Bij politie en private bewaking spreekt men vaak van ‘Geweldinstructies’ of van ‘Rules on Use of Force’, terwijl in de militaire context sprake is van ‘Rules of Engagement’. Er zijn reeds verschillende geweldinstructies voor private maritieme zelfverdediging opgesteld, maar geen enkele van deze regels heeft door brede adoptie of implementatie een belangrijke positie verworven.
Conclusie is dat het recht op zelfverdediging erkend wordt, maar dat er geen internati-onale kaders of jurisprudentie bekend zijn om rechtszekerheid te bieden aan, bijvoor-beeld, kapiteins van koopvaardijschepen. Deze gehele discussie over effectieve zelfver-dediging wordt academisch in de Nederlandse context, aangezien het in bezit hebben van adequate vuurwapens niet is toegestaan, waar dit wel een goede oplossing zou kunnen zijn.
2.4.2. Nationale context
Zoals reeds beargumenteerd geldt aan boord van een Nederlands koopvaardijschip te allen tijde het Nederlands recht, soms samenlopend en overlappend met het recht van een kuststaat. Daarom wordt het recht op zelfverdediging voornamelijk door de Neder-landse context ingevuld.
Zelfverdediging staat in het Nederlandse strafrecht bekend als noodweer, een algemene wettelijke strafuitsluitingsgrond vastgelegd in artikel 41 lid 1 WvSr, meer specifiek een rechtvaardigingsgrond die luidt:
Niet strafbaar is hij, die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdedi-ging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke, we-derrechtelijke aanranding.
Waar in de internationale context de verdediging van een goed niet genoemd is, maakt noodweer in de Nederlandse context geen onderscheid. Echter voor de interpre-tatie in de maritieme sfeer is een aanval op een schip gelijkgesteld aan een aanval op een persoon, aangezien zij sterk tot elkaar veroordeeld zijn op zee.
De Hoge Raad bepaalde dat de ‘enkele vrees’ voor een aanval geen grond is voor een beroep op noodweer. Als zodanig moet bepaald worden wanneer een beroep op noodweer succesvol gedaan kan worden. De waarneming van een klein snel varend bootje met gewapende mannen langszij een koopvaardijschip is een sterke aanwijzing dat er sprake is van een dreigende aanval, maar er bestaat een geringe kans dat het om een onschuldige visser gaat of de lokale douane.
Een andere voorwaarde voor noodweer is de onmiddellijkheid. Wanneer de aanval af-geslagen is, of wanneer de piraten zich terugtrekken, is het gebruik van geweld geba-seerd op noodweer niet langer toegestaan.
De volgende voorwaarden zijn subsidiariteit en proportionaliteit. De eerste eist dat het gebruik van geweld een ‘last resort’ is. In de context van een koopvaardijschip moet gedacht worden aan alternatieven als snel wegvaren, veilige haven bereiken of hulp inroepen van nabije militaire schepen.
De proportionaliteit is van belang indien geweld wordt toegepast. Het geweld uitgeoe-fend door het schip, scheepsbemanning of private beschermers moet proportioneel zijn aan de dreiging van de piraten. Als een brandslang effectief zou zijn, dan moet deze gebruikt worden in plaats van vuurwapens. Echter, de moderne piraat is uitgerust met verdragende automatische geweren en granaatwerpers, waardoor de beslissing om over te gaan op het gebruik van geweld op basis van noodweer, reeds moet worden genomen wanneer de piraten op grotere afstand zijn. Dit kan de beoordeling van de situatie vertroebelen, omdat men als schip dan nog niet de dreiging kan vaststellen, hooguit inschatten.
Een vrij nieuw concept in de noodweerjurisprudentie is de culpa in causa. De aange-vallene kan schuld hebben als het hem te verwijten valt dat hij in de situatie terecht-komt waar hij kon verwachten noodweer nodig te hebben. De kapitein had een andere route kunnen nemen of in de haven passieve verdedigingsmiddelen aan kunnen bren-gen. Door deze voorzorgsmaatregelen niet in acht te nemen stelt hij zich met volle we-tenschap bloot aan het risico van piraterij. In Nederland heeft deze casus nog niet voor jurisprudentie gezorgd, maar internationaal is reeds beargumenteerd dat omvaren rond Afrika geen economisch re??le optie is.
Laatste relevante onderwerp bij noodweer is verboden wapenbezit. In het Bijlmer noodweer-arrest bepaalde de Hoge Raad dat noodweer met gebruik van een verboden vuurwapen nog steeds noodweer is, al leidde het wel tot een veroordeling voor verbo-den vuurwapenbezit.
Conclusie is dat via de vlaggenstaatjurisdictie noodweer onverkort toepasbaar is aan boord van een Nederlands koopvaardijschip, maar dat noodweer wel restricties kent. De effectiviteit van noodweer is mede afhankelijk van de middelen aan boord.
2.5. Wapenbezit
Hier wordt onderzocht het bezit van wapens benodigd voor het verdedigen van een schip tegen piraterij, met name voor private beveiligers.
Internationaalrechtelijk zijn er geen regels bekend die het in bezit hebben van vuurwa-pens toestaan. Nationaalrechtelijk is het in bezit hebben (dragen) van vuurwapens ver-boden. Er zijn wel mogelijkheden om hier een uitzondering op te maken; dit gebeurt door een vergunning (verlof) dat wordt afgegeven door de korpschef van politie of door het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit wordt geregeld door de Wet Wapens en Munitie (WWM) en de daarop gebaseerde regelgeving.
2.5.1. Dreiging
De dreiging voor een koopvaardijschip bestaat uit ‘?n of meerdere snel varende kleine bootjes (skiffs) die dreigend in de richting van het koopvaardij schip varen. Deze skiffs hebben in het algemeen een ladder en/of enterhaken bij zich om op het koopvaardij-schip te klimmen. De vuurwapens die worden meegevoerd zijn van een zwaar kaliber en dragen ver, meer dan 1000 meter. Ook worden er geweergranaten meegevoerd die aan boord van het koopvaardijschip ontploffen en daardoor zeer gevaarlijk zijn voor schip en bemanning. De piraten vuren vrijwel altijd met hun vuurwapens op het koopvaardij-schip om hun eisen tot overgave kracht bij te zetten. De dreiging begint dus reeds op 1200 tot 1500 meter vanaf het koopvaardijschip. Deze afstand is binnen een minuut overbrugd door een snelle skiff van de piraten.
Voor het gebruik van geweld gebaseerd op zelfverdediging zijn daarom meerdere soor-ten wapens nodig. Scherpschuttersgeweren, die op grote afstand de skiff kunnen uit-schakelen, maar ook vuurwapens die het koopvaardijschip op korte afstand kunnen verdedigen, zoals snelvuur en automatische wapens. Een doel van meerdere verdedi-gingswapens is de bescherming tegen en de afschrikking van piraten.
2.5.2. Internationaal
Voor het toepassen van effectief geweld in afwending van piraterij in de huidige reali-teit is behoefte aan zwaardere en verdragende wapens. Het in bezit hebben van wa-pens is internationaal niet geregeld en het ligt ook niet in de verwachting, gelet op de heterogene opvattingen van staten op dit moment. Het Wapenhandelsverdrag wacht nog op ratificatie van 50 staten. Dit verdrag ziet toe op de verantwoordelijkheid van staten om te beoordelen of wapenleveringen naar ongewenste bestemmingen kunnen gaan.
Indien militairen worden ingezet ligt de verantwoording voor het verplaatsen van wa-pens over grenzen bij het ministerie van Defensie. Indien particuliere beveiligers hun wapens meenemen over grenzen dan zal dit ook officieel moeten gebeuren. Om aan boord te komen van koopvaardijschepen in de gevaarlijke gebieden, dient men vaak landsgrenzen te passeren. Het passeren van grenzen met vuurwapens is dan onderha-vig aan de lokale wetgeving. Anders kan het zijn dat er illegaal wapens worden vervoerd en daarna worden meegenomen naar een Nederlands koopvaardijschip. Bovendien zijn er reeds kuststaten die het verbieden om met vuurwapens door hun TTW te varen.
2.5.3. Nationaal
Vooralsnog is wapenbezit een nationale aangelegenheid en dient er te rade gegaan worden bij de Wet Wapens en Munitie (WWM). Deze wet deelt wapens op in 5 catego-rie??n, waarvan er twee relevant zijn voor deze scriptie. Hieronder worden deze twee categorie??n geparafraseerd weergegeven:
Categorie II
‘ Vuurwapens die niet in een andere categorie vallen.
‘ Vuurwapens geschikt voor automatisch vuren.
Categorie III
‘ Vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen voor zover zij niet vallen onder categorie II sub 2 (automatische wapens), sub 3 (vermomde of aangepaste wapens) of sub 6 (bedoeld voor speciale lading, zoals traangas, etc.).
De WWM is slechts gedeeltelijk van toepassing op de krijgsmacht. Verdere relevante uitvoeringsbepalingen zijn te vinden in de Regeling Wapens en Munitie (RWM) en in de Circulaire Wapens en Munitie 2014 (CWM 2014). Deze circulaire bevat ook een explicie-te sectie over zelfverdediging waarin wordt vastgelegd dat wapens van Categorie III, na ontheffing door de Minister van Veiligheid en Justitie, toegestaan kunnen worden voor zelfverdediging. Normaal gesproken verleent de korpschef van politie een vergun-ning (verlof) tot het dragen van een vuurwapen van Categorie III.
Het vergunningenstelsel uit de wet- en regelgeving over wapens en munitie sluit verder wapens van Categorie II (waaronder automatische vuurwapens) uit. In de CWM 2014 wordt nogmaals expliciet aangegeven dat wapens van Categorie II niet in particuliere handen dienen te komen, dus ook niet voor private beveiligers op zee. Alleen de Minis-ter van Veiligheid en Justitie kan hiervoor ontheffing verlenen.
De CWM 2014 gaat verder in op de behoeftes van vuurwapens aan boord van schepen. In artikel 6 lid 2 van deze circulaire is geregeld dat voor zeeschepen die risico lopen op piraterij ‘?n handvuurwapen (pistool of revolver) en/of ‘?n geweer van categorie III is toegestaan na verkrijging van de wettelijk voorgeschreven ontheffing. Verder worden er voorschriften en beperkingen aangeven op het gebied van opslag en gebruik van deze vuurwapens aan boord. Ook moeten gebruikers van deze vuurwapens opgeleid en ge-traind zijn voor deze wapens.
2.6. Conclusies
Uit dit hoofdstuk blijkt dat heden ten dage het geweldsmonopolie, ook op zee, in han-den is van de staat. Het recht van het gebruik van geweld op zee door private partijen is vrijwel volledig uitgebannen.
Voor koopvaardijschepen, inclusief hun eventuele private beschermers, geldt onder de Nederlandse wet en onder het internationaal recht alleen noodweer ofwel zelfverdedi-ging als grond voor het gebruik van geweld.
Voorts is gebleken dat qua bewapening het maximaal mogelijk is om ‘?n handvuurwa-pen en/of ‘?n geweer aan boord van een Nederlands koopvaardijschip te hebben.
Hoofdstuk 3 Private beveiliging op zee
3.1. Inleiding
Het internationaal gewoonterecht en het Zeerechtverdrag bevatten een duidelijke defi-nitie van piraterij en kennen universele jurisdictie toe aan staatschepen (zoals oorlogs-schepen en kustwachtschepen) voor het optreden tegen piraterij, ook met het gebruik van geweld.
Het SUA-Verdrag maakt ook geweldsdaden op zee niet zijnde piraterij vervolgbaar en faciliteert uitlevering en verdere vervolging na aanhouding. Het SUA-Verdrag rijkt niet verder dan de verdragstaten. Gewapende private beveiliging was ten tijde van het on-derhandelingsproces van het Zeerechtverdrag geen statenpraktijk. Tegenwoordig zijn private beveiligingsbedrijven een internationale realiteit, en ze zijn actief in vele lan-den. Personeel van dergelijke bedrijven hebben vaak een militaire achtergrond. Markant voorbeeld is de recente inzet van deze particuliere bedrijven in Irak en Afgha-nistan door de Verenigde Staten, waar meer civiel personeel aanwezig was dan militai-ren, hetgeen niet zonder incidenten gepaard ging. Ook het Nederlandse ministerie van Defensie heeft Afghaanse private bewaking ingezet en wel bij de bescherming van Kamp Holland.
3.1.1. Incidenten
Meerdere staten implementeren beveiliging op zee op verschillende manieren. Elke implementatie kan leiden tot precaire situaties. Een zeer relevant voorbeeld is de casus van de Enrica Lexie. Deze Italiaanse tanker werd beschermd door een Italiaans Vessel Protection Detachment (VPD), oftewel door Italiaanse militairen aan boord. In de veron-derstelling onder aanval te zijn van piraten is door deze militairen geschoten op wat later bleek een Indiaas visserschip, hierbij kwamen twee Indiase personen te overlijden. Het Italiaanse schip is naar de haven gedwongen door de Indiase kustwacht en lucht-macht, alwaar de Italiaanse militairen gearresteerd werden. Ze werden aangeklaagd voor, onder andere, moord. Dit vormde het begin van een diplomatieke rel en van een interessant vraagstuk over jurisdictie. Een vergelijkbaar incident vond plaats voor de kust van Jemen, met een Russisch VPD aan boord van een Noors koopvaardijschip. Ook hier vielen onschuldige dodelijke slachtoffers niet zijnde aanvallende piraten.
3.1.2. Statenpraktijk
In bovenstaand voorvallen was er geen sprake van private bescherming, maar van een VPD, wat militaire bescherming is. Dit zijn de twee smaken die voorkomen. Op dit mo-ment is de houding van staten ten opzichte van private bescherming op zee zeer wisse-lend. Afgelopen jaar zijn verscheidene landen, zoals Denemarken, Griekenland, Cyprus en Itali?? van standpunt veranderd, en hebben private beveiliging toegestaan. Duits-land, Zweden en Frankrijk zijn het op dit moment actief aan het overwegen. Verenigd Koninkrijk en Noorwegen zijn in 2011 omgegaan. Op dit moment is ook Nederland zich aan het beraden op het toestaan van PMSC’s.
Ondanks het internationale karakter van piraterij dient men bij private beveiliging toch voornamelijk te kijken naar de nationale wetgeving, omdat die uiteindelijk bepaalt of en hoe men gewapende private beveiligers inzet aan boord van Nederlandse koopvaar-dijschepen. Zie hiervoor ook Hoofdstuk 2.4.2. van deze scriptie.
Zoals eerder beargumenteerd is het voorhanden hebben van zware vuurwapens een gewenste situatie voor particuliere beveiliging tegen piraterij. De vergunning hiertoe is effectief binnen de eigen TTW en op volle zee, maar bij samenlopende jurisdictie gaat de territoriale jurisdictie van een kuststaat voor. In de huidige praktijk komt het regel-matig voor dat PMSC’s aangehouden en vervolgd worden onder nationale wapenwet van de kuststaat.
3.1.3. Leeswijzer
In hoofdstuk 1 zijn de grove indeling en belangrijke concepten van jurisdictie aan bod gekomen, terwijl Hoofdstuk 2 het monopolie van de staat op geweldgebruik onder-zocht. In het onderhavige hoofdstuk komen deze onderwerpen samen bij het bespre-ken van de juridische positie van private gewapende bescherming op zee. In dit hoofd-stuk worden de juridische kaders van gewapende private beveiliging op zee onderzocht, door op zoek te gaan naar de situatie bij andere staten en op land.
De deelvraag die hier moet worden beantwoord is het vraagstuk rond de juridische po-sitie van gewapende private bescherming op zee en of hiervoor eventuele juridische obstakels zijn. Eerst zal hiertoe een rechtsvergelijking worden gemaakt tussen publieke en private bescherming op volle zee. Daarna wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn binnen de TTW van een vreemde kuststaat. Vervolgens wordt het Nederlandse recht onderzocht op dit onderwerp, evenals enige internationaal privaatrechtelijke re-gelgeving, ook wel bekend onder de naam soft law. Dit hoofdstuk eindigt met de con-clusies.
3.2. Publieke versus private bescherming
Zoals eerder beargumenteerd brengt het claimen van het geweldsmonopolie door de staat een verantwoordelijkheid met zich mee om de onderdanen te beschermen tegen niet gelegitimeerde geweldplegingen. Deze publieke respons tegen piraterij heeft een sterk internationaal karakter. Vele landen hebben personeel en eenheden ingezet, waardoor de bestrijding plaats vindt in internationale verbanden. De realiteit leert dat rond Somali?? het aantal aanvallen van piraten sterk is afgenomen, maar ook dat er een verdrijvingseffect heeft plaatsgevonden.
Door gebruik te maken van een moederschip, vaak een gekaapt visserschip, verleggen piraten hun werkgebied en vergroten zijn hun actieradius tot 2000 mijl vanaf het land. Daar dit werkgebied zich niet langer concentreert voor de kust is de effectiviteit van militaire patrouilleschepen sterk afgenomen. In de huidige praktijk zijn er op elk mo-ment ongeveer vijf oorlogsschepen beschikbaar om een zeegebied met een oppervlakte groter dan Europa te patrouilleren.
3.2.1. Publieke bescherming
Verschillende staten gaan verschillend om met de houding ten opzichte van wapens en het geoorloofd gebruik van geweld. Zelfs binnen Europa liggen de uitersten verder uit elkaar dan op eerste gezicht doet vermoeden. Het gaat te ver voor deze scriptie te on-derzoeken hoe de meeste relevante staten omgaan met particuliere beveiligers en wa-penbezit op zee, mede omdat dit reeds extensief is ge??nventariseerd door anderen.
Om de blijvende dreiging het hoofd te bieden zijn verschillende overheden begonnen met het inzetten van Vessel Protection Detachments (VPD’s). Dit zijn militaire eenheden die ingescheept worden aan boord van koopvaarderdijschepen gedurende de tijd dat deze de gevarenzone doorkruisen.
Het cruciale verschil tussen een VPD en een PMSC is dat een VPD bestaat uit militairen in uniform, in een gezagsstructuur, onder militaire discipline en als zodanig gelegiti-meerd zijn om het geweld van de staat ten uitvoer te brengen.
Deze oplossing schept duidelijkheid in twee belangrijke aspecten. Ten eerste is er spra-ke van door overheid gereguleerd geweld en ten tweede lopen de lijnen van aansprake-lijkheid naar de staat waartoe het VPD behoort.
De inzet van VPD’s wordt geregeld door de overheid op aanvraag van de reder. De prak-tijk leert dat niet alle verzoeken worden ingewilligd of kunnen worden ingewilligd. De oorzaken hiervoor liggen bij de beperkte beschikbaarheid van VPD’s, gebrek aan flexibi-liteit van de koopvaardijschepen om aanpassingen in het vaarschema op te kunnen opvangen en de kosten die in rekening gebracht worden door de overheid aan de re-der.
3.2.2. Private bescherming
Als gevolg van deze beperkingen, maar ook omdat niet alle staten VPD’s beschikbaar stellen is de rol van PMSC’s in opkomst. Personeel van PMSC wordt ook wel Privately Contracted Armed Securiy Personeel (PCASP) genoemd. Dit personeel is vaak voorzien van certificaten, die echter geen offici??le publiekrechtelijke status hebben. Het perso-neel heeft dezelfde legale status als andere zeevarenden aan boord van een koopvaar-dijschip.
De inzet van PMSC’s ondermijnt de idee dat de kustwacht of de marine de primaire rol hebben in het beschermen van private schepen op zee. Hoewel de Europese Com-missie in 2010 het Europese standpunt nog verwoorde en het gebruik van PMSC’s keuze afraadde , is er op dit moment veel meer heterogeniteit in deze opvatting. Wetgeving omtrent PMSC’s verschilt sterk per vlaggenstaat, waar Frankrijk en Japan het expliciet verbieden.
Ook de IMO reageert op de huidige praktijk en roept op om meer regulering, aangezien het gebruik van PMSC’s aan sterke toename onderhavig is. Hoewel de IMO zich inzet om kaders te scheppen voor uniforme en gereguleerde inzet, blijft zij weg van een ad-vies over het gebruik van PMSC’s, wellicht gelet op het feit dat dit een nationale aange-legenheid is. Zij adviseert de inzet van gewapende beveiligers additioneel en secundair aan non-letale middelen, maar pas na een risico-analyse.
Ook wordt het belang van PMSC’s geduid als een tijdelijke maatregel, tot het tijdstip dat de overheden hun verantwoordelijkheid hebben genomen en de zee??n veiliger zijn.
Nederland staat niet bij voorbaat negatief tegenover het gebruik van gewapende priva-te beveiligers op zee en laat ruimte open om dit te onderzoeken.
3.3. Vreemde territoriale wateren
Alle schepen hebben het recht van onschuldige doorvaart door de Territoriale Zee (TZ) van vreemde kuststaten. Zolang de intenties en acties van deze schepen onschuldig zijn kunnen zij ongestoord door elke TZ varen. Met het meer gewoon worden van een 12-mijls zone in plaats van een 3-mijls zone voor de TZ is dit punt, afkomstig uit het ge-woonterecht en besproken in Hoofdstuk 1.4.1., expliciet opgenomen in het Zeerecht-verdrag. Intentie van dit gedeelte van het Zeerechtverdrag is de vrijheid van navigatie te borgen, welke op haar beurt de handel en de welvaart bevordert. Het is ongewenst om als zeevarend schip steeds aan wisselende wetgevingen te moeten voldoen.
De vraag rijst of het aan boord hebben van een gewapende PMSC nog steeds onder onschuldige doorvaart valt.
3.3.1. Onschuldige doorvaart
Het recht op de onschuldige doorvaart is vastgelegd in artikel 17 Zeerechtverdrag, met in artikel 18 Zeerechtverdrag een uitwerking van de betekenis van deze doorvaart. De betekenis van onschuldige doorvaart wordt verder gedefinieerd in artikel 19 lid 1 Zee-rechtverdrag en verder ingevuld met een opsomming van activiteiten in lid 2 van dit artikel, die de doorvaart niet langer onschuldig maken.
Artikel 19. Betekenis van onschuldige doorvaart
1. De doorvaart is onschuldig zolang zij geen gevaar oplevert voor de vrede, de orde of de veiligheid van de kuststaat. Een zodanige doorvaart moet plaats vinden overeenkomstig dit Verdrag en de andere regels van het internationaal recht.
2. De doorvaart van een vreemd schip wordt geacht gevaar op te leveren voor de vrede, de orde of de veiligheid van de kuststaat indien het zich in de territoria-le zee bezighoudt met enigerlei van de onderstaande activiteiten:
a. bedreiging met of gebruik van geweld tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van de kuststaat of enigerlei andere handelwijze die in strijd is met de beginselen van het internationale recht, ver-vat in het Handvest der Verenigde Naties;
b. oefeningen met wapens van enigerlei aard;
‘
f. het lanceren, doen landen of het aan boord nemen van militair materieel;
‘
l. andere activiteiten die niet rechtstreeks samenhangen met de doorvaart.
3.3.2. Geweldgebruik tijdens onschuldige doorvaart
In artikel 19 lid 2 onder a Zeerechtverdrag valt te lezen dat, in lijn met het VN-Handvest (zie Hoofdstuk 2.3. van deze scriptie), bedreiging met of het gebruik van geweld verbo-den is. Dit Handvest en daardoor ook dit lid 2 onder a gaat over interstatelijk geweld en verplicht staten hun oorlogsschepen niet te gebruiken voor interstatelijk geweld. Als zodanig is zij niet van toepassing op koopvaardijschepen. Mocht dit argument niet houden, dan valt ook aan te dragen dat de aanwezigheid van een PMSC sterk verschilt met de aanwezigheid van een oorlogsschip. Een koopvaardijschip dat door een TZ vaart en zich daar verdedigt tegen gewapende rovers, vormt geen bedreiging van de soeve-reiniteit van de kuststaat en valt ook om die reden buiten het bereik van dit lid 2. Als laatste is er het vangnet gerelateerd aan individuele en collectieve zelfverdediging dat geweld legitimeert in de territoriale zee.
Het volgende onderdeel, artikel 19 lid 2 onder b Zeerechtverdrag noemt het oefenen met wapens van enigerlei aard als uitsluitingsgrond voor onschuldige doorvaart. Net als het vorige lid is deze bepaling niet geadresseerd aan koopvaardijschepen, maar aan oorlogsschepen. Ook door het gebruik van het woord ‘oefening’ valt het geweld geba-seerd op zelfverdediging niet onder deze bepaling.
Het struikelblok in artikel 19 lid 2 onder l Zeerechtverdrag is echter de uitdrukking ‘acti-viteiten die niet rechtstreeks samenhangen’, wat een zeer generieke bepaling betreft. Staten kunnen dit artikel ruim interpreteren en private bescherming zien als een derge-lijke niet-rechtstreeks samenhangende activiteit. Hoewel dit vergezocht lijkt wordt later beargumenteerd dat dit toch onderdeel uitmaakt van de rechtspraktijk van meerdere staten.
3.3.3. Toepasselijkheid wetgeving kuststaat
Verdere bescherming voor onschuldige doorvaart kan gevonden worden in de beper-king van de mate waarmee de kuststaat haar wetten en regelgeving kan opleggen aan vreemde koopvaardijschepen. Artikel 21 lid 2 Zeerechtverdrag bepaalt dat de wetten en voorschriften van de kuststaat niet van toepassing zijn op de bemanning of de uitrus-ting van vreemde schepen, anders dan de algemeen aanvaarde internationale regels of normen. Hierbij is voor de PMSC’s de term ‘bemanning’ relevant, omdat het de kust-staat niet is toegestaan haar wetten en voorschriften toe te passen op de opleiding of kunde van de bemanning van een vreemd schip, inclusief PMSC’s, anders dan de geac-cepteerde internationale regels en normen. Deze laatste bestaan niet voor PMSC’s.
3.3.4. Wapens tijdens onschuldige doorvaart
Het is interessant om te bezien of eenzelfde redenering voor geweldsgebruik toe te passen is op het voorhanden hebben van wapens. Artikel 23 Zeerechtverdrag stelt dat nucleair voortgestuwde schepen en schepen die radioactieve of andere intrinsiek ge-vaarlijke of schadelijke stoffen vervoeren ook het recht hebben op onschuldige door-vaart, mits hun papierwerk in orde is. Waarom zou in de intentie van het Zeerechtver-drag het zelfde niet gelden voor wapens? Op basis van artikel 21 lid 1 onder h Zeerecht-verdrag kan de kuststaat haar eigen douanevoorschriften tegenwerpen, maar douane-voorschriften zijn relevant bij het in- en uitvoeren van goederen en zien niet toe op onschuldige doorvaart. Een bredere opvatting bestaat alleen in de strijd tegen verdo-vende middelen, waar extra vervolgingsmogelijkheden bestaan tijdens de onschuldi-ge doorvaart.
Vanuit een andere benadering kan beargumenteerd worden dat de term ‘uitrusting’ van artikel 21 lid 2 Zeerechtverdrag ook wapens omvat. Deze redenering gaat echter spaak op het gebrek aan internationale regelgeving of normstelling, waar hetzelfde ar-tikel naar verwijst. Voor de bemanning (m.u.v. private beveiligers), de constructie en de navigatie-uitrusting bestaan internationale normen, veelal vastgelegd in IMO-verdragen. Voor wapens ter bescherming tegen piraterij bestaat nog geen algemeen geaccepteerde regelgeving, terwijl de stelling dat wapens tot de uitrusting van het schip behoren, vooralsnog te betwisten valt.
Naast de rechtstheorie bestaat er de rechtspraktijk. Vanuit een inventarisatie van de IMO blijkt dat er op het gebied van wapens aan boord van koopvaardijschepen, ook in vreemde TTW, een lappendeken aan voorschriften geldt. In Maleisi?? moeten bewapen-de PMSC’s een vergunning kopen voor de TTW, want zonder deze vergunning kunnen ze gearresteerd worden. Saudi-Arabi?? staat wapens toe, maar stelt voorschriften voor ver-zegelde opslag binnen haar TTW. Oman staat wapens toe in haar TTW, maar niet langer dan 96 uur. Nigeria verbiedt expliciet bewapende beveiligers in haar TTW.
3.3.5. Conclusies
De conclusies luiden dat op basis van het Zeerechtverdrag de onschuldige doorvaart is veilig gesteld. Maar ook dat de relatie tussen wapens en PMSC’s ten opzichte van on-schuldige doorvaart door vreemde TZ’s niet is gedefinieerd. En vervolgens dat het op-leggen van regels door een kuststaat aangaande wapens aan boord van vreemde koop-vaardijschepen tijdens onschuldige doorvaart door de TZ niet expliciet verboden is en reeds gebeurt.
3.4. Nederlands recht
Aan boord van een Nederlands gevlagd koopvaardijschip geldt Nederlandse wet- en regelgeving; het zij nogmaals gezegd. Deze wet- en regelgeving stelt dat er geen wapens mogen worden gedragen door niet-staatsactoren, anders dan met een vergunning. Hieronder wordt dit verder onderzocht en wordt de strikte Nederlandse wetgeving ver-geleken met de recente EU-verordening waarin het dragen van vuurwapens wordt toe-gestaan bij het vervoeren van eurocontanten.
Aan boord van een Nederlands schip geldt het materieel Nederlands recht, zie ook Hoofdstuk 1 van deze scriptie. Dit cre??ert twee obstakels voor de PMSC’s op Nederland-se bodem. Ten eerste is het in bezit hebben van wapens op basis van de WWM verbo-den en ten tweede is het in georganiseerde vorm handhaven van orde of beveiligen zonder vergunning niet toegestaan.
3.4.1. Particuliere beveiliging op land
Een natuurlijk startpunt voor beveiliging op zee is beveiliging op land. In Nederland zijn de verplichtingen en de bevoegdheden geregeld in de Wet Particuliere beveiligingsor-ganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en bijbehorende regelingen. In dit opzicht cre-eert de wet meer verplichtingen dan bevoegdheden. De wet regelt onder andere een vergunningstelsel, certificering, opleidingseisen, beoordeling op betrouwbaarheid en een klachtenregeling.
De bevoegdheden van particuliere beveiliging zijn zeer beperkt en ze zijn vrijwillig voor degenen die ze ondergaan. Een onderneming mag voor een ruimte of terrein bepaalde regels stellen en deze laten handhaven door private beveiliging. De regels moeten dui-delijk gecommuniceerd zijn, zodat de persoon de keuze heeft voordat hij het terrein betreedt om deze regels te accepteren of het terrein niet te betreden. Wat betreft geweld zijn er geen extra bevoegdheden en gaan de mogelijkheden niet verder dan het zogenaamde ‘burgerarrest’, waarbij het gebruik van geweld, behoudens noodweer, aan de politie is voorbehouden.
Vooruitlopend op een eventuele oplossing kan reeds gezegd worden dat de bruikbaar-heid van de Wpbr voor het specifieke doel van private beveiliging op zee is gelegen in het vergunningstelsel, betrouwbaarheid en certificering van beveiligers, maar dat voor wapens geen enkele extra ruimte wordt geboden.
3.4.2. EU voorschriften in Nederland
Wat betreft wapengebruik heeft Nederland een uitgesproken positie in vergelijking tot andere landen. Noch in de particuliere beveiliging, noch bij geldtransporten mogen beveiligers in Nederland wapens voorhanden hebben.
In de Europese wetgeving zijn specifieke maatregelen genomen voor het regelen van internationaal transport van eurocontanten. Zodra een geldtransport een land binnen-rijdt waar het voorhanden hebben van wapens verboden is, moeten deze in een specia-le brandkast opgeborgen worden, die alleen ontsloten kan worden vanaf een centrale locatie.
Voor Nederlandse beveiligingsbedrijven is de praktijk nog stringenter, aangezien zij voor een internationaal transport in Nederland geen wapens voorhanden mogen hebben, ook niet in een brandkast. Met deze ietwat complexe regeling regelt het Europees Recht hoe om te gaan met het voorhanden hebben van wapens in verschillende juris-dicties binnen de Europese Unie.
3.4.3. Conclusies
Conclusies zijn dat hoewel de Wbpr niet ingericht is met PMSC’s in gedachte, zij wel mogelijkheid biedt om dit type beveiliging te reguleren.
Wat betreft vuurwapens is de Nederlandse wetgeving niet toereikend voor particuliere bescherming op zee.
3.5. Soft Law
Met soft law wordt in deze scriptie bedoeld regelgeving die democratische legitimatie ontbeert. Het gaat met name om aanwijzingen, aanbevelingen en regels die zijn over-eengekomen tussen particuliere ondernemingen. Dus een geheel van regelingen dat door zelfregulering tot stand is gekomen en voornamelijk gedragsbepalingen bevatten voor degenen die tot een bepaalde beroepsgroep behoren, zoals particuliere gewapen-de beveiligers. Afdwingen van nakoming van soft law is moeilijk.
3.5.1. Internationaal privaat rechtelijk
Nu er in het Nederlands recht en het internationaal publiek recht niets tot weinig gere-geld is voor particuliere beveiliging op zee moet er te rade gegaan worden bij de inter-nationaal privaatrechtelijke context, waar regulering van particuliere beveiliging reeds verder ontwikkeld is. Verschillende entiteiten en belangenvertegenwoordigers hebben richtlijnen en adviezen opgesteld om particuliere beveiliging op zee te reguleren.
De IMO geeft in deze drie aanbevelingen. E??n voor vlaggenstaten, ‘?n voor kuststaten en ‘?n voor reders en kapiteins. Ook de VN, verzekeraars en reders laten zich niet onbetuigd, hetgeen zich vertaalt in een myriade van richtlijnen. Ook overheden, zoals het Verenigd Koninkrijk en India geven niet dwingende richtlijnen uit.
Om die redenen heeft de Zwitserse overheid de International Code of Conduct for Private Security Providers (ICoC 2010, ook wel Montreux 2010) ge??nitieerd, met betrokkenheid van vele belanghebbenden. Dit document bouwt verder op de beginselen en principes van het Montreux Document uit 2008 en is erop gericht dat ook de particuliere be-veiligingsbranche hun beginselen en normen baseren op de internationale mensen-rechten en het humanitair recht, maar ook om de verantwoordingsplicht van de bevei-ligingsindustrie te verbeteren door de oprichting van een extern onafhankelijk toezicht mechanisme en een klachtenregeling.
Door ondertekening van het ICoC 2010 committeren particuliere beveiligingsbedrijven zich publiekelijk om te opereren in overeenstemming met deze gedragscode. Van deel-nemende beveiligingsbedrijven wordt verwacht dat zij trachten om andere leden van belangenverenigingen over te halen om ook de ICoC 2010 te ondertekenen.
Bij het bestuderen van al deze regelingen komen telkens dezelfde aspecten aan bod. Relevant voor deze scriptie zijn dat wapenvergunningen, certificering, controle procedu-res en geweldsinstructies.
3.5.2. Conclusie
Een voorzichtige conclusie is dat er overeenstemming bestaat welke onderwerpen gere-geld moeten worden, maar dat er nog geen leidende definities, methodes, middelen en doctrines zijn, die als universeel geaccepteerde normen voor gewapende private bevei-liging op zee kunnen gaan gelden in de toekomst.
3.6. Conclusies
Internationale normstelling voor gewapende private beveiligers aan boord van koop-vaardijschepen is in ontwikkeling, maar nog niet gereed.
De obstakels tot een effectieve situatie rond private beveiliging op zee vinden we in de nationale wetgeving en in de wetgeving van vreemde kuststaten.
Het internationale verdragenrecht faciliteert de onschuldige doorvaart voor een koop-vaardijschip met bewapende PMSC aan boord. In de praktijk maken kuststaten vaak gebruik van hun discretionaire bevoegdheid tot het stellen van additionele regels, die deze doorvaart onmogelijk maken of sterk belemmeren.
Het Nederlandse nationaal recht faciliteert een vergunningstelsel voor vuurwapens, maar staat het benodigde wapentuig aan boord niet toe.
Het is in tegenstelling tot veel andere, ook Europese landen niet toegestaan om op Ne-derlandse koopvaardijschepen gebruik te maken van gewapende private beveiligers als bescherming tegen piraterij.
Hoofdstuk 4 Reflectie
4.1. Inleiding
In dit reflectie hoofdstuk wordt het onderzoeksonderwerp nog een keer beschouwd, met name gericht op de toekomst. Het doel van het reflecteren is het vergroten van het begrip en inzicht van het onderwerp. Hierbij staat centraal dat het geweldsmonopolie bij de staat ligt en dat er geen redenen aanwezig zijn om dit te veranderen.
Er wordt gereflecteerd op de mogelijkheid om geweld te delegeren aan private partijen. De staat kan de uitvoering van het geweld wel elders beleggen, maar blijft de verant-woording hiervoor behouden en blijft er aansprakelijk voor. Daarom dient het delege-ren van geweldgebruik internationaal- en nationaalrechtelijk geregeld te zijn.
Voordat er wordt gereflecteerd op enkele mogelijkheden tot regulering van het geweld-gebruik bij piraterijbestrijding door private partijen, wordt er eerst gereflecteerd op de directe werking van het Europees Recht in deze. Er kan aangevoerd worden dat een lidstaat van de Europese Unie verplicht is om overal en altijd haar koopvaardijschepen te beveiligen tegen piraterij, omdat het Europees Recht dit voorschrijft. Indien dit het geval is dan zijn er mogelijk meer private beveiligers benodigd, omdat de publieke sec-tor dan een (tijdelijk) capaciteitsprobleem heeft. Een vermeerdering van private beveili-gers maakt het argument voor een wettelijke regeling nog sterker.
4.2. Directe werking Europees Recht
In zijn beschouwing in opdracht van de Stichting Maatschappij , Veiligheid en Politie (SMVP) geeft Knoops een interessante juridische afleiding. De afleiding begint bij het EVRM, waar de Nederlandse overheid de plicht heeft het recht op leven te eerbiedigen en de verplichtingen om schendingen te onderzoeken voor zover en voor zolang het effectieve controle heeft over het betreffende gebied, zoals een Nederlandse koop-vaardijschip op volle zee.
Het is algemeen geaccepteerd dat Europees Recht vaak directe werking toekomt, zo ook met Europese verdragen.
In jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt artikel 2 EVRM uitgelegd als een positieve verplichting:
‘to take such preventive operational measures as necessary and sufficient to pro-tect those individuals’
Uit deze jurisprudentie blijkt ook dat er reeds sprake is van een schending van deze positieve verplichting als er sprake is van ‘real and immediate risk’, en niet het minder veeleisende ‘gross negligence or wilful disregard of the duty to protect life’.
Kortgezegd, als de overheid haar plicht niet vervult door het beschermen van koop-vaardijschepen tegen piraten, dan hebben individuen en organisaties onder Europees Recht het recht om zichzelf te beschermen. Knoops baseert zich niet alleen op het EVRM en bijbehorende jurisprudentie door het EHRM, maar ook op het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) met bijbehorende jurispruden-tie door het Comit?? voor de Rechten van de Mens.
Toegepast op een koopvaardijschip gaat het Europees Recht voor op de Nederlandse WWM en mogen zwaardere vuurwapens onder het huidige positief Europees Recht voorhanden gehouden worden aan boord. Deze laatste stelling maakt Knoops duidelijk niet. Hij stelt slechts dat er uit geen enkele bron blijkt dat in deze van directe werking geen sprake zou zijn.
De moeilijkheid met dit internationaalrechtelijk perspectief is dat er vooralsnog geen rechtszekerheid aan ontleend kan worden, hetgeen onder het huidige recht de invulling en omvang van dit recht op bescherming heel onzeker laat.
Andere gerenommeerde auteurs claimen dat ook bij het niet volledig vervullen van de-ze plicht de staat niet per definitie haar alleenrecht op geweld kwijt is. Zolang de staat geweld van andere bronnen dan zichzelf als een aantasting van haar hoogste ge-zag ziet, kan zij effectief blijven in haar claim.
4.3. Nationale oplossingen
4.3.1. Militariseren van PMSC’s
Gelegitimeerde geweldpleging door private partijen is buiten zelfverdediging niet gere-guleerd in het Nederlands recht. Een voor de hand liggende oplossing is om het nodige geweldgebruik van het private naar het publieke domein te trekken. Met de overgang naar het publieke domein worden zowel geweldpleging als wapenbezit makkelijker han-teerbaar. Het aan boord hebben van militairen maakt van het schip nog geen oorlogs-chip, maar de militairen aan boord hebben wel het recht om actief achter piraten aan te gaan, en eventuele geweldplegingen worden uitgeoefend namens de staat. De juridische situatie is gelijk aan die van een VPD. De aansprakelijkheid voor de handelin-gen gaat over naar de staat en het vervoer van wapens over landsgrenzen, door de lucht en door vreemde TTW kan plaats vinden via de gebruikelijke diplomatieke kana-len.
Omdat het mogelijk een tijdelijk capaciteitsprobleem is van Defensie, zijn er meerdere mogelijkheden om private partijen naar het publieke domein te trekken.
Ten eerste kan men reservisten oproepen. Deze hebben reeds een militaire opleiding en kunnen tijdelijk terug onder de militaire tucht gesteld worden. Defensie gebruikt vaker reservisten voor specialistische functies om tijdelijke personele gaten te dichten.
Een stap verder is om de functies van publiek beveiliger open te stellen aan niet-militairen, mits zij aan de juiste vooropleiding hebben en de juiste kwalificaties hebben. Die worden dan tijdelijk als militair aangesteld.
Reservisten die in werkelijke dienst worden geroepen en burgers die tijdelijk als militair worden aangesteld zijn militair in werkelijke dienst en hebben dezelfde status als be-roepsmilitairen.
Vervolgens kan er voor worden gekozen om alleen de teamleider van de maritieme be-veiligers een leidinggevende militair te laten zijn. Als laatste kan er voor worden geko-zen om alleen private maritieme beveiligers mee te laten varen. De private maritieme beveiligers zijn dan gecertificeerd en gecontroleerd door Defensie, dat ook de verant-woording van dit team op zich neemt, al ware het militairen.
4.3.2. Vergunningenstelsel
Indien alle PMSC’s een vergunning moeten hebben voordat zij hun diensten mogen aanbieden, dan heeft de vergunningverlener in ieder geval controle over deze PMSC’s. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, zodat er een zekere mate van detaillering kan plaats vinden. Intrekking van een vergunning kan het gevolg zijn van de overtreding van zo’n voorwaarde, waardoor de PMSC geen diensten meer kan verkopen, hetgeen uiteindelijk kan leiden tot alleen maar kwalitatief goede PMSC’s. Dit zou kunnen leiden tot vermindering van het schenden van mensenrechten door de werknemers van deze commerci??le bedrijven, wat weer een goede uitwerking kan heb-ben voor de naam en faam van PMSC’s.
Naast vier inhoudelijke aspecten van een vergunningenstel, te weten: inhoud, duur, handhaving en co??rdinatie, kan men ook op de volgende vier factoren invloed uitoefe-nen: de bevoegdheden tot vergunningverlening, de organisatie daarvan, de procedure-eisen en de gehanteerde beslissingscriteria.
Voor Nederland geldt dat de uitvoer van strategische goederen (militair materieel en goederen voor twee??rlei gebruik, ook wel dual use goederen genoemd), vanwege veilig-heidsredenen en een reeks van internationale afspraken, aan voorwaarden is gebon-den. In de meeste gevallen is de uitvoer van zulke goederen in juridische zin verboden, tenzij daarvoor tevoren een vergunning is aangevraagd en verkregen. In sommige geval-len zijn er ook voorwaarden gesteld aan de invoer (bepaalde chemische stoffen) en doorvoer (militair materieel) van strategische goederen en kan ook daarvoor een ver-gunningplicht gelden. De verwerking en beoordeling van aanvragen voor uitvoer- en doorvoervergunningen, waarbij meerdere ministeries en diensten betrokken zijn, wordt samengevat met het begrip exportcontrole. Vergunningen worden uiteindelijk toege-kend of afgewezen door de Nederlandse regering.
Naast bovenstaande nationale vergunningen heeft ook de Europese Unie richtlijnen opgesteld op het gebied van wapenexport.
Er is geen vergunningenstelsel te vinden op het gebied van export van maritieme bevei-ligingsdiensten zoals aangeboden door de PMSC’s. Analoog aan de export van wapens en andere militaire diensten, kan men nationaal een vergunningenstelsel opzetten voor private maritieme beveiligingsdiensten. Ook kan men dit op Europees niveau regelen. Het voordeel van een dergelijk vergunningenstelsel is dat de Nederland dan een flexibel instrument tot haar beschikking heeft, dat naast legale aspecten ook de politieke en strategische doeleinden van de staat kan dienen, zoals het mensenrechtencriterium, uitzonderingen voor spanningsgebieden en internationale embargo’s.
Ook kan Nederland, bij eventuele misstanden, verantwoordelijk en aansprakelijk ge-houden worden. In de Verenigde Staten wordt zo’n nationaal vergunningenstelsel voor private beveiligingsdiensten reeds meer dan twintig jaar naar behoren toegepast.
Het nadeel is de handhaving, aangezien de uitvoering van de vergunningen, inclusief de voorwaarden, in het algemeen plaats vindt op volle zee. Bovendien kunnen de omstan-digheden en feiten, waaronder de diensten van de private maritieme beveiligingsbe-drijven plaatsvinden, snel ten nadele van Nederland veranderen, die op haar beurt geen instrumenten heeft om controle uit te oefenen. Ook kunnen er vertragingen op-treden bij het verlenen van de vergunningen, aangezien er veel informatie dient te worden ingewonnen door Nederland, voordat er een vergunning met voorwaarden kan worden uitgegeven.
4.4. Internationale oplossingen
Het unilateraal aanpassen van de Nederlandse wetgeving leidt er niet toe dat andere kuststaten particuliere beveiligers gaan accepteren in hun wateren. Multilaterale pro-blemen vragen om multilaterale oplossingen. Bouwende op Hoofdstuk 3.3 van deze scriptie zijn er meerdere paden om dit te bewerkstelligen. Omdat het hier gaat om een wetenschappelijke reflectie op het probleem wordt het realiteitsgehalte van de oplos-sing niet op de voorgrond geplaatst.
4.4.1. Nieuw verdrag
De expliciete manier is een specifiek internationaal verdrag of een aanpassing van een internationaal verdrag. Het aangewezen orgaan hiervoor is de IMO, aangezien daar reeds een actiebereidheid is om op te treden tegen piraterij en er veel ervaring is met verdragen en resoluties.
Door particuliere maritieme beveiliging binnen bepaalde grenzen toe te staan of in ie-der geval staten aan te sporen om aansluiting te zoeken bij internationale normen of gelijkluidende implementaties, kan onschuldige doorvaart ook mogelijk gemaakt wor-den voor beveiligde koopvaardijers. Dit is momenteel nog een heikel en onduidelijk punt binnen het internationaal zeerecht.
4.4.2. Zeerechtverdrag
De impliciete manier om private maritieme beveiliging wettelijk te regelen is om aan-sluiting te zoeken bij reeds bestaande artikel 21 lid 2 Zeerechtverdrag. Zoals beschreven in Hoofdstuk 3.3 van deze scriptie is een breed geldende norm over ‘uitrusting’ noodza-kelijk om te kunnen beargumenteren dat kuststaten geen additionele land-specifieke verplichtingen mogen stellen, of ze in ieder geval niet mogen opleggen aan schepen in onschuldige doorvaart.
Als een van de regelingen uit Hoofdstuk 3 van deze scriptie een algemeen geaccepteer-de status krijgt, dan kan deze bepaling gebruikt worden om onschuldige doorvaart met gewapende private beveiligers aan boord te bewerkstelligen.
4.4.3. Verbod op private maritieme beveiligers conform huurlingen
Op dit moment maken reders gebruik van PMSC’s zonder toestemming of medeweten van een staat. Door PMSC’s te verbieden, anders dan in relatie met een staat, wordt voorkomen dat het geweldsmonopolie van de staat doorbroken wordt. Door PMSC-personeel gelijk te stellen met huurlingen, kan men gebruik maken van bestaande ver-dragen.
Er bestaat een internationaal verbod op huurlingen. Dit is vastgelegd in meerdere ver-dragen, maar het verbod op huurlingen is zeker niet universeel. In de Geneefse Ver-dragen van 1949 wordt de term ‘huurling’ niet expliciet genoemd of gedefinieerd; ove-rigens wordt de huurling ook niet verboden. In VN-resoluties kan men sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw een trend ontdekken dat de huurling steeds meer aan banden werd gelegd, met name de inzet van huurlingen tegen zittende regeringen en het crimi-nele karakter van de klassieke huurling wordt benadrukt.
Indien men de private maritieme beveiliger zou willen verbieden, dan zou door aanpas-singen de term ‘huurling’ op een dusdanige wijze moeten worden vernauwd, dat ook de huidige private maritieme beveiligers hier onder komen te vallen. Ook andere ver-dragen die de term ‘huurling’ bevatten zouden voor aanpassing in aanmerking ko-men. Een verbod op private maritieme beveiligers conform het verbod op huurlingen in meerdere verdragen is dus een manier om private maritieme beveiligers te verbie-den.
Een geheel of gedeeltelijk verbod op private maritieme beveiligers conform huurlingen dient eerst te worden neergelegd in verdragen en is door de internationale gemeen-schap vrijwel niet te handhaven, omdat er geen controle- en/of handhavingsmechanis-me bestaat; ook het aan banden leggen van huurlingen via verdragen is niet geheel ge-lukt.
Een verbod op private maritieme beveiligers en de PMSC’s is een relatief eenvoudig instrument, maar lost niet het probleem op. Het is te verwachten dat een verbod op private maritieme beveiligers niet gecontroleerd wordt en dat de private maritieme beveiligingsbedrijven toch door zullen gaan, maar nog verder verwijderd van staatscon-trole dan ooit. Elke staat zal dan via nationale wetgeving ook een verbod op private maritieme beveiligers en de PMSC’s moeten instellen. Op dit moment hebben niet veel staten dat, integendeel.
4.4.4. Verbod op rekrutering
Een verbod op het gebruik van PMSC-personeel conform huurlingen is geen re??le optie, maar een verbod op rekrutering van personen door een PMSC zou wel een optie kun-nen zijn voor het reguleringsmechanisme. Indien elke staat verbiedt dat zijn onderda-nen gerekruteerd kunnen worden voor maritieme beveiligingsactiviteiten in het buiten-land en op zee, en tevens verbiedt dat PMSC’s rekruteren binnen de jurisdictie van die staat, dan bestaan er in theorie geen PMSC’s meer. De staat kan mensen die gerekru-teerd worden en zij die rekruteren vervolgen. Een verbod dus op actief en passief rekru-teren. Dit kan worden vastgelegd in een verdrag. Alleen bij bijzondere omstandigheden kan een PMSC mensen rekruteren, bijvoorbeeld indien de VN toestemming hebben ver-leend.
Een nadeel van dit systeem is dat men zich op de individuele rekruut richt, in plaats van op de PMSC.
Kortom, een nationaal verbod op rekrutering is geen optimale optie om PMSC aan regu-lering te onderwerpen.
4.4.5. Zelfregulering
We kunnen vaststellen dat er geen verplichte internationale regulering voor de PMSC is. Een mogelijkheid is dat de bedrijfstak zichzelf een regulering oplegt, zelfregulering dus, omdat de PMSC’s die meedoen met deze zelfregulering dan eerder door staten worden ingehuurd op basis van een veronderstelde betrouwbaarheid.
Alle PMSC’s zouden lid moeten worden van een organisatie die de zelfregulering orga-niseert. Om zelfregulering te kunnen toepassen op een PMSC moet de bedrijfstak vol-doen aan een drietal randvoorwaarden, namelijk een bepaald niveau van kennis, draagvlak en een organisatiegraad. Het is de bedrijfstak zelf die reguleert, waarbij de voorwaarden worden gesteld door de internationale gemeenschap. Ook juridische voorwaarden, zoals voldoende onderricht in het recht en de aanwezigheid van juridisch adviseurs kan dan besproken worden.
Het is met name het gedrag van PMSC, inclusief zijn werknemers, dat gereguleerd dient te worden. Instrumenten hiervoor zijn een gedragscode, een keurmerk, certificatie, erkenningsregelingen, ketengarantieregeling en visitatie door onafhankelijke instanties. Ook zullen er geschillenbeslechtende instrumenten moeten worden ontworpen. Dit alles op initiatief en kosten van de bedrijfstak zelf. Bedrijven die geen lid willen of kun-nen worden zijn uitgesloten van het verlenen van private maritieme beveiligingsdien-sten aan staten of reders. Hier ligt dus een taak bij de staten om niet-gecertificeerde bedrijven buiten te sluiten.
Het voordeel van zelfregulering van de bedrijfstak is dat er meer transparantie komt en dat de afnemer van deze diensten een bedrijf dient te kiezen dat lid is van de bedrijfs-organisatie. Zelfregulering is een relatief eenvoudig stelsel van regels die de bedrijfstak zelf heeft opgesteld. Dit alles kan er toe leiden dat de schendingen van het recht zullen verminderen. Het nadeel is en blijft dat er overal controles dienen plaats te vinden, maar dit kan worden neergelegd bij de staat die deze PMSC inhuurt. Deze staat behoort ook verantwoordelijk te zijn voor de daden van de PMSC; het contract dient dan ook te voorzien in deze materie, maar ook in de financi??le afwikkeling van controles en ge-schillenbeslechting.
De controle op certificering van deze bedrijven kan onderdeel vormen van de wereld-wijde havenstaatcontrole (Port State Control).
4.4.6. Controle- of vergunningenstelsel conform wapenhandel
Bij een internationaal controle- of vergunningenstelsel voor private maritieme beveili-gingsdiensten kan men een vergelijk maken met de handel in wapens. Zie hiervoor het Wapenhandelsverdrag zoals beschreven in Hoofdstuk 2.5.2. van deze scriptie, maar ook Resolutie ‘Doorzichtigheid in bewapening’ , waaruit het VN-Register van Conventione-le Wapens ontstond. Dat is een systeem waarbinnen staten rapporteren en waar-door ongeveer 90% van de wereldwijde wapenhandel in kaart gebracht is.
In 1949 werd reeds een soortgelijk systeem opgericht, genaamd Coordinating Committee for Multilateral Export Controls (CoCom). Dit systeem werd in 1996 opgevolgd door het Wassenaar Arrangement.
Het Wassenaar Arrangement en het VN-Register van Conventionele Wapens hebben grote overeenkomsten; beiden hebben als doel om te komen tot een grotere inzichte-lijkheid van de wapenhandel. Een kenmerkend verschil is het feit dat het Wassenaar Arrangement een forum biedt voor onderling overleg over wapenexportbeleid, terwijl het VN-Register een passief instrument is.
Een andere stap op weg naar internationale inzichtelijkheid van wapen im- en export is de Europese Code of Conduct on Arms Exports, dat staten adresseert.
Internationaal gezien zijn er dus meerdere instrumenten die wapenleveranties contro-leren, er is echter geen internationale instantie bekend die dit exclusief doet voor pri-vate maritieme beveiligingsdiensten. Een mogelijkheid voor regulering van PMSC’s zou kunnen zijn dat men de lijn van de wapenleveranties volgt. Indien men bovenstaande redenering doorvoert zou men kunnen komen tot een nieuw verdrag op het gebied van PMSC’s. Hiervoor zou een nieuw aanvullend protocol bij het Zeerechtverdrag een goed instrument kunnen zijn. In dit protocol moet dan de PMSC en de huurling juridisch uit elkaar gehouden worden door middel van heldere defini??ringen. In dit protocol zou men een stelsel van vergunningen kunnen initi??ren.
Een PMSC kan, indien die aan bepaalde in het protocol vastgelegde internationale normen voldoet, een internationaal keurmerk verkrijgen. Dit keurmerk zou kunnen bij-dragen aan de goede naam van de PMSC en aan de transparantie van de private mari-teme beveiliging die gebaseerd is op commerci??le eigenschappen. Deze bedrijfstak is dan in de gelegenheid om zijn geloofwaardigheid uit te breiden. Een orgaan van de VN kan belast worden met de uitgifte van dit keurmerk en moet dit ook controleren. Dit orgaan kan de huidige Working Group on the use of Mercenaries van de UNHCR zijn, of een nog op te richten orgaan.
Een keurmerk voor PMSC zou er voor moeten zorgen dat de personeelsleden van deze bedrijven adequaat zijn opgeleid. Ook de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de PMSC is beter te bewaken door het toezichthoudende orgaan. Van een keur-merk voorziene PMSC zullen zich niet lenen voor allerlei opdrachten van mindere hoe-danigheid, waarbij de regels van het recht niet worden nageleefd. Hun vergunning kan immers worden ingetrokken door de VN, met de nodige nadelige financi??le consequen-ties. Er ontstaat dan ook een betere concurrentie voor deze bedrijven.
De verantwoordelijkheids- en aansprakelijkheidsrelatie tussen de inhurende staat en de PMSC zou ook een plaats moeten vinden in het nieuwe protocol. Deze moet zodanig geregeld zijn dat er altijd iemand verantwoordelijk is voor de uitvoering van geweld.
Deze regels zouden ook een eind moeten maken aan PMSC die in het niets oplossen, nadat er schendingen van mensenrechten hebben plaatsgevonden, waardoor er niet meer vervolgd kan worden. Ook helpt dit nieuwe protocol bij de verbetering van het imago van de PMSC en bij de individuele en generale preventie van schendingen van het recht.
4.5. Reflecties
Staten hebben het monopolie op het gebruik van geweld en er is geen reden om aan te nemen dat dit zal veranderen op de middellange termijn.
Staten moeten geweldsgebruik kunnen delegeren aan private partijen, binnen wettelij-ke kaders.
Staten moeten aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de PMSC die zij inhuren voor de bescherming tegen piraterij.
Staten zouden moeten kunnen kiezen uit meerdere betrouwbare PMSC’s. Dan krijgt men een transparante markt, met offertes, contracten etc. Dit is te vergelijken met de legale handel in wapens of andere militaire diensten.
PMSC’s zijn voor een deel wel georganiseerd, maar er is geen instrument dat nationaal- of internationaalrechtelijk gezien de aansprakelijkheidsrelatie tussen de inhurende staat en de PMSC exclusief regelt, ook is er geen controle instrument bekend. Daarom is het noodzaak om deze bedrijfstak te reguleren. Dit kan op meerdere manieren, natio-naal en internationaal.
Er is gereflecteerd op enkele mogelijkheden hiertoe, waaronder militariseren, aanpas-sen van de wetgeving, een verbod op PMSC, zelfregulatie van deze bedrijven en een vergunningenstelsel.
Een reflectie is dat het wettelijk regelen van PMSC’s een noodzaak is om het doorbre-ken van het geweldsmonopolie van staten te voorkomen.
De manier waarop men PMSC’s wil reguleren dient onderwerp van discussie en onder-zoek te worden. Een verbod op PMSC’s en hun personeel lijkt niet haalbaar, zelfregula-tie geeft ook geen antwoord op alle problemen. Regulering door de VN is zeker geen verkeerde oplossing, maar er dient wel een goed controleorgaan in het leven te worden geroepen.
Met name daar waar de PMSC geweld gebruiken is regulering een noodzaak. Een verge-lijk met wapenleveranties is in deze op zijn plaats.
Gegeven het feit dat het hier om internationale rechtsvorming gaat zullen bovenstaan-de manieren een ruime tijd in beslag nemen. In de tussentijd is het de moeite waard om in overleg met de kuststaten, conform de VN-Veiligheidsraadsresoluties zoals be-sproken in Hoofdstuk 1.4.3. van deze scriptie, tijdelijke internationaalrechtelijke kaders te cre??ren die private maritieme beveiliging toestaan, ook tijdens onschuldige door-vaart met gewapende particuliere beveiligers.
Hoofdstuk 5 Case study
5.1. Inleiding
Verschillende strafbare feiten kennen verschillende jurisdicties. Piraterij en slavenhan-del kunnen door elke staat in elke maritieme zone vervolgd worden, terwijl de jurisdic-tie voor mindere strafbare feiten anders geregeld is. Op volle zee kan elke staat ver-dachte piraten of slavenhandelaars aanhouden, terwijl bij andere misdrijven hiervoor de toestemming nodig is van de vlaggenstaat.
In dit hoofdstuk worden een bestaande zaak onderzocht om de eerder beschreven the-orie te toetsen en duidelijk te maken in een praktijkgeval. Dit wordt gedaan vanuit het perspectief van gewapende particuliere beveiligers, hoewel die in deze casus niet aan boord waren; de vaste bemanning van het schip maakte wel gebruik van zelfverdediging om de skiff van de piraten te beschieten.
De zaak Samanyolu wordt onderzocht en beschreven. Dit is een klassiek voorbeeld van piraterij dat voor de bemanning goed is afgelopen en waarbij de piraten zijn veroor-deeld.
Interessant in deze zaak is de vaststelling van rechtsmacht, inclusief rechtsmacht voor private gewapende beveiligers, het vermeende schenden van mensenrechten en de verdere rol van eventuele gewapende bescherming aan boord.
5.2. De zaak Samanyolu
5.2.1. Feitelijkheden
Op 2 januari 2009 proberen vijf Somali??rs het Nederlands-Antilliaans schip Samanyolu te kapen op volle zee. De poging is verre van succesvol. De overwegend Turkse beman-ning slaagt erin de piraten af te weren en zelfs hun bootje in brand te schieten met py-rotechnische noodsignalen. Later verklaren zij dit ter zelfverdediging hebben gedaan. Het bootje zinkt en de piraten worden opgepikt door het Deense marineschip Absalon.
Vervolgens zijn de vijf verdachten door de Deense autoriteiten aangehouden en vast-gehouden op het Deense marineschip Absalon. Op 14 januari 2009 is bij het Openbaar Ministerie in Nederland een verzoek van de Deense autoriteiten binnengekomen om te bezien of het mogelijk was een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de verdach-ten. Op donderdag 15 januari 2009 is via het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de autoriteiten in Denemarken bericht dat Nederland in staat en bereid was de vervolging en berechting van de vijf van zeeroof verdachte personen over te nemen. Op 16 januari 2009 heeft Nederland de aanhouding buiten heterdaad bevolen. Justitie in Nederland wil de verdachte piraten berechten op basis van de universele jurisdictie voor piraterij; het Landelijk Parket vaardigt op 21 januari 2009 Europese aanhoudingsbevelen uit met het oog op de aanhouding en overlevering door Denemarken van vijf Somali??rs. Op 30 januari 2009 gaven de Deense autoriteiten te kennen dat in dit geval de Deense uitleve-ringswet niet van toepassing is en dat zij de verdachten wilden overdragen op basis van het Zeerechtverdrag. Op 10 februari 2009 zijn de verdachten in opdracht van de Neder-landse officier van justitie aangehouden door de Nederlandse politie en heeft vervol-gens de feitelijke overdracht van de verdachte aan Nederland plaatsgehad. De verdach-te piraten worden ingevlogen vanuit Bahrein, terwijl Nederlandse rechercheurs de be-manning van het Nederlands-Antilliaans schip horen in Koeweit. Op 11 februari 2009 zijn de verdachten aan de Nederlandse rechter-commissaris voorgeleid en is hun een raadsman toegevoegd.
Tussen hun aanhouding door de Denen op 02 januari 2009 en de voorgeleiding voor de rechter-commissaris in Nederland op 11 februari 2009 hebben dus ongeveer 40 dagen gezeten. In deze tijd was er geen rechtsbijstand beschikbaar voor de verdachte Somali-ers.
De rechtszaak tegen deze Somali??rs in mei / juni 2010 kon op veel internationale be-langstelling rekenen. Nederland was het eerste westerse land waar een rechtbank oor-deelt over verdachten van piraterij bij Somali??. De zaak rond de Samanyolu komt voor de Nederlandse rechter omdat het schip voer onder de vlag van de Nederlandse Antil-len. De bemanningsleden kwamen uit Turkije en Azerbeidzjan.
Het Openbaar Ministerie baseerde zijn aanklachten tegen de Somali??rs onder meer op verklaringen van de Deense marine, die op 2 januari 2009 reageerde op de noodoproep van de Samanyolu. Deze casus, welke ook in de inleiding van deze scriptie is aange-haald, is uitgemond in een veroordeling.
5.2.2. Rechtsmacht
Onderstaande tekst is gebaseerd op het vonnis van de Rechtbank Rotterdam in de zaak Samanyolu, met de aantekening dat deze casus zich voltrok op volle zee en dat de daadwerkelijke aanhouding werd gedaan door Denemarken, terwijl Nederland de ver-dachte piraten vervolgt en voor de rechtbank brengt.
Een belangrijke vraag is of Nederland in deze zaak rechtsmacht toekomt, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de OvJ. In de eerste plaats is hier van belang dat de Neder-landse wetgever voor de vervolging van zeeroof (artikel 381 WvSr) universele rechts-macht heeft gevestigd. In artikel 4, aanhef en onderdeel 5 WvSr is bepaald, dat de Ne-derlandse strafwet van toepassing is op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan ‘?n der misdrijven omschreven in de artikelen 381 tot en met 385 WvSr.
Vervolgens dient bezien te worden of, ondanks deze uitdrukkelijke wettelijke basis voor de rechtsmacht, regels van internationaal recht in de weg staan aan een vervolging van de verdachte in Nederland. Artikel 94 Grondwet bepaalt immers dat wettelijke voor-schriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Voor de goede orde moet hier worden opgemerkt, dat blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad de rechter de Nederlandse wet niet mag toetsen aan ongeschreven, doch slechts aan het geschreven volkenrecht.
In deze zaak zijn voor de toetsing de volgende twee verdragen van belang: het Zee-rechtverdrag en het SUA-Verdrag. Nederland en Denemarken zijn partij bij deze verdra-gen.
Zeerechtverdrag
In artikel 105 Zeerechtverdrag is bepaald, dat in volle zee iedere staat gerechtigd is een piratenschip in beslag te nemen en de personen aan boord te arresteren en dat de rechter van die staat kan beslissen over op te leggen straffen. Deze verdragsbepaling voorziet aldus in een universele rechtsmacht voor de staat die tot aanhouding van pira-terijverdachten overgaat.
In de bepalingen van artikel 105 Zeerechtverdrag staat dus expliciet dat de staat die de aanhouding verricht ook kan vervolgen. De Rechtbank Rotterdam zag dit als volgt: ‘Dat deze rechtsmacht exclusief is in die zin dat deze in de weg staat aan de uitoefening van universele rechtsmacht die gebaseerd is op de nationale wetgeving van andere staten valt uit de bewoordingen van de bepaling niet af te leiden. En er zijn overigens ook geen aanwijzingen dat zulks bedoeld zou zijn.’
De rechtbank in Nederland achtte dus jurisdictie aanwezig op basis van het Zeerecht-verdrag.
SUA-Verdrag
In artikel 6 eerste en tweede lid SUA-Verdrag is aangegeven in welke gevallen de staten rechtsmacht moeten of kunnen vestigen voor de strafbare feiten waarop het verdrag betrekking heeft. In het vijfde lid van dit artikel is uitdrukkelijk bepaald dat het verdrag geen enkele in overeenstemming met de nationale wetgeving uitgeoefende rechts-macht in strafrechtelijke aangelegenheden uitsluit. Uit een en ander volgt dat de uni-versele rechtsmachtregeling van artikel 4, aanhef en onderdeel 5 WvSr niet in strijd is met genoemde verdragen. Ook voor het overige is niet gebleken van strijdigheid met het geschreven volkenrecht.
Naar aanleiding van overwegingen van de Hoge Raad in het hiervoor reeds genoemde arrest van 18 september 2001, heeft de rechtbank voorts onderzocht of in de wetsge-schiedenis aanwijzingen te vinden zijn voor het oordeel dat een redelijke uitleg van de betreffende wetsbepalingen tot een zekere begrenzing van de ongeclausuleerd gefor-muleerde universele rechtsmacht zou moeten leiden, in die zin dat Nederland slechts rechtsmacht zou hebben indien daartoe een in een verdrag genoemd concreet aankno-pingspunt voor de vestiging van rechtsmacht aanwezig zou zijn. Dergelijke aanwijzingen heeft de rechtbank echter niet aangetroffen.
De rechtbank kwam in deze zaak niet toe aan beoordeling van concurrerende rechts-machten, aangezien de rechtbank reeds voldoende rechtsmacht gevonden heeft om de zaak te ontvankelijk te verklaren. Bij verkenning van verdere of secundaire gronden voor rechtsmacht moet men denken aan het territorialiteitsbeginsel, aangezien het Ne-derlands-Antilliaanse schip tot het Koninkrijk behoort, het personaliteitsbeginsel, aan-gezien er naast Turkse ook Antilliaanse bemanningsleden waren, of misschien het be-ginsel van afgeleide rechtsmacht, aangezien Denemarken de aanhouding op heterdaad verrichte, en vervolgens vervolging heeft overgedragen aan Nederland. Interessant is om hier te constateren dat piraterij niet (meer) strafbaar is gesteld in het Deense staf-recht.
De conclusie is dat Nederland in de deze zaak rechtsmacht heeft. Dit is ook relevant voor gewapende private beveiligers, omdat die de piraten hadden mogen aanhouden.
5.2.3. Mensenrechten
In Hoofdstuk 3 zijn in het kort de mensenrechten in verband met de PMSC’s aangesne-den. Deze organisaties en hun personeel mogen, gelijk de VPD’s, de mensenrechten niet schenden. Dat schending van de mensenrechten snel op de loer ligt bij eventuele aanhoudingen op zee wordt hieronder beschreven aan de hand van de beschuldigingen uit de zaak Samanyolu. Ook hier wordt het vonnis van de Rechtbank Rotterdam in deze zaak gevolgd.
Aangevoerd kan worden dat artikel 5 lid 1 onder c en lid 3, alsmede artikel 6 lid 3 on-der d EVRM zijn geschonden. De juridische basis voor de detentie aan boord van het Deense marineschip heeft ontbroken, de verdachten zijn niet onverwijld voorgeleid aan een rechter en de verdachten hebben gedurende lange tijd geen rechtsbijstand gehad. Een en ander zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging, bewijsuitsluiting of verdiscontering in de strafmaat.
Schending artikel 5 EVRM Voorgeleiding rechter
Zoals hierboven is beschreven zijn de verdachten gedurende ruime tijd gedetineerd geweest, dus hun vrijheid was ontnomen. Gebaseerd op het Zeerechtverdrag en het SUA-Verdrag kan worden geconcludeerd dat de bepalingen in deze verdragen de basis hebben kunnen vormen voor de detentie voorafgaand aan de aanhouding door de Ne-derlandse autoriteiten.
Op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 3 EVRM dienden de verdachten na hun aan-houding door de Deense autoriteiten onverwijld voor een rechter te worden geleid. Zoals hiervoor is vermeld, zijn de verdachten op 2 januari 2009 vastgenomen en op 11 februari 2009 voor de rechter-commissaris te Rotterdam geleid. Tussen vastneming en voorgeleiding ligt dus een periode van 40 dagen. Dit is op zichzelf genomen niet als on-verwijld aan te merken.
Zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen echter rechtvaardigen dat toch sprake is van een onverwijlde voorgeleiding in de zin van artikel 5 lid 3 EVRM. De omstandig-heden in deze zaak zijn echter niet zodanig uitzonderlijk dat reeds op grond daarvan een periode van 40 dagen nog als onverwijld kan worden aangemerkt, ook niet wan-neer deze in onderlinge samenhang worden bezien. De verdragsverplichting van artikel 5 lid 3 EVRM dwingt tot een actieve opstelling van de autoriteiten, ook als een (snelle) fysieke voorgeleiding op het eerste gezicht niet direct mogelijk is. Actieve opstelling zou kunnen zijn het gebruik van videoconferentie of andere technische en digitale commu-nicatiemiddelen. Hier is dus sprake van een verzuim.
Volgens de rechtbank is artikel 5 EVRM wel geschonden, maar deze schending is niet van dien aard, dat deze moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justi-tie.
Schending artikel 6 EVRM Rechtsbijstand
Vooropgesteld moet worden dat het recht op rechtsbijstand in de zin van artikel 6 lid 3 onder c EVRM ontstaat op het moment dat sprake is van een vervolging. De eerste vraag die daarom beantwoord moet worden, is op welk moment de vervolging in de zin van genoemd verdragsartikel is aangevangen.
Zoals reeds eerder is vermeld, zijn de verdachten op 2 januari 2009 vastgenomen. Op 16 januari 2009 heeft Nederland de aanhouding buiten heterdaad bevolen en is een Euro-pees Aanhoudingsbevel verzonden aan de Deense autoriteiten. Op 10 februari 2009 heeft de feitelijke overdracht van de verdachten aan Nederland plaatsgehad. De ver-dachten hebben op 11 februari 2009 een raadsman toegevoegd gekregen.
Pas vanaf 16 januari 2009 kan worden gesproken van een vervolging in voornoemde zin. Daarvoor was immers nog onduidelijk of en zo ja door wie, een vervolging tegen de verdachten zou worden ingesteld. De verdachten hebben tussen 16 januari 2009 en 10 februari 2009 geen rechtsbijstand gehad. In die periode hebben echter geen strafpro-cessuele handelingen plaatsgehad waarbij rechtsbijstand nodig was. Immers pas op 10 februari 2009 heeft een eerste verdachtenverhoor plaatsgehad. Gesteld noch gebleken is van andere zodanig klemmende belangen bij rechtsbijstand in genoemde periode, dat door het ontbreken daarvan het strafproces van de verdachten zodanig is be??n-vloed dat geen sprake meer is geweest van een eerlijk proces als geheel in de zin van artikel 6 EVRM.
Volgens de Rechtbank van Rotterdam is artikel 6 EVRM niet geschonden.
5.2.4. Gewapende bescherming
In de zaak Samanyolu was geen sprake van gewapende bescherming, noch van een VPD, noch van een PMSC. De verdediging werd uitgevoerd door de bemanning van het ge-kaapte schip, dat het bootje van de piraten met pyrotechnische middelen tot zinken bracht. Hierdoor moesten de piraten door de Deense marine worden gered als drenke-ling.
Deze verdediging is een grote uitzondering en wordt niet aanbevolen, omdat de be-manning van een koopvaardijschip in het algemeen niet is opgeleid en geoefend in het verdedigen van hun schip, zeker niet met vuurwapens.
VPD
Stel dat de Samanyolu een VPD aan boord had gehad om zich te verdedigen tegen pira-ten.
De inzet van de VPD’s kan worden gezien als statische objectbeveiling uitgevoerd in het maritieme domein. Mariniers worden voor de uitvoering van de VPD-inzetten goed ge-traind. Door hun maritieme achtergrond zijn de VPD’s goed inpasbaar in de scheepsor-ganisatie.
Het vervoeren van wapens en munitie is met civiel luchttransport niet altijd toegestaan waardoor aanvoer van personeel en middelen naar de luchthaven het dichtst bij de haven van embarkatie vaak plaatsvindt met militair luchttransport. Het vervoeren van wapens en munitie vereist separate, vaak langdurige, diplomatieke inspanning met de overvlieglanden en de landen waar met wapens en munitie wordt geland of opgeste-gen. Voor een snelle inzet van VPD’s is dit het grootste knelpunt.
Bij de daadwerkelijke aanval van de piraten tegen de Samanyolu had het VPD moeten optreden met geweld en wel op basis van zelfverdediging. Dit geweldsgebruik zou dan zijn uitgevoerd door een staatsorgaan en werd het geweldsmonopolie van de staat niet geschonden.
Indien een VPD zich aan boord bevindt is de mogelijkheid tot het schenden van artike-len 5 en 6 EVRM gering, omdat deze militairen goede en snelle communicatie hebben met hun ministerie en daartoe snel toegang tot het OM in Nederland. Deze commu-nicatie garandeert snelle toegang tot een rechter en eventuele bijstand van een raads-man.
PMSC
Voor het geval dat er PMSC waren ge??mbarkeerd aan boord van de Samanyolu, dan hadden deze tijdens de aanval van de piraten geweld mogen gebruiken op basis van zelfverdediging. Maar het geweldsgebruik was dan niet uitgevoerd door een staatsor-gaan.
Eventuele vuurwapens zouden illegaal aan boord zijn geweest, omdat de wetgeving van de vlaggenstaat van de Samanyolu dit niet toestaat, evenmin als het gezamenlijk bevei-ligen van het koopvaardijschip. Zie ook Hoofdstuk 3 van deze scriptie.
De PMSC die de vuurwapens aan boord zou hebben gebracht zou dit gedaan hebben volgens de nationale wetgeving van de kuststaat waar werd ge??mbarkeerd. Het is de vraag of een PMSC dit sneller en even degelijk en juridisch verantwoord zou doen als het VPD.
Het aan boord hebben van een PMSC is geen garantie dat bij een eventuele aanhou-ding van verdachte piraten, deze laatsten snel toegang hebben tot een rechter en ook hun recht op juridische bijstand ingewilligd zien worden. Indien er een buitenlandse PMSC optreedt, wordt deze kans mogelijk nog kleiner.
Hoofdstuk 6 Conclusies
6.1. Inleiding
Bij het begin van het onderzoek bestond de ambitie om te komen tot een juridische duiding van de positie van private gewapende bescherming op zee, ofwel de positie van PMSC’s in het nationale en internationale recht aan boord van Nederlandse koopvaar-dijschepen.
Hiertoe is een hoofdvraag opgesteld die werd onderverdeeld in drie deelvragen, met als doel om de hoofdvraag via wetenschappelijk onderzoek te beantwoorden. Het weten-schappelijke onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden en is neergelegd in de eerdere hoofdstukken van deze scriptie. Het onderzoeksonderwerp heeft vele aangrenzende onderwerpen, welke in deze scriptie wel genoemd zijn, soms zelfs summier geduid, maar niet op wetenschappelijk niveau uitgewerkt zijn. Onder deze aangrenzende on-derwerpen, die niet uitgewerkt zijn, vallen de aansprakelijkheid voor geweldsdaden op zee voor private en publieke actoren, de additionele verantwoordelijkheden van de reder en de staat, de gezagsverhouding tussen PMSC’s, de kapitein en de reder, alsme-de sociaaleconomische wensbaarheid van de huidige situatie en de aangedragen oplos-singen.
In dit hoofdstuk zullen de deelvragen worden beantwoord door gebruik te maken van de in eerdere hoofdstukken van deze scriptie getrokken conclusies. Deze conclusies zijn gebaseerd op het onderzoek. Bij elke deelvraag zullen de relevante conclusies worden genoemd.
Na het beantwoorden van de deelvragen zal de hoofdvraag worden beantwoord.
6.2. Deelvraag 1
Deelvraag 1, welke is onderzocht in Hoofdstuk 1 van deze scriptie luidt:
Welke relevante jurisdicties en relevant positief recht geldt aan boord van een Nederlands koopvaardijschip?
6.2.1. Conclusies
In Hoofdstuk 1 zijn de volgende conclusies getrokken:
‘ Een Nederlands koopvaardijschip is te allen tijde onderhavig aan de Nederlandse jurisdictie op basis van het vlaggenstaatbeginsel.
‘ In twee voor deze scriptie relevante situaties is er sprake van samenlopende rechtsmacht.
Ten eerste, in de TTW van een vreemde staat valt het schip ook onder de wetten en regels van die staat. Sterke beperking hierop is het recht op onschuldige doorvaart, waarin het schip niet gehinderd mag worden.
Ten tweede, wanneer het schip geweldshandelingen pleegt jegens een schip onder de vlag van een andere staat of jegens opvarenden van een andere staat is er aan-vullende rechtsmacht van deze staat op basis van het passieve nationaliteitsbegin-sel.
‘ Voor de vervolging van piraterij bestaat er universele jurisdictie op basis van het Zeerechtverdrag, maar deze jurisdictie is beperkt tot volle zee.
‘ Voor vervolging van piraterij binnen de TTW is toestemming nodig van de kuststaat of kan jurisdictie worden gerealiseerd door de VN-Veiligheidsraad.
6.2.2. Beantwoording
Het recht dat geldt aan boord van een Nederlands koopvaardijschip is afhankelijk van de geografische positie of wel van het feit in welke maritieme zone dit schip zich be-vindt.
De hieronder staande beantwoording van de eerste deelvraag houdt geen rekening met afwijkende en zeer detaillistische bepalingen of interpretaties, omdat deze buiten de scope van deze scriptie zouden vallen. Er dient nog te worden opgemerkt dat aan boord van een Nederlands koopvaardijschip ook het recht van de thuisstaat van elke zeevarenden geldt, gebaseerd op het nationaliteitsbeginsel. Maar, in het algemeen gel-den de onderstaande jurisdicties:
Volle Zee
Op volle zee geldt primair het recht van de vlaggenstaat, in dit geval dus het Neder-lands recht; dit is gebaseerd op het vlaggenstaatbeginsel.
EEZ
In de EEZ geldt voor een Nederlands koopvaardijschip primair het recht van de kust-staat indien het handelt over milieu-incidenten en grondstoffen, zoals olie en vis. Voor andere rechtsonderwerpen, dus ook voor piraterij, geldt primair het recht van de vlag-genstaat, zoals op volle zee.
AZ
In de AZ geldt primair het recht van de vlaggenstaat zoals op volle zee. In deze zone mag de kuststaat wel toezicht uitoefenen om te voorkomen dat er inbreuk wordt ge-maakt op de wetten inzake belasting, douane, immigratie of volksgezondheid.
TZ
In de territoriale zee van een vreemde kuststaat geldt primair het recht van de kust-staat, gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel, secundair geldt het recht van de vlag-genstaat. Hierop bestaat een uitzondering, te weten de onschuldige doorvaart. Indien een Nederlands koopvaardijschip gebruik maakt van haar recht van onschuldige door-vaart door de TZ van een vreemde staat, dan geldt primair het Nederlands recht. De wetten van de kuststaat op het gebied van, onder andere, veiligheid en milieu gelden wel voor een schip tijdens onschuldige doorvaart, maar weer niet van toepassing is wetgeving van de kuststaat op het gebied van scheepsontwerp, bemanning of uitrusting van het schip.
Hier is dus sprake van samenlopende rechtsmacht.
Binnenwateren
In de binnenwateren van een vreemde kuststaat geldt primair het recht van de kust-staat, gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel, secundair geldt het recht van de vlag-genstaat. Ook hier is dus sprake van samenlopende rechtsmacht.
Bij de bestrijding van piraterij op volle zee geldt dat elke staat een verdacht piraten-schip mag aanhouden en in beslag nemen, dat is gebaseerd op het universaliteitsbegin-sel. Via VN-resoluties is dit beginsel ook van toepassing verklaard binnen de territoriale wateren van Somali??. Deze aanhouding dient te worden verricht door een staatsschip, dus een oorlogsschip of een kustwachtschip.
Kortom, de beantwoording van deelvraag 1 leert dat de toepasselijke jurisdictie en wet-geving aan boord van een Nederland koopvaardijschip sterk afhankelijk is van in welke maritieme zone zich dat schip beweegt.
6.3. Deelvraag 2
Deelvraag 2, welke is onderzocht in Hoofdstuk 2 van deze scriptie luidt:
Wat houdt geweldsmonopolie in, specifiek op zee, en waarom is dit relevant?
6.3.1. Conclusies
‘ Het blijkt dat heden ten dage het geweldsmonopolie, ook op zee, in handen is van de staat.
‘ Het recht van het gebruik van geweld op zee door private partijen is vrijwel volledig uitgebannen.
‘ Voor koopvaardijschepen, inclusief hun private beschermers, geldt onder de Neder-landse wet en onder het internationaal recht alleen noodweer ofwel zelfverdediging als grond voor het gebruik van geweld.
‘ Voorts is gebleken dat qua bewapening het maximaal mogelijk is om ‘?n hand-vuurwapen en/of ‘?n geweer aan boord van een Nederlands koopvaardijschip te hebben.
6.3.2. Beantwoording
Het geweldsmonopolie, ook op zee, houdt in wie het alleenrecht heeft op het gebruik van geweld. Dat is heden ten dage de soevereine staat. Private partijen, inclusief priva-te maritieme beveiligers hebben geen recht tot het gebruik van geweld bij het bestrij-den van piraterij, anders dan gebaseerd op de juridische grond zelfverdediging ofwel noodweer.
Alleen de staat kan actief op pad gaan om piraterij te bestrijden, zoals nu ook gebeurt met behulp van oorlogsschepen in de buurt van Somali??. Alleen de staat kan met ge-weld optreden bij verdachte piraten. Zij heeft het recht van opsporingsonderzoek en eventuele dwangmiddelen. De staat kan ook dreigen met geweld bij de bestrijding van piraterij. Private maritieme beveiligers aan boord van een Nederlands kopvaardijschip kunnen dit niet.
Het geweldsmonopolie van de staat is relevant omdat de staat wel geweld mag gebrui-ken bij de bestrijding van piraterij op zee, maar er geen alternatieven beschikbaar zijn indien de staat deze diensten niet altijd en overal kan leveren. De staat zal daarom haar geweldsmonopolie goed moeten beheren om te zorgen dat er overal en altijd een beroep gedaan kan worden op de bescherming van de staat. Dit alles uiteraard binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid.
Omdat de staat ook op zee het geweldsmonopolie heeft, is het bezit van vuurwapens aan boord niet altijd toegestaan, of alleen onder sterk beperkende voorwaarden. De staat reguleert haar geweldsmonopolie vaak door het afgeven van vergunningen voor vuurwapens, met bijbehorende voorschriften.
Meerdere staten hebben hun geweldsmonopolie gedelegeerd naar private beveiligers of staan toe dat die vuurwapens gebruiken aan boord, maar dan alleen gebaseerd op zelfverdediging. Aan boord van een Nederlands koopvaardijschip wordt slechts een zeer klein aantal vuurwapens toegestaan, om zich te verdedigen tegen piraterij. Gezien de aanvalskracht van de moderne piraat is deze hoeveelheid vuurwapens niet toereikend om met een grote kans op succes een schip te verdedigen tegen piraten.
Kortom, de staat heeft het geweldsmonopolie op zee en het verschilt van staat tot staat hoe dit monopolie wordt gedelegeerd aan private maritieme beveiligers aan boord van koopvaardijschepen. In Nederland is private beveiliging aan boord van een koopvaardijschip niet toegestaan.
6.4. Deelvraag 3
Deelvraag 3 is onderzocht in Hoofdstuk 3 van deze scriptie en luidt:
Wat is de juridische positie van private gewapende bescherming op zee, en wat zijn de obstakels in het huidige positieve recht?
6.4.1. Conclusies
‘ Internationale normstelling voor gewapende private beveiligers aan boord van koopvaardijschepen is in ontwikkeling, maar nog niet gereed.
‘ De obstakels tot een effectieve situatie rond private beveiliging op zee vinden we in de nationale wetgeving en in de wetgeving van vreemde kuststaten.
‘ Het internationale verdragenrecht faciliteert de onschuldige doorvaart voor een koopvaardijschip met bewapende beveiligers aan boord. In de praktijk maken kust-staten vaak gebruik van hun discretionaire bevoegdheid tot het stellen van additio-nele regels, die deze doorvaart onmogelijk maken of sterk belemmeren.
‘ Het Nederlandse nationaal recht faciliteert een vergunningstelsel voor vuurwapens, maar staat het benodigde wapentuig aan boord niet toe. Daarom is het in tegen-stelling tot veel andere, ook Europese landen, niet toegestaan om op Nederlandse koopvaardijschepen gebruik te maken van gewapende private beveiligers als be-scherming tegen piraterij.
6.4.2. Beantwoording
Het antwoord op deze deelvraag is niet eenvoudig en eenduidig te geven. Internatio-naal rechtelijk, publiek- noch privaatrechtelijk is er overeenstemming over de regulering van private beveiligers op zee. Er zijn wel pogingen gedaan om dit te regelen, ook als zelfregulering, maar dat is nog niet verder gekomen dan enkele codes of conduct met een hoge mate van vrijblijvendheid. Er zijn dus nog geen internationale normen vastge-steld die voor staten kunnen gelden.
De obstakels om private maritieme beveiliging effectief te maken zijn te vinden in de nationale wetgeving van de vlaggenstaten die deze beveiliging moeten toestaan op hun koopvaardijschepen, maar ook bij de nationale wetgeving van de kuststaten, waarin het verboden wordt dat er private beveiligers aan boord zijn. Ook voorschriften over het in bezit hebben van vuurwapens vallen in deze categorie. Deze kuststaten belemmeren daarmee de onschuldige doorvaart van vreemde koopvaardijschepen. In het nationaal recht van veel staten wordt private beveiliging op zee vaak wel toegestaan of gedoogd, maar er is geen eenduidigheid gebaseerd op internationaalrechtelijke verdragen. In Nederland wordt geen private maritieme beveiliging toegestaan en ook het aantal vuurwapens waarvoor een vergunning kan worden verleend is niet adequaat en vol-doende voor de bescherming van een koopvaardijschip tegen een aanval van piraten.
Kortom, de juridische positie van private maritieme beveiligers is niet gebaseerd op internationale afspraken en verschilt daarom van staat tot staat. Zowel vlaggenstaten als kuststaten werpen obstakels op in hun nationale wetgeving om effectieve private maritieme bescherming mogelijk te maken.
6.5. Beantwoording onderzoeksvraag
De hoofdvraag die is onderzocht en vastgelegd in deze scriptie luidt:
Wat is de juridische positie van private gewapende bescherming aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen in relatie tot het geweldsmonopolie, en op welke wijze kan deze positie verbeterd worden?
De juridische positie van private gewapende bescherming aan boord van een Neder-lands koopvaardijschip hangt af van de geografische positie ofwel in welke maritieme zone zich dit schip bevindt. Het Nederlands recht geldt ten alle tijden aan boord, maar kan samenlopen met het recht van een kuststaat indien het schip zich aldaar in de TTW bevindt. Indien een schip gebruik maakt van het recht van onschuldige doorvaart dan is slechts een klein gedeelte van het recht van de kuststaat van toepassing.
Het Nederlands recht staat niet toe dat een Nederlands gevlagd schip wordt beveiligd door private gewapende beveiligers tegen piraterij. Dit geldt ook in vreemde TTW en ook tijdens onschuldige doorvaart.
Om deze positie te veranderen bestaan meerdere mogelijkheden, zowel nationaal- als internationaalrechtelijk. Nationaalrechtelijk kan de wet worden aangepast, het ministe-rie van Defensie kan de private beveiligers onder haar militaire hoede nemen en er kan en vergunningenstelsel worden ingevoerd. Internationaalrechtelijk kunnen er nieuwe verdragen worden gesloten of oude worden aangepast, er kan zelfregulering worden toegepast en er kan analoog aan wapenleveranties vergunningen worden ingevoerd.
Er zijn dus voldoende adequate wettelijke regelingen denkbaar en mogelijk om het staatmonopolie op geweldgebruik officieel (ook) te laten uitvoeren door private mari-tieme beveiligers. Dit is echter meer een zaak van internationale betrekkingen en poli-tiek dan van het recht.
‘
Geraadpleegde literatuur
Boeken
Buzan & Herring 1998
B. Buzan & E. Herring, The Arms Dynamic in World Politics, Boulder (VS): Lynne Rienner Publishers 1998.
Corstens & Pradel 2003
G. Corstens & J. Pradel, Het Europese strafrecht, Deventer: Kluwer 2003.
Ehrhart & Petretto 2012
H-G. Ehrhart & K. Petretto, The EU and Somalia: Counter-Piracy and the Question of a Comprehensive Approach, Hamburg: Study for the Greens/European Free Alliance, Hamburg 2012.
Geiss & Petrig 2011
R. Geiss & A. Petrig, Piracy and Armed Robbery at Sea: The Legal Framework for Counter-Piracy Operations in Somalia and the Gulf of Aden, New York: Oxford University Press 2011.
Gentili 1602
A. Gentili, De Iure Belli Libri Tres, 1602, tekst en vertaling door John Rolfe e. a., Oxford: Clarendon Press 1933.
Gottschalk & Flanagan 2000
J. A. Gottschalk & B. P. Flanagan, Jolly Roger with an Uzi: the rise and threat of modern piracy, Annapolis (VS): Naval institute Press 2000.
Groot 1609
H. de Groot, Mare Liberum, 1609, tekst en vertaling in het Engels door Ralph van De-man Magoffin, ed. J. Brown Scott, Carnegie Endowment for International Peace, New York: Oxford University Press 1916; zie ook www.kb.nl/bladerboek/mareliberum/ browse/ index_ 1.html.
Hobbes 1651
T. Hobbes, Leviathan or the Matter, Forme & Power of a Common-Wealth Ecclesiastical and Civil, St. Paul’s Churchyard: Green Dragon 1651.
Knoops 2008
G-J. A. Knoops, Defenses In Contemporary International Criminal Law, 2e ed., Leiden: Kon-inklijke Brill 2008.
Kooijmans 2008
P. H. Kooijmans et al, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht, Deventer: Kluwer 2008.
Nordquist e.a. 1995
M.H. Nordquist, S. Rosenne & S.N. Nandan, United Nations Convention on the Law of the Sea, 1982: A Commentary, Vol. II en III, Dordrecht: Kluwer 1995.
Randelzhofer 2002
A.Randelzhofer, ‘Article 2’, in: B. Simma et al (eds.), The Charter of the United Nations: A commentary, Vol.1, 2e ed., Oxford: Oxford University Press 2002.
Rousseau 1762
Jean-Jacques Rousseau, Du Contrat Social ou Principes du Droit Politique, Amsterdam: Marc Michel Rey 1762.
Seidel 2010
G. Seidel, ‘V??lkenrechtliche Aspekte des Kampfes gegen Piraterie und maritimen Terro-rismus unter ein beziehung privater Sicherheitsdienste’ 2010, Rolf Stober (ed.) Der Schutz vor Piraterie und maritimen Terrorismus zwischen internationaler, nationaler und unternemerischer Verantwortung, K??ln: Carl Heymanns Verlag 2010.
Somers 2004
E. Somers, Inleiding in het internationaal zeerecht, 4e uitgave, Mechelen (B): Kluwer 2004.
Weber 1919
M. Weber, Politik als Beruf, 1919, vertaling H. Driessen, Nijmegen: Vantilt 2012.
Artikelen
Abeyratne, JTS 2012
R Abeyratne, ‘The Use of Armed Guards on Board Merchant Vessels’, Journal on Trans-portation Security 2012, pp. 157-167.
Cameron, IRRC 2006
L. Cameron, ‘Private military companies: their status under international humanitarian law and its impact on their regulation’, International Review of the Red Cross, Septem-ber 2006, Vol. 88, nr. 863.
Hutchins, CLR 2011
T. E. Hutchins, ‘Structuring a Sustainable Letters of Marque Regime: How Commissioning Privateers can Defeat the Somali Pirates’, California Law Review 2011, Vol. 99, pp. 819-893.
Florquin, Small Arms 2012.
N. Florquin, ‘Escalation at Sea: Somali Piracy and Private Security Companies’, Small Arms Survey 2012: Moving Targets, pp. 191- 214.
Gathii, Am. U.L. Rev. 2010
J. T. Gathii, ‘The Use of Force, Freedom of Commerce, and Double Standards, Prosecut-ing Pirates in Kenya’, American University Law Review 2010, Vol. 59, pp. 102 ‘ 139.
Garmon, Tul. Mar. J. 2002
T. Garmon, ‘International Law of the Sea: Reconciling the Law of Piracy and Terrorism in the Wake of September 11th’, Tulane Maritime Law Journal 2002, Vol. 27, No.1, pp. 257-276.
Helly, EUISS 2011
D. Helly, ‘Lessons Learned from Atalanta and EU Counter-Piracy Policies’, European Un-ion Institute for Security Studies (EUISS) Seminar Reports 2011 (www.iss.europa.eu/uploads/ media/Atalanta_report.pdf).
Kahn, Tul. Mar. J. 1996
L. J. Kahn, ‘Pirates, Rovers, and Thieves: New Problems with an Old Enemy’, Tulane Mar-itime Law Journal 1996, Vol. 20, p. 293-330.
Katz 2012.
A. Katz, ‘Fighting Piracy Goes Awry with Killing of Fishermen’ 17 september 2012, via www.bloomberg.com/news/2012-09-16/fighting-piracy-goes-awry-with-killings-of-fishermen.html.
Kontorovich, Harv. Int’l. L. J. 2004
E. Kontorovich, ‘The Piracy Analogy: Modern Universal Jurisdiction’s Hollow Founda-tion’, Harvard International Law Journal 2004, Vol. 45, Nr. 1, pp. 183- 237.
Lillie, BJIR 2004
N. Lillie, ‘Global Collective Bargaining on Flag of Convenience Shipping’, British Journal of Industrial Relations 2004, Vol. 42, Issue 1, pp. 47-67.
Lipson, NPR 1999
M. Lipson, ‘The Reincarnation of COCom’, The Nonproliferation Review, winter 1999.
Parillo, YJLH 2009
N. Parrillo, ‘The De-Privatization of American Warfare: How the U.S. Government Used, Regulated, and Ultimately Abandoned Privateering in the Nineteenth Century’, Yale Journal of Law & Humanities 2009, Vol. 19. p. 1.
Patrick, ISR 2007
S. Patrick, ‘Failed States and Global Security: Empirical Questions and Policy Dilemmas’ 2007, International Studies Review, Vol. 9, pp. 644-662.
Paul, Harv. Int’l. L. J. 1991
J.R. Paul, ‘Comity in International Law’, Harvard International Law Journal 1991, Vol. 32, nr. 1.
Pearce, SILJ 1994
B. Pearce, ‘ The Comity Doctrine as a Barrier to Judicial Jurisdiction: An US-EU Compari-son’, Stanford Journal of International Law 1994, Vol. 30, Issue 2, pp. 525-578.
Peterson, CPI 2014.
L. Peterson, Privatizing Combat, the New World Order, The Center for Public Integrity, 19 mei 2014 (www.publicintegrity.org/2002/10/28/5678/privatizing-combat-new-world-order).
Petrig, ICLQ 2013
A. Petrig, ‘The Use of Force and Firearms by Private Maritime Security Companies Against Suspected Pirates’, International and Comparative Law Quarterly (UK) 2013, Vol. 62, Issue 03, pp. 667-701.
Phillips, WPR 2012
R.L. Phillips, ‘Private Security under the Alien Tort Statute’, Weekly Piracy Review: Unit-ed Nations Involvement, 25 november 2012 ( http://piracy-law.com/2012/11/25/private-security-liability-under-the-alien-tort-statute/).
Jeffrey, JMLC 2010
R. S. Jeffrey, ‘An Efficient Solution in a Time of Economic Hardship: The Right to Keep and Bear Arms in Self-Defense Against Pirates’, Journal of Maritime Law and Commerce 2010, Vol. 41, pp. 507-527.
Voeteling & Fink, NJB 2012
Voetelink J. & Fink M, ‘Het Enrica Lexie incident, Rechtsmacht over Militaire Vessel Pro-tection Detachtments (VPD’s)’, Nederlands Juristenblad, 28 september 2012, Afl. 33, pp. 2286-2290.
Whitman, FS Paper 2004
J.Q. Whitman, ‘Between self-defense and vengeance / between social contract and mo-nopoly of violence’, Yale Law School Faculty Scholarship Scripts Series 650, 2004, pp. 901- 924.
Rapporten
AIV Rapport 2010
Adviesraad Internationale Vraagstukken, Piraterijbestrijding op zee, een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden, nr.72, december 2010.
Baarsma e. a. 2003
B. Baarsma, e.a., Zelf doen? Inventarisatiestudie van zelfreguleringsinstrumenten, Mi-nisterie van Economische Zaken, Amsterdam april 2003.
BIMCO Guidance RUF
BIMCO, Guidance on Rules for the Use of Force (RUF) by Privately Contracted Armed Secu-rity Personnel in Defense of a Merchant Vessel.
Bowden & Basnet 2012
A. Bowden & S. Basnet, ‘The Economic Cost of Somali Piracy 2011’, Working Paper, One Earth Future Foundation 2012.
BPM 4
Best Management Practices for Protection against Somalia Based Piracy, Edinburgh: Witherby Publishing Group Ltd. 2011.
Ginkel & Putten & Molenaar 2013.
B. van Ginkel & F-P van der Putten & W. Molenaar, State or Private Protection against Maritime Piracy; A Dutch Perspective, Clingedael Report, Den Haag februari 2013.
Hurlburt 2011
K. Hurlburt, ‘The Human Cost of Somali Piracy’, Oceans beyond piracy, One Earth Future Foundation 2011 (http://oceansbeyondpiracy.org/sites/default/files/human_cost_of_somali_piracy.pdf).
Kirk 2011
M. Kirk, Ending Somali Piracy Against American And Allied Shipping, Kirk Report 2011.
Knoops 2011
G-J. A. Knoops, De inzet van private beveiligingsorganisaties bij beveiliging van Neder-landse koopvaardijschepen tegen piraterij vanuit internationaalrechtelijk perspectief, Amsterdam: Knoops & Partners Advocaten 2011.
Lang 2011
J. Lang, Report of the Special Adviser to the Secretary-General on Legal Issues Related to Piracy off the Coast of Somalia 2011, UN Doc S/2011/30.
MRT 2007
Militair Rechtelijk Tijdschrift, Themanummer Contractors, Jaargang C, aflevering 7, juli-augustus 2007.
Ninth Report UK 2009
House of Commons, Foreign Affairs Committee, Ninth Report of Session 2001-02, Pri-vate Military Companies 2002.
Princeton Principles on Universal Jurisdiction 2001
The Princeton Principles on Universal Jurisdiction, 2001, Program in Law and Public Affairs, Princeton: Princeton University 2001.
Spears 2006
J. Spears, ‘Market Forces, The Political Economy of Private Military Companies’, New Security Programme, Fafo-report 531, 2006.
The 100 Series Rules
An International Model Set of Maritime Rules for the Use of Force (RUF) 2013.
UK Interim Guidance
UK Department for Transport, UK Interim Guidance to UK Flagged Shipping on the Use of Armed Guards to Defend Against the Threat of Piracy in Exceptional Circumstances, versie 1.1, Londen juni 2012 (www.ohchr.org/Documents/Issues/Mercenaries/WG/Law/UK/ UseOfArmed.pdf).
Use of Force 2011
International Association of Maritime Security Professionals, Use of Force, versie 2.0, 2011.
Wijkerslooth 2011
Rapport van de Adviescommissie gewapende particuliere beveiliging tegen piraterij on-der voorzitterschap van de Wijkerslooth, ‘Geweldsmonopolie Piraterij’, Den Haag: Mi-nisterie van Veiligheid en Justitie 2011.
Parlementaire stukken
AMAR
Algemeen Militair Ambtenaren Reglement, AMvB 25 februari 1982, Stb. 279.
EU gids gedragscode wapenuitvoer
Gids voor de gebruiker bij Gedragscode van de EU betreffende wapenuitvoer, Brussel 12 juni 2007, 10684/07, PESV 748 COARM 40.
EC Aanbeveling 2010
Europese Commissie, Aanbeveling van de Commissie betreffende zelfbeschermings- en preventiemaatregelen tegen piraterij en gewapende aanvallen tegen vaartuigen, 11 maart 2010 (2010/159/EU).
Kamerstukken II 1994/1995, 23 478, nr. 5
Memorie van antwoord op het wetsvoorstel van de Wet particuliere beveiligingsorgani-saties en recherchebureaus.
Kamerstukken II, 2006/2007, 29521, nr. 33
Nederlandse deelname aan vredesmissies; Brief minister inzake aanbieding van evalua-ties van recent be??indigde militaire operaties.
Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 X, nr. 132
Vragen en antwoorden inzake de reactie op het AIV-advies over de inzet van civiele dienstverleners in operatiegebieden.
Kamerstukken II 2010/2011, 32706, nr. 5
Brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie; Regeringsre-actie op het AIV-advies ‘Piraterijbestrijding op zee. Een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden’.
Kamerstukken II 2010/2011, 32706, nr. 15
Brief van de ministers van Veiligheid en Justitie, van Defensie, van Buitenlandse Zaken en van Infrastructuur en Milieu; aanbieding Rapport Commissie de Wijkerslooth, ‘Ge-weldsmonopolie Piraterij’; ook verwezen als Wijkerslooth 2011.
Kamerstukken II 2012/2013, 32706, nr. 26
Brief regering; Evaluatie inzet NL marine-eenheden ter bestrijding piraterij, juli 2010 – juni 2011.
Kamerstukken II 2012/2013, 32706 nr. 44
Brief van de ministers van Defensie, van Buitenlandse Zaken, van Veiligheid en Justitie en van Infrastructuur en Milieu; Standpunt inzake Vessel Protection Detachments aan boord van Koninkrijksgevlagde koopvaardijschepen en aanvullende maatregelen.
Shapiro 2011
A.J. Shapiro, ‘Remarks to the Defense Trade Advisory Group’, Washington, US Depart-ment of State, 9 November 2011.
US Counter Piracy and Maritime Security Plan 2014
United States Counter Piracy and Maritime Security Plan, juni 2014.
(www.whitehouse.gov/sites/default/files/docs/united_states_counter_piracy_and_maritime_security_action_plan_2014.pdf).
Wilson 1918
President Woodrow Wilson, 14 points, Message to Congress, 8 januari 1918, Records of the United States Senate, Record Group 46, Records of the United States Senate, Na-tional Archives.
Jurisprudentie
PHIJ 7 september 1927, Ser. A, s.s. Lotus (Frankrijk/Turkije).
EHRM, Grote Kamer 15 mei 2007, Ramsahai e.a. tegen Nederland, appl. nr. 52394/99.
EHRM 29 maart 2010, Medvedyev en anderen tegen Frankrijk, nr. 3394/03.
EHRM 12 januari 1999, Rigopoulos tegen Spanje, nr. 37388/97.
HR 23 oktober 1984, NJ 1986, 56 (met noot van Keijzer).
HR 18 september 2001, NJ 2002, 559, LJN AB1471.
HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087, NJ 2006, 509.
HR 8 juli 2008, LJN BC7418.
Rb. Rotterdam 17 juni 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM8116.
Hooggerechtshof (VS) 10 januari 1887, Wildenhus’ Case, 120 U.S. 1.
Verdragen & Resoluties
Derde Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Gen??ve
Aanvullend protocol bij de Verdragen van Gen??ve van 12 augustus 1949, betreffende de aanvaarding van een aanvullend onderscheidend embleem (Protocol III), Gen??ve 8 de-cember 2005.
Derde Geneefse Conventie
Verdrag (III) van Gen??ve betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, Gen??ve 18 augustus 1949, Stb. 1954, 248.
Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Gen??ve
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Gen??ve van 12 augustus 1949, betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I), Ge-n??ve 8 juni 1977, Trb. 1978, 41.
Eerste Geneefse Conventie
Verdrag (I) van Gen??ve voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, Gen??ve 12 augustus 1949, Stb. 1954, 246.
Europees Vervolgingsverdrag
Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, Straatsburg 15 mei 1972, Trb. 1974, 84.
EVRM
Verdrag tot Bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome 4 novem-ber 1950, Trb. 1951, 154.
IMO Circulaires & Resoluties
IMO Piracy Guidance on Privately Contracted Armed Security Personnel (PCASP), in-clusief alle IMO/Maritime Safety Committee Circulars en Resolutions (www.imo.org/Documents/IMO_Piracy_Guidance.pdf.)
IMO Information Resources
Information Resources On Piracy And Armed Robbery Against Ships, Londen, november 2013.
IVBPR
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, New York 16 decem-ber 1966, Trb. 1969, 99.
Luanda Convention
Draft Convention on the Prevention and Suppression of Mercenaries, the International Commission of Inquiry on Mercenaries, Luanda 1976.
MMC Panama
Merchant Maritime Circulars, Panama Maritime Authority (www.segumar.com).
Montreux Document 2008
Montreux Document on Pertinent International Legal Obligations and Good Practices for States related to Operations of Private Military and Security Companies during Armed Conflict, Internationale Rode Kruis, Montreux 17 september 2008.
Montreux Document 2010 (ICoC 2010)
International Code of Conduct for Private Security Service Providers, Montreux 8 ok-tober 2010.
OAE Huurlingenverdrag
Verdrag voor de eliminatie van huurlingen in Afrika van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid 3 juli 1977.
SOLAS
Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, Londen 01 november 1974, Trb. 1976,157.
Statuut van Rome
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, Rome 17 juli 1998, Trb. 2000, 120.
STCW
Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, di-plomering en wachtdienst, Londen 1978, Trb. 1981, 144.
SUA-Verdrag
Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, Londen 14 oktober 2005, Trb. 2006, 223.
Tweede Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Gen??ve
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Gen??ve van 12 augustus 1949, betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (Protocol II), Gen??ve, 8 juni 1977, Trb. 1978, 42.
Tweede Geneefse Conventie
Verdrag (II) van Gen??ve voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schip-breukelingen van de strijdkrachten ter zee, Gen??ve 12 augustus 1949, Stb. 1954, 247.
UVRM
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, Parijs 10 december 1948, Trb. 1969, 99.
Verklaring van Parijs
Verklaring houdende zekere bepalingen van het zeerecht in tijd van oorlog, Parijs, 16 april 1856.
Vierde Geneefse Conventie
Verdrag (IV) van Gen??ve betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, Gen??ve 12 augustus 1949, Stb. 1954, 249.
VN-AV Resolutie 2395, 1968
Resolutie 2395 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1968), UN Doc A/RES/2395.
VN-AV Resolutie 2465, 1968
Resolutie 2465 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (20 december 1968), UN Doc A/RES/2465.
VN-AV Resolutie 2625, 1970
Resolutie 2625 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (24 oktober 1970), UN Doc A/RES/2625.
VN-AV Resolutie 3314, 1974
Resolutie 3314 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (14 december 1974), UN Doc A/RES/3314.
VN-AV Resolutie 44/43, 1989
Resolutie 44/43 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (4 december 1989), UN Doc A/RES/44/43.
VN-AV Resolutie 46/36, 1991
Resoluties 46/36 van de Algemene Vergadering (9 december 1991), UN Doc A/RES/46/36 A t/m L, nrs. 66 t/m 77.
VN-Folterverdrag
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, New York 10 december 1984, Trb. 1985, 69.
VN-Handvest
Handvest van de Verenigde Naties, San Francisco, 26 juni 1945, Trb. 1979,113.
VN-Huurlingenverdrag
Internationaal verdrag tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de oplei-ding van huurlingen, New York 4 december 1989.
VN-Mensenrechtencommissie Resolutie 2005/2
Resolutie 2005 van de Mensenrechtencommissie (7 april 2005), UN Doc E/CN.4/RES/ 2005/2.
VN-VR Resolutie 1814, 2008,
Resolutie 1814 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (15 mei 2008), UN Doc S/RES/1814, Somalia.
VN-VR Resolutie 1851, 2008
Resolutie 1851 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (16 december 2008), UN Doc S/RES/1851, Somalia.
VN-VR Resolutie 1816 2008
Resolutie 1816 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (7 juni 2008), UN Doc S/RES/1816, Somalia.
VN-VR Resolutie1838, 2008
Resolutie 1838 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (7 oktober 2008), UN Doc S/RES/1838, Somalia.
VN-VR Resolutie 1846, 2008
Resolutie 1846 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (2 december 2008), UN Doc S/RES/1846, Somalia.
VN-VR Resolutie 1918, 2010
Resolutie 1918 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (27 april 2010), UN Doc S/RES/1918, Somalia.
Wapenhandelsverdrag 2013
Wapenhandelsverdrag, New York 2 april 2013, Trb. 2013, 143.
Zeerechtverdrag
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, Montego-Bay 10 decem-ber 1982, Trb. 1983, 83
Diversen
Gienger 2011
V. Gienger, Piracy Syndicates Feed off Ransom Payments, U.S. Navy Chief, Business Week, 22 april 201 (www.businessweek.com/news/2011-04-22/piracy-syndicates-feed-off-ransom-payments-u-s-navy-chiefsays.html).
Lloyd’s list 2014
Lloyd’s List 9 juli 2014.
Piracy News & Figures
Piracy News & Figures, International Maritime Bureau (www.icc-ccs.org/piracy-reporting-centre/piracynewsafigures).
Handboek Strategische Goederen en Diensten
Handboek Strategische Goederen en Diensten, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag: september 2013.
Indiase Richtlijnen
Offici??le richtlijnen uitgegeven door Indiase regering i.sm. met IMO voor private beveili-gers tegen piraterij (http://oceansbeyondpiracy.org/guidelines-deployment-armed-security-guards-merchant-ships-india).
Wimmer, 2003
H. Wimmer, ‘The State’s Monopoly on Legitimate Violence’, 2003, Paper for the Confer-ence ‘Transformation of Statehood from an European Perspective’, Vienna, Austria, janu-ari 2003.