1.1.1 Aanleiding
Er is in Nederland sprake van toenemende armoede onder bepaalde bevolkingsgroepen. Wederom zien we een stijging van het aantal mensen dat zich aanmeldt voor schuldhulp en opnieuw is de gemiddelde schuld per huishouden toegenomen. Een zorgwekkende ontwikkeling (Jungmann, Lems, Vogelspoel, van Beek & Wesdorp, 2014). Het risico op (problematische) schulden is de afgelopen jaren in Nederland sterk toegenomen. Dit lijkt met name te gelden voor mensen die verstandelijk en cognitief op een lager niveau functioneren dan de gemiddelde Nederlander (Nationale Zorggids, 2015)
Schuldenproblematiek is dus op dit moment erg relevant in Nederland. In heel Nederland zijn er wederom meer mensen bijgekomen die in de schuldhulpverlening terecht komen. Ook bij de doelgroep licht verstandelijk beperkte (LVB) zien we een stijging. Deze doelgroep is kwetsbaar om schulden te ontwikkelen en kan hier lastig zelfstandig uitkomen. Zo’n vijfhonderdduizend met een LVB hebben problemen met geldzaken (Nationale Zorggids, 2015)
In 2014 verscheen het rapport; ‘Verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg voor mensen met een verstandelijke beperking’ van het Sociaal Cultureel Planbureau. Hierin werd gesproken over een grote stijging van LVB’ers die hulp nodig hebben om goed te blijven functioneren in de samenleving. Het aantal mensen met een LVB die zorg ontvangt, is tussen 1998 en 2011 vijfmaal zo hoog geworden en daarmee gestegen tot 108.000. De problematiek van LVB’ers verhoudt zich (in volgorde van belang) op het vlak van vinden en behouden van werk (67%), schuldenproblematiek (53%), middelengebruik (50%) en onderwijs (vroegtijdig schoolverlaat) (Greeven, 2014).
Het aantal LVB’ers die in zorg ontvang voor hun schulden is dus de afgelopen jaren gestegen. Meer dan de helft van LVB’ers die hulp ontvangt, ontvangt deze vanwege hun schulden. De groei komt niet zozeer omdat het aantal personen met een verstandelijke beperking is toegenomen. Ontwikkelingen, zoals toenemende individualisering, hogere prestatienormen en hoge eisen aan sociale communicatie en informatieverwerking zijn onder andere verklaringen voor de groei (Woittiez, Putman, Eggink, & Ras, 2014).
1.1.2 Omvang van de doelgroep
Een verstandelijke beperking, zo luidt de definitie van de American Association on Mental Retardation (AMRR) is: “een probleem in het functioneren dat gekenmerkt wordt door beperkingen van betekenis zowel in het intellectuele functioneren als in het adaptieve gedrag, zoals dat tot uitdrukking komt in conceptuele, sociale en praktische vaardigheden. Dit probleem is ontstaan voor de leeftijd van achttien jaar” (Teeuwen, 2012). Op grond van deze definitie worden in alle onderzoek bronnen twee aspecten centraal gesteld: de verstandelijke vermogens en de sociale redzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking (Greeven, 2014). Er wordt gesproken van een licht verstandelijke beperking, wanneer iemand een IQ heeft van 50 tot 70 of tussen de 70 en de 85 en daarbij last heeft van een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende andere problemen (de Beer, 2016).
Gezien de geringe validiteit van IQ-testsen, geeft het Sociaal Cultureel Planbureau (2014), alleen een inschatting van de groep met een IQ van 70 en 85 op basis van een normaalverdeling; dit betreft in Nederland 2,2 miljoen personen (Woittiez, Putman, Eggink, & Ras, 2014). In hetzelfde rapport wordt een onderzoek aangehaald van Stoll et al (2012), die vermoeden dat crica 51% (1,3 miljoen Nederlanders) van de mensen met een IQ tussen de 70 en 85 ook bijkomende problematiek ervaart (en dus een LVB heeft), terwijl schattingen van het CBZ (2004) uitkomen op een groep van 300.000-600.000 personen. Het Sociaal Cultureel Planbureau (2014), houdt het zelf maximaal op 300.000 mensen in Nederland met een IQ van 70 en 85 en bijkomende problematiek (Woittiez, Putman, Eggink, & Ras, 2014). De schatting van het aantal mensen met een IQ tussen de 50 en 70 is nog veel onzekerder. Deze lopen uiteen van 50.000 tot ruim 330.000 personen (Woittiez, Putman, Eggink, & Ras, 2014).
Een precieze schatting van het aantal LVB’ers in Nederland is dus lastig te maken, wel is duidelijk dat het om een grote groep mensen gaat. Wat het nog lastiger maakt om een precieze schatting te maken is dat licht verstandelijk beperkte op het oog niet herkenbaar zijn en in sommige gevallen ook nog eens welbespraakt, zodat de beperking vaak niet direct opgemerkt wordt. Het woord ‘licht’ lijkt bovendien te impliceren dat de beperking geen grote gevolgen heeft. De realiteit pakt voor veel jongeren echter anders uit: ze zijn oververtegenwoordigd in het criminele circuit en ondervinden allerlei problemen zoals schuldenproblematiek, overmatig middelengebruik en sociaal isolement (Greeven, 2014).
1.1.3 Het onderzoek
Er is niet een ontwikkeling aan te wijzen die de toename van hulpbehoevende LVB’ers met schuldenproblematiek kan verklaren. Wel is duidelijk dat een combinatie van factoren ervoor zorgt dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt om zelfstandig hun financiële zaken te regelen (de Beer, 2016). Zo is het aanvragen van inkomensondersteunende voorzieningen veelal te ingewikkeld en vormen online diensten onbedoeld drempels. Door hun verstandelijke beperking leven zij in het hier en nu en zijn zij erg beïnvloedbaar. Geldelijke verleidingen van bijvoorbeeld reclame zijn moeilijk te weerstaan en er wordt vaak misbruik van hen gemaakt op financieel gebied (Nationale Zorggids, 2015)
Als jongeren met LVB niet als zodanig worden herkend, wordt nogal eens onterecht aangenomen dat ze niet willen meewerken om schulden aan te pakken. Terwijl het vaak meer een kwestie is van niet kunnen. Formulieren, brieven en voorwaarden zijn vaak te ingewikkeld om goed te kunnen begrijpen. Een jongere met LVB overziet de eigen problemen niet (MEE, 2014).
Daarnaast staan de schulden staan vaak ook niet op zichzelf. Schulden maken dan deel uit van bredere problematiek. Door de spanning en stress van financiële problemen, ontstaan problemen op het werk, binnen de familie, het gezin, relaties en met de buren (MEE, 2014). Schulden kunnen dus andere problematieken veroorzaken of versterken. Mensen met een LVB zijn een kwetsbare doelgroep en wanneer zij eenmaal schulden ontwikkelen kunnen zij hier lastig uitkomen. Het is daarom van belang om te weten waarom deze doelgroep kwetsbaar is, om zo gerichtere preventie te kunnen toepassen.
Mijn onderzoeksvraag luidt als volgt: Welke cognitieve en sociale factoren maken licht verstandelijk beperkte kwetsbaar voor het ontwikkelen van schulden?
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt er eerst middels een literatuuronderzoek in kaart gebracht wat de kenmerken van een LVB zijn en wat het verband is met het ontwikkelen van schulden. Vervolgens wordt er door middel van acht interviews duidelijk gemaakt hoe LVB’ers zelf kijken naar deze factoren en of deze ook een rol gespeeld hebben tijdens het ontwikkelen van hun schulden. Door na te gaan wat de literatuur zegt over het ontwikkelen van schulden en de resultaten van de interviews hiernaast te leggen, wil ik duidelijk krijgen op welke gebieden LVB’ers meer risico lopen dan andere groepen om schulden te ontwikkelen.
1.2 Afbakening van het onderzoek
In deze paragraaf worden de onderdelen besproken die te maken hebben met de onderzoeksmethoden. Eerst wordt kort de doelstelling, hoofdvraag en deelvragen besproken.
1.2.1 Doelstelling
Het doel is om in juni 2017 een duidelijk beeld te hebben welke factoren ten grondslag liggen aan de vergrote kwetsbaarheid van licht verstandelijk beperkte die te maken hebben met schuldenproblematiek. Ook wordt er duidelijk wat licht verstandelijk zelf aanwijzen als belangrijkste reden van het vormen van schulden. Het doel van het onderzoek is dat met deze bevindingen meer gedaan kan worden op het gebied van preventie,
1.2.2 Hoofdvraag
– Welke sociale en cognitieve factoren maken licht verstandelijke beperkte kwetsbaar voor het ontwikkelen van schulden?
1.2.3 Deelvragen
Deelvraag Onderzoeksvragen Thema’s
1 Welke cognitieve factoren worden in de literatuur beschreven als redenen dat licht verstandelijke beperkte een kwetsbare doelgroep vormen om schulden te ontwikkelen?
• Welke cognitieve factoren worden er in de literatuur beschreven?
• Hoe verhouden deze factoren zich tot schulden?
• Hoe groot is de invloed van deze factor op het ontwikkelen van schulden? Welke factoren liggen ten grondslag
Welk effect hebben de factoren op het creëren van schulden
2. Welke sociale factoren worden in de literatuur beschreven als redenen dat licht verstandelijke beperkte een kwetsbare doelgroep vormen om schulden te ontwikkelen?
• Welke sociale factoren worden er in de literatuur beschreven?
• Hoe verhouden deze factoren zich tot schulden?
•
• Hoe groot is de invloed van deze factor op het ontwikkelen van schulden? • Welke factoren liggen ten grondslag
• Welk effect hebben de factoren op het creëren van schulden
3. Welke factoren geven licht verstandelijk beperkte zelf aan als reden voor het ontwikkelen van hun schulden?
• Herkennen de geïnterviewde de in de literatuur beschreven factoren terug?
• Welke factoren geven de geïnterviewde aan als de belangrijkste factoren bij het ontwikkelen van hun schulden? • Komt de literatuur overeen met de praktijk
• Welke factoren zijn het belangrijkst
1.3 Onderzoeksmethode
In deze paragraaf wordt beschreven welke methoden van bronnenonderzoek en dataververzameling er wordt gebruikt en waarom.
1.3.1 Onderzoek type
Ik heb gekozen voor een kwalitatief onderzoek. In mijn onderzoek ga ik onderzoeken wat ervoor zorgt dat licht verstandelijk beperkte een kwetsbare doelgroep vormen om schulden te ontwikkelen Volgens Verhoeven (2014), is een kwalitatief onderzoek is niet geboden aan cijfermatige gegevens, de onderzoeker kan zich verder aanpassen aan de omstandigheden van het onderzoek. Hierdoor is het onderzoek open en flexibel en wordt er in gegaan op de achtergronden van de verzamelde gegevens. In mijn onderzoek kijk ik naar de achterliggende informatie binnen mijn onderzoeksvraag, dit ga ik doen door middel van interviews en een literatuuronderzoek. Op deze manier kan ik mijn onderzoeksvraag het beste uitwerken en beantwoorden. Er zullen echter ook elementen van een kwantitatief onderzoek in voorkomen, aangezien ik mijn bevindingen ook met cijfers zal onderbouwen om zo meer betrouwbaarheid te creëren. Het kwalitatieve aspect zal echter de overhand hebben.
1.3.2 Dataverzamelingsmethode
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden wordt er een literatuuronderzoek uitgevoerd. Om de betrouwbaarheid van mijn onderzoek te vergroten, zal ik meerdere tekstbronnen gebruiken. Door gebruik te maken van meerdere tekstbronnen verkrijg ik informatie uit verschillende perspectieven en kan ik beter gerichte conclusies trekken (Berdingen & Witte, 2013).
Het literatuuronderzoek wordt aangevuld met informatie uit half-gestructureerde interviews met mensen met een LVB. Een interview biedt onderzoekers de mogelijkheid uit de mond van een direct betrokken opvattingen, meningen en feiten te vernemen (Berdingen & Witte, 2013). Hierdoor krijg ik aanvullende informatie op mijn literatuuronderzoek. Door de informatie uit mijn interviews en het literatuuronderzoek te combineren, krijg ik een veel informatie die ik kan toepassen op mijn onderwerp.
1.3.3 Data-analyse
De interviews zijn allen verbatim uitgewerkt en de belangrijke onderdelen van de interviews zijn gearceerd. Belangrijke literatuur is eveneens gearceerd. De gearceerde onderdelen van de interviews en het literatuuronderzoek zijn vervolgens bij elke paragraaf geordend. Vervolgens is de data van het literatuuronderzoek vergeleken met de interviews. De belangrijkste uitkomsten hiervan zijn vervolgens uitgewerkt in dit rapport.
1.3.4 Populatie
Mijn populatie bestaat uit LVB’ers die boven de achttien zijn en in de schuldhulpverlening zitten. Omdat ik geen opdrachtgever heb, verkrijg ik populatie door middel van het sneeuwbal-effect.
Deze wordt zo genoemd naar analogie van een sneeuwbal die als een klein balletje begint maar gaandeweg steeds dikker en groter wordt. Dit principe wordt ook wel serendipiteit genoemd: het door toeval en intelligentie ontdekken van iets dat een onverwacht en ander licht werpt op iets waarnaar men op zoek was. Hierbij speelt het toeval een grotere rol dan bij een systematisch zoekgang. Bij goed gebruik kan echter hetzelfde resultaat bereikt worden (Sonderen, 2002). Ik gebruik mijn contacten in het werkveld om deelnemers te vinden en via hun verkrijg ik andere deelnemers. Op deze manier krijg ik een grote diversiteit in mijn populatie en krijg ik vanuit verschillende invalshoeken informatie.
Ik heb gekozen voor een half-gestructureerd interview, omdat deze het beste past bij mijn doelgroep. Een LVB’er ziet alles zwart en wit en vind het vaak moeilijk om gedetailleerde antwoorden te geven (Kaal, 2013). Door half-gestructureerde interviews af te nemen heb ik de mogelijkheid om meer informatie uit hun te krijgen. Hierdoor heb ik de mogelijkheid om door te vragen en mijn vragen aan te passen aan de LVB’er die voor mij zit. Aangezien elk persoon een andere manier van vragen werkt, behoudt ik me met een half-gestructureerd interview de vrijheid om in te spelen op de persoon en tegelijk behoud ik een duidelijke structuur.
1.3.5 Steekproef:
Ik ga bij ongeveer tien mensen een half-gestructureerd interview afnemen. Volgens Verhoeven (2014) is het (vrijwel) ondoenlijk om alle personen in je populatie te ondervragen. In zo’n geval benader je een deel van je populatie. Mijn populatie is enorm groot en het zou onmogelijk zijn om die allemaal te bevragen, daarom zal ik ongeveer tien mensen interviewen. Met dit aantal hoop ik genoeg informatie te krijgen om vanuit daar conclusies te kunnen trekken en een waardevolle aanvulling te krijgen op mijn literatuuronderzoek.
1.4 Begripsafbakening
In deze paragraaf worden de belangrijkste begrippen beschreven die in mijn onderzoek worden gebruikt en afgebakend.
Licht verstandelijke beperking
Er wordt gesproken van een licht verstandelijke beperking, wanneer iemand een IQ heeft van 50 tot 70 of tussen de 70 en de 85 en daarbij last heeft van een beperkt sociaal aanpassingsvermogen en bijkomende andere problemen (de Beer, 2016). De beperking heeft invloed op het intellectuele functioneren en het adaptieve gedrag wat tot uiting komt in conceptuele, sociale en praktische vaardigheden. Dat wil zeggen dat mensen met een licht verstandelijke beperking vaak minder goed het vermogen hebben om verbanden te leggen, sociale contacten aan te gaan of te onderhouden en alledaagse handelingen uit te kunnen voeren (Didden, 2006).
Maatschappelijke ontwikkeling
Maatschappelijke ontwikkelingen zijn veranderingen en ontwikkelingen in de samenleving en stimulering daarvan op terreinen als welzijn, cultuur, onderwijs, sport enzovoorts. Het zijn transformaties die een cultuur en sociale instanties in de loop der tijd ondergaan. Elke samenleving verandert continu, soms sneller, dan weer langzamer (Macionis, Peper & van der Leun, 2010).
Cognitieve factoren
Cognitie is een ruim begrip voor denken en waarnemen, dus gedragingen die oftewel tot kennisverwerving leiden of voor gebruik van kennis nodig zijn. Het is ook de ontwikkeling van denken en kennen, cognitie zorgt ervoor dat iedereen op zijn manier de wereld organiseert. Onder cognitie worden ook processen van denken en waarnemen verstaan waardoor kennis wordt opgeslagen, gereproduceerd of toegepast. Het is ook een geheel van activiteiten, waardoor het individu informatie vanuit zijn omgeving opneemt, verwerkt en toepast. Cognitie is de integrale term voor kenvermogen (B.W.Coenen, 1998). Cognitieve factoren zijn dus factoren die van toepassing zijn op de cognitie van de persoon.
Sociale factoren
Schulden
Onvoldoende geld hebben om te voorzien in de basisbehoefte voor minimale uitgaven op gebied van voedsel, kleding, wonen en enkele andere moeilijk te vermijden kosten (Kröber, Verdonschot & Schuurman, 2013).
Informatieverwerking
Eenvoudig gezegd is informatieverwerking het vermogen om informatie vanuit de wereld om ons heen en vanuit ons lichaam op te nemen, te selecteren en de verschillende stukjes informatie met elkaar te verbinden zodat wij er op de juiste manier op kunnen reageren. De informatie vanuit ons lichaam verzamelen we met behulp van onze zintuigen. Wanneer we met onze zintuigen iets zien, voelen, ruiken, proeven of horen, noemen we dat waarnemen. Vaak is zo’n waarneming aanleiding voor ons om iets te doen of juist niet te doen (De Kinderpraktijk, z.d).
Probleemoplossend vermogen
Werkgeheugen
Het werkgeheugen is een tijdelijke opslagplaats van taak-relevante informatie in de hersenen. Het speelt vooral een rol bij actieve denkprocessen. Het kan verschillende vormen aannemen, zoals activatie van oude herinneringen of het vasthouden van meer recente gebeurtenissen. Ook kan het betrekking hebben op bewerkingen die worden toegepast op de inhoud van het geheugen of het sturen van ons actuele gedrag in complexe situaties.
Generalisatie
2. Welke cognitieve factoren worden in de literatuur beschreven als reden dat licht verstandelijke beperkte een kwetsbare doelgroep vormen om schulden te ontwikkelen?
De term cognitie komt van het Latijnse woord cognoscere, wat kennen of weten betekent. Afhankelijk van de context kan het staan voor kennis, een overtuiging, denkvermogen, het vermogen om dingen te leren, onthouden en uitwisselen van kennis, enzovoort. Cognitieve vaardigheden of vermogens hebben te maken met de mate waarin je in staat bent om kennis en informatie op te nemen en te verwerken. Bij het verwerken van informatie spelen allerlei mentale processen een rol. Je hebt je geheugen nodig, maar ook taal, oriëntatie, aandacht en het vermogen om problemen op te lossen, concepten te vormen en dingen voor je te zien. Daarnaast zijn redeneren, rekenen, lezen en schrijven, plannen maken en initiatieven nemen cognitieve functies (Niemantsverdriet, 2012). LVB’ers hebben een cognitieve achterstand en kunnen op meerdere van de genoemde gebieden problemen hebben.
In dit hoofdstuk beschrijf ik welke gebieden dit zijn en wat de gevolgen hiervan zijn voor de vergrote kwetsbaarheid van de doelgroep op het ontwikkelen van schulden. De cognitieve factoren die ik heb beschreven in mijn onderzoek komen van een onderzoek door het kenniscentrum LVB. In het hun onderzoek: Richtlijn effectieve interventies LVB (2012), beschrijven zij vijf cognitieve factoren die voor een vergrote kwetsbaarheid zorgen. De eerste cognitieve factor die ik beschrijf is de informatieverwerking bij LVB’ers.
2.1 Informatieverwerking
Uit dit onderzoek door van der molen (2009), wordt duidelijk dat LVB’ers een slechter korte termijn geheugen en werkgeheugen hebben dan mensen zonder een LVB met dezelfde chronologische leeftijd en met dezelfde mentale leeftijd (Van der Molen et al., 2009). Het gevolg hier van is dat mensen met een LVB hebben moeite om de informatie die binnenkomt op te slaan en te ordenen. Vergeleken met mensen met een gemiddelde intelligentie zien we bij personen met een licht verstandelijke beperking meer problemen bij de verwerking van informatie (Kleinert, Browder & Towles-Reeves, 2009).
De denkprocessen bij mensen met een LVB verlopen langzamer, waardoor ze minder snel informatie kunnen verwerken. Een mogelijke verklaring hiervoor is een beperking van het werkgeheugen in de hersenen. Hierin wordt informatie gelijktijdig bewerkt en opgeslagen. Onderdeel van het werkgeheugen is het kortetermijngeheugen waar informatie automatisch wordt herhaald om paraat te houden voor verwerking. Omdat mensen met een licht verstandelijke een beperkte werkgeheugen hebben, hebben ze moeite met het ordenen van informatie en met het afwegen op belang. Daarnaast LVB’ers hebben een beperkte aandacht spanne en hebben moeite met het ordenen, rangschikken en differentiëren van informatie (Willner, Bailey, Parry & Dymond, 2010). Door de LVB bestaat er dus de kans dat belangrijke informatie die binnenkomt in bijvoorbeeld een gesprek over de financiële situatie niet volledig wordt opgeslagen, of wordt bestempelt als onbelangrijk. Zeker wanneer er een grote hoeveelheid informatie naar de LVB’er wordt toegezonden kan deze het slecht bijhouden. Door de beperking kan er minder informatie tegelijk verwerkt worden (de Wit, Moonen & Douma, 2012).
Het blijkt dus voor LVB’ers lastig om de informatie die binnenkomt op te slaan en zichzelf eigen te kunnen maken, alsmede het terug halen van deze informatie om hem opnieuw te gebruiken. In de huidige maatschappij komt er enorm veel nieuwe informatie op deze doelgroep af. Vooral de snelheid waarmee dit gaat is erg lastig voor deze doelgroep. Licht verstandelijk beperkte richten hun aandacht minder op relevante informatie en meer op letterlijk gesproken en negatieve informatie. LVB’ers lijken af te haken op het moment dat ze te veel informatie tegelijkertijd moeten verwerken. Zij hebben dan veel moeite met het prioriteren van informatie en met het afwegen van het belang ervan (Willner et al., 2010).
Het gevolg hiervan is dat zij niet alle informatie die op hun afgestuurd wordt kunnen opslaan en ordenen. Hierdoor is er een grote kans dat zij belangrijke informatie missen of beoordelen als onbelangrijk terwijl dit niet zo kan zijn.
De gevolgen van deze beperkte opname van informatie kan een rol spelen in de manier waarop LVB’ers schulden ontwikkelen. Zeker in de huidige financiële sector komt alle informatie snel voorbij en moet je deze gelijk op kunnen slaan. Bij teveel informatie tegelijkertijd raken de LVB’ers het overzicht kwijt en kunnen ze niet overgaan tot leren de Wit, Moonen & Douma, 2012).
Ook is het belangrijk dat je de informatie die binnenkomt ordent op bruikbaarheid en belang. Daarnaast hebben LVB’ers een kleine aandacht spanne, wat betekend dat ze ook maar korte tijd de informatie die binnenkomt kunnen verwerken. Een combinatie van al deze dingen maakt het dat LVB’ers vaak belangrijke informatie missen, zoals wanneer bijvoorbeeld aan een betaling voldaan moet worden of wanneer de kosten van een abonnement omhoog gaan.
Naast de manier de gebrekkige informatieverwerking, speelt ook het probleemoplossend vermogen een rol in de kwetsbaarheid van deze doelgroep bij het ontwikkelen van schulden.
2.2 Probleemoplossend vermogen
Onderzoek heeft aangetoond dat het werkgeheugen van jeugdigen met een LVB een vertraagde ontwikkeling doormaakt (De Beer, 2011). Onder werkgeheugen wordt het gelijktijdig opslaan en bewerken van informatie verstaan. Door dit beperkte werkgeheugen zijn executieve functies bij LVB’ers beperkt ontwikkeld. Executieve functies zijn het vermogen om dingen te organiseren, te focussen en impulsen onder controle te houden. Dit betekent dat jeugdigen met een LVB moeite hebben met het onthouden en verwerken van informatie. Zo kunnen zij hoofd- en bijzaken moeilijk van elkaar scheiden, hebben zij moeite met het eruit pakken van belangrijke informatie en hebben zij moeite met oorzaak-gevolg denken en met plannen (zoon, 2013). Net als bij de informatieverwerking, speelt hun beperkte werkgeheugen ook een rol in mogelijkheid om problemen te kunnen oplossen.
Mensen met een licht verstandelijke beperking blijken problemen te hebben met het systematisch herkennen en oplossen van probleemsituaties. Het oplossen van complexe problemen in het dagelijks leven vraagt om een goede zelfregulatie. Zelfregulatie is mogelijk door gebruik te maken van metacognitieve vaardigheden zoals plannen en het monitoren en reflecteren van het eigen gedrag (Kleinert et al., 2009). Metacognitie betekent denken over denken. Hierdoor is iemand in automatische responsen terug te houden en meer weloverwogen te reageren. Weloverwogen reageren kan alleen door vooraf te bedenken wat de geplande reactie voor gevolg zal hebben. LVB’ers blijken moeite te hebben met deze zelfregulerende vaardigheden, het verband tussen oorzaak en gevolg zien is voor hen lastig (de Wit, Moonen & Douma, 2012). De ontwikkeling van het vermogen om perspectief te kunnen nemen verloopt bij LVB’ers niet afwijkend, maar is wel vertraagd en er lijkt sprake van een plafond (Collot d’Escury, Barnhard & Hartsink, 2004).
Het vermogen om problemen op te kunnen lossen en de gevolgen van hun handelen te zien is dus bij deze doelgroep beperkt. Dit zorgt ervoor dat zij lastig kunnen bedenken wat de gevolgen van hun keuzes zullen zijn. Hierdoor zijn ze kwetsbaar om een ondoordachte keuze te maken die grote (financiële) gevolgen kan hebben. Zij hebben moeite om weloverwogen een keuze te maken en maken vaak beslissingen zonder daar op te reflecteren. Dit kan als gevolg hebben dat zij een keuze maken op financieel gebied die grote gevolgen heeft. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het afsluiten van een aantal mobiele abonnementen, waar ze vervolgens twee jaar aan vast zitten.
We leven in een samenleving waar het gangbaar is om geld te lenen, te kopen op krediet en veel te consumeren. Jongeren geven veel geld uit aan merkkleding (sportschoenen, etc.) en communicatiemiddelen (I-phones). Voor mensen met weinig geld die er toch bij willen horen, zijn de verleidingen groot om aankopen te doen waar men het geld niet voor heeft. Hierdoor ontstaan financiële problemen (Kröber, Verdonschot & Schuurman, 2013). Zeker voor mensen met een LVB is het lastig om de directe gevolgen te zien van hun aankopen en rekening te houden met hun eigen financiële situatie. Het inzicht ontbreekt vaak, wat in resulteert in impulsieve aankopen. Ze kiezen direct het gedrag dat in hun gedachten opkomt en denken minder na over de mogelijke oplossingen. Tevens waarderen ze agressieve oplossingen hoger dan niet-agressieve oplossingen (de Ridder, 2012)
2.3 Generalisatie van kennis
LVB’ers hebben moeite met de generalisatie van een geleerde vaardigheid naar andere personen, plaatsen en situaties (Kleinert et al., 2009). Zo blijken ze vaak na een sociale vaardigheidstraining goed in staat om verschillende oplossingen te bedenken en de assertieve oplossing als meest adequate oplossing te beoordelen. Het probleem ontstaat echter bij de transfer van deze kennis naar het dagelijks leven (Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, Wijnroks & Vermeer, 2009). LVB’ers zijn dus wel in staat om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen, maar kunnen dit moeilijk overbrengen naar de praktijk. LVB’ers hebben moeite om op abstract te denken en kunnen dus lastig de kennis die ze hebben generaliseren naar op andere gebieden.
Het moeilijker kunnen leren begint met het feit dat zij van jongs af aan al minder hun directe omgeving exploreren en daarbij minder leren van die exploratie. Vanwege problemen met het geheugen zijn er vervolgens problemen met het onthouden en ook met het oproepen uit het geheugen van wat ze eerder hebben geleerd. Het leren blijft, vanwege deze geheugen- en generalisatieproblemen, altijd iets wat niet vanzelf gaat (Douma, van Kregten, Ponsioen & Raemdonck, z.d). Door het verminderde vermogen van LVB’ers om de kennis die ze hebben te vertalen naar andere situaties, leren
Door het beperkte werkgeheugen vindt leren plaats door concrete ervaringen (De Beer, 2011). Dit houdt echter ook in dat zij lastig de kennis die ze hebben opgedaan kunnen generaliseren naar andere gebieden. Dit maakt het lastig om interventies toe te passen op deze doelgroep. Er kunnen wel degelijk dingen worden aangeleerd, maar deze moeten gericht zijn op een concrete situatie en bij een volgende situatie zullen zij vaak niet goed weten hoe te handelen.
Zoals beschreven in de voorgaande paragrafen hebben LVB’ers dus moeite om de informatie die zij verkrijgen te ordenen en onthouden. Hiernaast kunnen zij de kennis die zij verkrijgen ook lastig toepassen in de praktijk. Een combinatie van deze factoren maakt het voor de LVB’er dus lastig om inzicht te creëren in zijn eigen financiële situatie. Dit speelt zeker een rol in de kwetsbaarheid van de doelgroep het ontwikkelen van schulden. Daarnaast speelt het ook een grote rol in het verminderen van deze schulden. Door de gebrekkige opname van informatie en beperkte mate waarin ze deze kunnen toepassen op andere situaties kunnen zij moeilijk uit de schulden komen (de Beer, 2012).
2.4 Communicatie
LVB’ers hebben een beperkt werkgeheugen. Het werkgeheugen slaat informatie op en bewerkt deze informatie. Door dit beperkte werkgeheugen kunnen LVB’ers moeilijker denken, waardoor zij meer moeite hebben met leren dan mensen zonder een LVB. Ook het taalgebruik en het taalbegrip blijft achter bij LVB’ers (De Beer, 2011). Licht verstandelijk beperkte hebben vaak een beperkte woordenschat door moeilijkheden met verbale informatieverwerking. Figuurlijk taalgebruik, zoals een metafoor of beeldspraak wordt door veel licht verstandelijk beperkte niet goed begrepen, waardoor de boodschap niet goed overkomt (de Wit, Moonen & Douma, 2012).
Het gebrek aan sociale vaardigheid van LVB-jongeren uit zich doordat zij moeite hebben zich staande te houden in het sociale verkeer. “Om zich te redden in het sociale verkeer moet iemand begrijpen wat een ander zegt en bedoelt, weten wat de sociale normen zijn en die normen adequaat kunnen omzetten in competent gedrag” (Teeuwen, 2012).
Het niet begrijpen van de boodschap speelt ook een rol bij de kwetsbaarheid van de doelgroep bij het ontwikkelen van schulden. Het is van cruciaal belang om goed te begrijpen wat de ander precies bedoelt, hierdoor kan je inschatten wat de gevolgen zullen zijn van je antwoord. Een voorbeeld dat hier goed bij past is een situatie die deelnemer 3 (Jan) schetste. (VB)
De verkoper zei dat Jan slechts 10 euro betaalde voor een mobiel abonnement, maar daarna betaalde hij 40 euro.
Ook is een grote kans op miscommunicatie, omdat licht verstandelijk beperkte soms een andere betekenis geven aan de woorden. Ook hebben zij vaak moeite met het verwoorden van hun eigen ideeën waardoor het lastig kan zijn om te achterhalen wat ze precies bedoelen (de Wit, Moonen & Douma, 2012). Veel LVB’ers worden niet als dusdanig herkend en daarom weten veel mensen ook niet dat ze met deze doelgroep te maken hebben. Het gevolg hiervan is dat zij er ook geen rekening mee houden en dat maakt de kans op miscommunicatie zelfs nog groter. Licht verstandelijk beperkte hebben ook moeite met het simultaan verwerken van zowel verbale als non-verbale informatie, zoals mimiek of gezichtsuitdrukking (de Wit, Moonen & Douma, 2012). Met name de verwerking van verbale informatie verloopt minder goed bij jongeren met een LVB (Van der Molen, 2009). De combinatie van de bovengenoemde kenmerken, in combinatie met een gebrekkige vorm van communicatie, maken het dat deze doelgroep een groter kans heeft om op financieel gebied verkeerde keuzes te maken.
2.5 Gevoeligheid voor misbruik
Licht verstandelijk beperkte lopen sociaal-emotioneel gezien achter op hun leeftijdsgenoten zonder een beperking, maar hoe groot die achterstand is, kan niet altijd aan de hand van een IQ-score worden bepaald. Het cognitieve niveau blijkt bij veel licht verstandelijk beperkte hoger dan het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau (de Wit, Moonen & Douma, 2012). Wanneer de werking van de hersenen achter loopt in de ontwikkeling hebben mensen meer problemen met het controleren van hun reacties, zo ook hun sociaal functioneren, dan wanneer de werking van de hersenen niet achter loopt (Baumeister & Tierney, 2011). Op emotioneel vlak zijn de jongeren minder sterk ontwikkeld dan leeftijdsgenoten. Betrekkelijk eenvoudige emoties als verdriet, geluk, haat, vertrouwen en wantrouwen zijn voor LVB-jongeren goed te begrijpen. Met ingewikkelde emoties als liefde en empathie hebben zij meer moeite (Došen, 2005). LVB’ers lopen op sociaal-emotioneel niveau achter op mensen zonder een LVB. Hierdoor zijn ze erg beïnvloedbaar voor misbruik vanuit de omgeving. Een voorbeeld die hierbij past komt van deelnemer 4 (Whitney).
Ook voor bijvoorbeeld phishing zijn LVB’ers erg kwetsbaar. Phishing is een vorm van internetfraude, waarmee fraudeurs proberen om via e-mail achter uw bankgegevens te komen (Politie, z.d). Of dingen als ‘Je hebt een smartphone gewonnen, klik hier!’ zijn lastig te doorzien Uiteindelijk zijn de online risico’s hetzelfde als voor iedereen: op internet kun je slachtoffer worden van cyberpesten of van grooming, je kunt op filmpjes met geweld of porno stuiten, verslaafd raken aan games of geconfronteerd worden met torenhoge rekeningen. Mensen met een (verstandelijke) beperking vinden het echter moeilijk om de consequenties op lange termijn in te schatten. (mediawijzer, z.d). Vanwege hun sociaal-emotionele als cognitieve achterstand zijn LVB’ers erg gevoelig voor de bovengenoemde dingen. Het gevolg hiervan is dat mensen die dit weten de LVB’er gemakkelijk kunnen manipuleren. Zo kan LVB’ers gemakkelijk geld afhandig worden gemaakt, of kunnen er dure abonnementen afgesloten worden op naam van de LVB’er.
3. Welke sociale factoren worden in de literatuur beschreven als reden dat licht verstandelijke beperkte een kwetsbare doelgroep vormen om schulden te ontwikkelen?
De sociale omgeving is het geheel van sociale, culturele, economische, religieuze factoren dat van invloed is op het menselijk gedrag. Hierbij zijn groepen als het gezin, vrienden en collega’s belangrijke factoren, alsook de sociale klasse. De omgeving waarin men opgroeit, heeft invloed op de sociale reproductie en is tevens de overdracht van de sociale positie van ouders op kind (Encyclo, z.d). Je gedrag wordt beïnvloed door mensen. De mensen die de grootste invloed op je hebben zijn je ouders, partner en kinderen. Deze mensen behoren tot de primaire groep; je meest directe leefomgeving. Hoe belangrijker bepaalde mensen voor je zijn, des te meer je je op hen zult richten (Veron, z.d). Dit hoofdstuk gaat over de factoren in de omgeving van de LVB’ers die de kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van schulden vergroten. Naast de omgeving wordt er ook gekeken naar andere sociale factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van schulden.
3.1 Misbruik door het netwerk
In de bovenstaande paragraaf wordt de gevoeligheid voor misbruik in het algemeen uitgelegd, in deze paragraaf wordt er dieper ingegaan op het misbruik binnen het netwerk van de LVB’er.
Bij LVB’ers zie je niet aan de buitenkant dat ze een beperking hebben. Hier doen ze vaak ook alles aan. LVB’ers willen over het algemeen niet bij de ‘gehandicapten’ horen, maar willen ‘normaal’ zijn. Ze spiegelen zich dan ook aan de ‘normale’ mensen in de buurt, die auto rijden een baan hebben en een relatie hebben (Pauly & Groenen, 2010). Het gevolg is dat de omgeving van de LVB’er niet vanzelf rekening houdt met het feit dat de jongere beperkt is en ze lange tijd overschat kunnen worden in hun mogelijkheden (De Tandem vzw, 2011).
Het netwerk van vrienden heeft vaak een negatieve invloed. Mensen met een beperking worden – door verkeerde, soms criminele vrienden – misbruikt omdat ze een makkelijke prooi zijn en gemakkelijk beïnvloedbaar (Kröber, Verdonschot & Schuurman, 2013).
Het netwerk van vrienden heeft vaak een negatieve invloed. Mensen met beperkingen worden – door verkeerde, soms zelfs criminele vrienden – misbruikt omdat ze een makkelijke prooi zijn en gemakkelijk beïnvloedbaar zijn (zie ook de voorbeelden in Box 2 in de vorige paragraaf). Er is druk vanuit de omgeving om ‘mee te doen’. Het netwerk van familieleden, buren en kennissen.
Gevoeligheid voor de mening van de anderen en de behoefte aan goedkeuring en erbij horen; dit gaat soms gepaard met goedgelovigheid en naïviteit (Kaal, 2013).
3.2 Weinig ondersteuning vanuit netwerk
LVB’ers hebben veelal een beperkt sociaal netwerk en de omgeving van deze doelgroep heeft veelal onvoldoende inzicht in de problematiek van de LVB’er alsmede ontoereikende opvoedingsvaardigheden. Ook is het mogelijk dat er in de direct omgeving van de LVB’er, meerdere mensen aanwezig zijn die ook een LVB hebben en dus een eveneens verminderd cognitief vermogen hebben. Hierdoor is de draagkracht van de omgeving beperkt (Spierenburg & Hagen, 2008). Vaak zijn er in de direct omgeving van de LVB’er, meerdere mensen aanwezig die eveneens een LVB hebben. Dit maakt het voor de omgeving moeilijk om de LVB’er te ondersteunen. Sommige ouders geven bij het omgaan met geld onvoldoende sturing, bijvoorbeeld omdat zij zelf ook kampen met beperkingen. Voor LVB jongeren is het dan extra moeilijk om te leren (financieel) op eigen benen te staan (van der Mei, 2012).
We weten dat ongeveer 30% van de van de ouders van jeugdigen met een LVB zelf verminderde cognitieve functies heeft (De Koning & Collin, 2007; De Wit et al., 2011). Ongeveer een derde van de LVB’ers heeft dus ouders die eveneens een LVB hebben en dus niet het goede voorbeeld kunnen geven of het kind kunnen ondersteunen met zijn financiële zaken.
Een deel van de ouder(s) heeft dus zelf ook een laag intelligentieniveau en mist hierdoor toereikende opvoedingsvaardigheden. Daarnaast hebben deze ouders onvoldoende inzicht in de ontwikkeling en de problematiek van hun kind en de pedagogische aanpak die het nodig heeft (Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro & Matthys, 2006). Hierdoor zijn de ouders minder goed in staat om hun kind in zijn of haar ontwikkeling te stimuleren, waardoor een LVB ontwikkeld en/of in stand gehouden kan worden. Er zijn bijvoorbeeld geen financiële middelen om passend speelgoed of voorleesboekjes aan te schaffen of de ouders weten gewoonweg niet hoe zij het kind moeten stimuleren door een gebrek aan opvoedingsvaardigheden of door hun eigen verstandelijke beperking. Een kind wordt dan bijvoorbeeld niet voorgelezen of er wordt niet uitgelegd hoe de wereld in elkaar zit (De Beer, 2011). Veel LVB’ers missen dus de ondersteuning vanuit het gezin en krijgen weinig handvaten over het regelen van hun financiële situatie. Dit zorgt ervoor dat ze onvoorbereid hun financiële zaken moeten gaan regelen en niet de waarde van geld beseffen. Dit in combinatie met hun beperkt cognitief vermogen maakt de doelgroep erg kwetsbaar om schulden te ontwikkelen.
3.3 Sociale redzaamheid
Uit de Rapportage participatiemonitor 2011 van het Nivel (2011) komt naar voren dat de arbeidsparticipatie van mensen met een lichamelijke beperking achterblijft bij die van de totale bevolking en verder afneemt naarmate de handicap ernstiger is.
De afwezigheid van werk, waardoor geen of te weinig inkomen wordt verkregen, is een factor die armoede in de hand kan werken (Kröber, Verdonschot & Schuurman, 2013).
Daarnaast hebben ze problemen om hun gedrag af te stemmen op anderen uit hun omgeving (Collot d’Escury, 2007) en zijn ze erg op hun eigen behoeftes gericht. Het gevolg hiervan is dat zij problemen ervaren in sociale situaties (Verstegen, 2005)
3.4 Overvraging
LVB-jongeren hebben bovendien de neiging zichzelf te overschatten waardoor ze mogelijke zorg en begeleiding mijden, met alle gevolgen van dien. Dit vergroot het risico dat ze snel overvraagd worden, waardoor ze problemen ondervinden in bijvoorbeeld het onderwijs, stages of in werksituaties en lijden onder falen en stress (JOS,2014).
Onder overvraging wordt verstaan dat er te hoge verwachtingen worden gesteld aan jongeren met een LVB .Dit zou kunnen komen doordat het taalbegrip van deze jongeren minder goed is ontwikkeld dan het taalgebruik. De te hoge verwachtingen kunnen leiden tot falen en frustratie waardoor gedragsproblemen in de hand gewerkt kunnen worden.. Zoals eerder genoemd kunnen de te hoge verwachtingen aan jongeren met een LVB, overvraging, leiden tot falen en frustratie waardoor overprikkeling en vervolgens gedragsproblemen kunnen ontstaan (de Ridder, 2012).
De herkenning wordt bemoeilijk doordat de beperking vaak wordt verhuld door ‘streetwise’ gedrag. Bovendien wordt een LVB niet alleen door de buitenwereld vaak niet herkend, ook wanneer er wel een LVB is vastgesteld wordt de eigen beperking door jongeren met een LVB vaak niet onderkend (kaal, 2013).
Vaak is het machteloosheid, ze worden overvraagd in dingen. Meer aansluiten want dan en richten op draagkracht want dan worden andere problemen veel minder. Uit zich vaak in gedragsproblemen
Slechte aansluiting vanuit de maatschappij
3. Hoe kijken licht verstandelijk beperkte zelf aan tegen deze factoren met betrekking tot hun schulden?
In het vorige hoofdstuk is gekeken welke verklaringen er vanuit de literatuur worden gegeven voor de kwetsbaarheid van de doelgroep LVB bij het ontwikkelen van schulden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de afgenomen interviews benoemd en wordt er vergeleken de LVB’ers zelf aangeven als factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen van hun schulden. Ook wordt er besproken in welke mate deze factoren een rol speelde bij het ontwikkelen van hun schulden.