Arbeidsmotivatie is een heel ruim begrip, voor iedereen is de motivatie om te werken anders. Een algemene definitie van het begrip kan gegeven worden als: “Het geheel van factoren en beweegredenen waardoor individuen gestimuleerd worden tot werk” (Vinke 1996, p 47).
Vaak wordt er beweerd dat welvaart een belangrijke factor is die er voor zorgt dat mensen gemotiveerd raken om te gaan werken. Mensen willen graag veel geld hebben om alles te kunnen kopen en te doen wat hen begeert. Dit klinkt logisch; hoe meer werken, hoe meer geld, hoe meer leuke dingen. Uit onderzoek van Rudi Wielers en Ferry Koster (2011) is echter gebleken dat welvaart en arbeidsmotivatie in een negatief verband staan met elkaar. Wanneer de welvaart namelijk steeds meer toeneemt, neemt de plicht tot arbeid steeds verder af. Een tegenstrijdigheid die hierbij zou kunnen worden benoemd, is het feit dat arbeid een grote bijdrage levert aan welvaart. Je zou ook kunnen zeggen dat mensen willen blijven werken om tot een grotere mate van welvaart te komen. Maar het blijkt dat er voor mensen in onze samenleving nog veel verschillende wegen zijn die leiden tot een toenemende welvaart. Hierbij moet worden gedacht aan goede relaties met familie en vrienden, consumptie en vrije tijd. Allemaal factoren waar minder tijd aan kan worden besteed wanneer er arbeid wordt verricht (Koster & Wielers, 2011).
Wat ons als mens motiveert is een eeuwenoude puzzel (Eling-Lee, Groysberg & Nohrin, 2008). Invloedrijke denkers uit de geschiedenis, als Aristotales en Sigmund Freud, hielden zich al bezig met menselijke motivatie. Menselijke motivatie is een belangrijk onderwerp voor de wetenschap omdat het aan de basis staat van biologische, cognitieve en sociale regulatie, maar ook omdat het van belang is voor de ‘echte wereld’ aangezien motivatie zorgt voor productiviteit; motivatie doet bewegen (Hardre,2003). De beweegredenen om actie te ondernemen kunnen echter heel verschillend van aard zijn. Men kan gemotiveerd raken door interne waarden of door externe factoren. Intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie zijn afkomstig van twee verschillende bronnen. Extrinsieke motivatie ontstaat door een externe bron, waar intrinsieke motivatie uit de persoon zelf wordt geput. Reeve en Deci (1996) stellen dat er gesproken kan worden over een motivatie van lage kwaliteit wanneer het om extrinsieke motivatie gaat en over hoge kwaliteit wanneer het om intrinsieke motivatie gaat (Eelzak, 2012).
Een van de belangrijkste onderzoeken die ooit is gedaan naar de invloed van arbeidsomstandigheden op de output van werknemers zijn de Hawthorne-experimenten die zijn uitgevoerd door Elton Mayo en Fritz Roethlisberger, beschreven in het boek ‘Arbeidsmotivatie als managementinstrument’ (De Moor, 1998). Na de experimenten kon er worden geconcludeerd dat het de emotionele belevenissen waren die de meeste invloed hadden op de output van de werknemers. Zijn wilden graag gerespecteerd worden en als groep goede prestaties neerzetten. Deze conclusie was in tegenstrijd met de hypothese die de onderzoekers hadden gesteld, zij hadden namelijk verwacht dat het meer fysieke omstandigheden waren die de productiviteit zou beïnvloeden. Dit kan worden verklaard met behulp van de piramide van Maslow. Wanneer er namelijk wordt gekeken naar de piramide van de hiërarchie van de menselijke behoeften, blijkt dat er enkel werd ingespeeld op de fysiologische behoeften en de behoefte aan veiligheid. De sociale- en ego-behoeften werden binnen dit experiment volledig buiten beschouwing gelaten, maar bleken wel de belangrijkste factor te zijn binnen het begrip arbeidsmotivatie.
Naar aanleiding van dit experiment is er dan ook besloten om binnen de werksfeer meer aandacht te gaan schenken aan een prettig, ondersteunend en sociaal klimaat voor de werknemers, wat dan ook weer bijdroeg aan de arbeidsmotivatie (De Moor, 1998).
Naast de onderzoeken die door Elton Mayo en Fritz Roethlisberger zijn gedaan werd ook in 1946 een onderzoek naar werknemersmotivatie gevoerd door the Labour Relations Institute of New York en werd gepubliceerd in Foreman Facts (Kovach, 1996). Zij stelden aan 1000 industriële werknemers de vraag wat hen motiveerde. Uit deze interviews is gebleken dat er 10 belangrijke motivatiefactoren kunnen worden onderscheiden: 1. Veiligheid op werk, 2. Hulp bij persoonlijke problemen, 3. Persoonlijke loyaliteit naar werknemers toe, 4. Interessante werk, 5. Goede werkconditie, 6. Discipline, 7. Goede loon, 8. Promotie en groeimogelijkheden, 9. Betrokken worden, 10. Volledige waardering van het werk (Kumpen, z.d.).
Motivatiemodel van Herzberg
Herzberg (1970) probeerde met dit model te laten zien welke factoren belangrijk zijn voor een goede arbeidsmotivatie. Zoals in het model te zien is, zijn de factoren verdeeld in een piramidevorm. Vijf factoren zijn zogenoemde ‘satisfiers’ en vier factoren zijn ‘dissatisfiers’. Satisfiers zijn factoren die kunnen bijdragen aan werktevredenheid, maar als zij niet werkzaam zijn heeft dit geen negatiev,e maar een neutrale invloed. Bij de dissatisfiers is dit wel het geval. Als deze factoren aanwezig zijn zal dit tot een toename van de werktevredenheid leiden. In het geval dat deze factoren niet aanwezig zijn zal er een negatieve invloed op de werktevredenheid ontstaan. Het feit dat er een negatieve invloed ontstaat op de werktevredenheid als deze factoren niet aanwezig zijn komt omdat de ‘dissatisfiers’ factoren zijn waar anderen ook invloed op hebben. Een voorbeeld hiervan is de factor beloning, een beloning wordt door anderen aan jou toegekend en het individu heeft hier dus geen invloed op. Bij de ‘satisfiers’ is ook een opbouw te zien. Met deze opbouw bedoelde Herzberg dat als aan de factoren in het tweede piramidevlak voldaan wordt men zichzelf kan gaan ontwikkelen en ontplooien (Nieuwenhuis, z.d.).