Het slagen of falen van de Maatschappij van Weldadigheid

Inhoudsopgave

Vermeld in de inhoudsgave de titels van je hoofdstukken, paragrafen en andere onderdelen van je profielwerkstuk. Noteer bij de hoofdstukken en paragrafen ook het bladzijdenummer waarop deze beginnen. (De inhoudsopgave kun je pas als laatste maken maken)
1. Inleiding

2. – De Nederlandse armoede aan het begin van de negentiende eeuw
– De Maatschappij van Weldadigheid
– De financi n van de Maatschappij van Weldadigheid
– Het leven van (ex-)kolonisten

3. Conclusie

4. Bronnenlijst

Inleiding

In dit profielwerkstuk ga ik antwoord geven op de vraag In hoeverre is de Maatschappij van Weldadigheid er in geslaagd de armoede in Nederland te bestrijden? Dit ga ik doen aan de hand van vier deelvragen:

– Hoe groot was de armoede in Nederland aan het begin van de 19e eeuw?
– Wat was de Maatschappij van Weldadigheid?
– Kon de Maatschappij van Weldadigheid financieel rondkomen?
– Hoe verliep het leven van de kolonisten?

Mijn hypothese is dat de Maatschappij van Weldadigheid er grotendeels in is geslaagd de armoede in Nederland te bestrijden.
Ik heb voor het onderwerp De Maatschappij van Weldadigheid gekozen vanwege mijn belangstelling in de geschiedenis van Nederland in de 19e en 20ste eeuw en omdat dit geen ver-van-mijn-bedshow is. Ik woon namelijk in Een en, zoals in dit profielwerkstuk zal blijken, heeft het nabije dorp Veenhuizen een belangrijke rol gespeeld binnen de Maatschappij van Weldadigheid.
Voor dit profielwerkstuk heb ik gebruikt gemaakt van verschillende soorten bronnen, boeken websites en emailcontact, hier heb ik zoveel mogelijk bruikbare informatie vandaan gehaald. Al deze informatie heb ik verwerkt in dit profielwerkstuk.
Ik wil in deze inleiding ook graag gebruik maken van de mogelijkheid om wat mensen te bedanken, ten eerste mijn begeleider Wouter Scholten voor zijn hulp om mijn profielwerkstuk in goede banen te leiden. Ook wil ik Jan Bron bedanken voor het uitlenen van vele boeken over de Maatschappij van Weldadigheid.

De Nederlandse armoede aan het begin van de negentiende eeuw

R
ond de eeuwwisseling ging Nederland door een onrustige periode. Van 1795 tot 1813 was Nederland afhankelijk van Frankrijk en vanaf 1810 waren we zelf een deel van het Eerste Franse Keizerrijk. Ook woedde de Industri le Revolutie in Europa. Deze Industri le Revolutie gaf de armoede in Nederland een duw in de rug. In de Nederlandse steden kwam een nog niet eerder vertoonde werkgelegenheid door de komst van fabrieken. Vanaf het platteland kwam er een trek aan arbeiders richting de steden. Aan het begin van de Industri le Revolutie waren er meer arbeiders in de steden dan dat er daadwerkelijk werk was voor deze arbeiders. Fabriekseigenaren vonden zich hierdoor in de positie dat ze lage lonen en lange werkdagen aan de arbeiders leverden, ze hoefden toch niet te vrezen voor het vertrek van personeel, er waren genoeg mensen in de stad die het werk wel wilden doen. Door deze stroom aan nieuwe stadsbewoners waren de arbeiders vanwege een tekort aan huizen genoodzaakt om met hun hele gezin in een huis van n kamer te wonen.
In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen, deze Republiek kreeg militaire steun van de Franse Republiek. De Bataafse Republiek was in principe gewoon afhankelijk (een vazalstaat) van Frankrijk. De Fransen hadden ook een economische impact op Nederland en daarmee op de armoede. Op 16 mei 1795 werd het Verdrag van Den Haag getekend, een verdrag van samenwerking tussen de Franse Republiek en de Bataafse Republiek. Oorspronkelijk eiste Frankrijk 200 miljoen gulden aan schadevergoeding van Nederland voor de Eerste Coalitieoorlog van 1792 tot 1795, waarin onder andere de Franse Republiek tegenover de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden stond. Maar na een week onderhandelen verklaarden beide landen dat Nederland Frankrijk 100 miljoen gulden moest betalen. Een andere maatregel die door Frankrijk in 1806 werd doorgevoerd in Nederland is het Continentaal Stelsel . Deze door keizer Napoleon I ingevoerde maatregel hield in dat de gehele handel tussen vasteland-Europa en Groot-Brittanni ten strengste verboden was. Napoleon I beschouwde Groot-Brittanni als d aartsvijand. De Britten waren de grootmacht op zee. Napoleon I boycotte alle Britse handelswaar in november 108 via het Decreet van Berlijn, zo hoopte hij Groot-Brittanni op de knie n te krijgen. Aangezien Nederland in 1806 diende te luisteren naar wat Frankrijk hen oplegde, had het Continentaal Stelsel een grote impact op Nederland. De Nederlandse economie draaide rond zeehandel en een maatregel die een groot deel van die handel van Nederland afpakt had natuurlijk een desastreus effect op de Nederlandse economie. Napoleon I vond dat de Nederlanders naar zijn mening te weinig aan Frankrijk gaven en hij verdacht Nederland ervan dat ze meer bezaten dan dat ze voordeden. De jongere broer van Napoleon I, Lodewijk Napoleon, die in 1806 door zijn oudere broer werd aangesteld om Koning van Holland te zijn, was niet bereid de maatregelen van Napoleon I in te voeren in zijn land, Nederland, hij wilde een meer zelfstandigere koning zijn. De handel met Groot-Brittanni ging achter de schermen eerst nog gewoon door. Zo lagen er in april 1808 in de haven van London 150 Amerikaanse schepen klaar met allerlei goederen bestemd voor Nederland.
Napoleon I was het hier absoluut niet mee eens. Meerdere onenigheden tussen de broers zorgde ervoor dat Lodewijk Napoleon in 1810 moest aftreden en Nederland werd deel van Frankrijk.
Napoleon vond dat zijn keizerrijk niets nodig had van buitenaf en dus zette hij zijn Continentaal Stelsel door.
De Nederlanders pikten de invoering van het Continentaal Stelsel niet zo maar, vissers gingen stiekem naar Engelse havens om zo goederen mee te smokkelen naar Nederland. Vanaf 1810 nam de controle op handel van Groot-Brittanni toe: Franse douaniers kregen de taak om te controleren op illegale handel met Groot-Brittanni . Door de grootschalige controle nam de smokkel heel erg af. In 1810 beval Frankrijk de Nederlanders om alle uit Engeland afkomstige goederen te verbranden tot grote verontwaardiging van de bevolking. In september 1810 trok een Franse inspectie naar een handelaar zijn huis aan de Keizersgracht te Amsterdam voor een controle. Een Nederlandse menigte trok hierop af om hun ontevredenheid te uiten. De menigte begon met stenen naar de douaniers te gooien. De douaniers reageerden hierop door op de menigte in te schieten, hierbij viel n dode en een aantal gewonden. Ook gaf Napoleon het bevel dat de Nederlandse staatsleningen tot een derde in waarde werden verminderd. Openbare instellingen, zoals armenhuizen, die hun geld in deze obligaties hadden gestoken raakten door deze waardevermindering in grote financi le problemen. Onder het bewind van Lodewijk Napoleon en Napoleon I nam de armoede in Nederland een enorme vorm aan. In Leiden was de armoede, op Amsterdam na, het grootst. Van de 30.000 inwoners leefden 2000 dakloze kinderen. Schattingen stellen dat 20% tot 25% van de Leidse bevolking afhankelijk was van de armenzorg, maar deze armoedezorg daalde in de loop der jaren ook in kwaliteit. De industrie en werkgelegenheid was in elkaar gestort. Zo was de hermelijn- en saainijverheid (saai is een wollen stof) van Leiden van een productie van 50.000 stuks teruggelopen van 500 stuks.
Na verschillende door Napoleon verloren oorlogen viel het Franse Keizerrijk uit elkaar. Op 21 november 1813 wordt op het Congres van Wenen het Souvereine Vorstendom der Verenigde Nederlanden ingericht onder leiding van de familie Oranje-Nassau. 16 maart 1815 breidt dit uit tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. In dit nieuwe koninkrijk wordt geconstateerd dat 10% van de bevolking in grote armoede leeft, in grote steden loopt dit zelfs op tot 50%. De Nederlandse staatsschuld is gedurende de Franse tijd ook flink opgelopen, 35 miljoen van de staatsschuld kwam alleen al van de oorlog met de Fransen. Ook draagt de Nederlandse staat nog een schuld van 219 miljoen vanwege de schulden opleverende VOC, die in 1800 is opgeheven. De VOC-schuld is eenderde van de totale staatsschuld. De staatsschuld bedroeg in 1815 155,9% van het BBP, ter vergelijking: in 2015 was dat 65,1%. Volgens Leidse historicus Femme Gaastra draaide de belastingbetaler op voor de schulden. De Nederlandse rijken gaan rentenieren aangezien zij geen kans zien om te investeren. Zo komt de productie niet op gang en komen er nog meer werklozen en armen bij. Boven al deze armoede kwamen ook nog eens twee grote misoogsten in 1816 en 1817 die de situatie nog erger maakten voor de armen.
Het jaar 1816 heeft de bijnaam Het Jaar Zonder Zomer . 1816 heeft deze naam te danken aan de ongebruikelijk koude zomermaanden in Europa. In de zomer sneeuwde het zelfs al in de Alpen en vanaf augustus begon het s nachts al te vriezen in Europa. Over het algemeen lagen de zomertemperatuur wel rond het gemiddelde, maar het weer sloeg regelmatig enorm om naar wintertemperaturen, regen en onweer.
Dit ongebruikelijke weer is zeer waarschijnlijk gevolg van de uitbarsting van de Indonesische vulkaan Tambora, de grootste vulkaanuitbarsting in de recente geschiedenis. Deze ongebruikelijke weersomstandigheden hadden enorme misoogsten als gevolg.
Door heel Europa heerste door de misoogsten hongersnoden, wanorde en werden er noodtoestanden uitgeroepen. In 1817 werd de koude winter wederom opgevolgd door een relatief koude zomer.
Door het voedseltekort in Europa waren de voedselprijzen in 1817 gemiddeld twee neenhalf keer zo hoog als de prijzen in 1815. De hongersnood en de overstromingen vanwege de vele neerslag zorgden voor een tyfus- en cholera-epidemie in Europa, mensen hadden een zwakkere weerstand en begonnen rond te trekken opzoek naar voedsel. Geschat wordt dat in Europa 200.000 mensen aan de gevolgen van Het Jaar Zonder Zomer zijn gestorven.
De in 1815 aangestelde koning van Nederland, Willem I, had het moeilijk met de armoede in zijn land. De cijfers logen er niet om. In 1818 werden er in het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis 855 wezen en 240 verlaten kinderen binnengebracht. In het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis kwamen alleen de allerarmste kinderen terecht, jonge moeders konden de kinderen niet genoeg te eten geven en omdat ze vanwege hun arme achtergrond niet in een normaal weeshuis terecht konden kwamen ze in het Aalmoezeniersweeshuis terecht. In Zuid-Holland was bijna een kwart van de inwoners afhankelijk van anderen, in Rotterdam waren bijna achthonderd bedelaars. Uit publicaties uit 1815 blijkt dat er in de Noordelijke Nederlanden (huidig Nederland) 190.000 bedeelde armen waren. In de Zuidelijke Nederlanden (huidig Belgi ) waren dat zelfs 300.000.
Uit een onderzoek naar De Staat der Armen bleek dat zonder bedeling en gaarkeukens, instellingen die in tijden van honger gratis voedsel uitdeelt, 10% van de inwoners van de Noordelijke Nederlanden creperen.
Het Magazijn voor het Armenwezen in het Koninkrijk der Nederlanden, een tijdschrift speciaal opgezeten voor het oplossen van de armoede, schetste de situatie in 1817 als volgt:

In de laatste 25 jaren, zijn de prijzen der eerste behoeften des levens meestal verdubbeld, terwijl de daglonen op dezelfde hoogte zijn gebleven: waardoor het bijna eene onmogelijkheid geworden is, dat een arbeidsman, met eene talrijke huishouding van kinderen beladen, al heeft hij ook bestendig werk, genoegzaam verdienen kan, om voor huisvesting, kleeding en voedsel der zijnen te kunnen zorgen. Hij werkt dus bestendig tegen den stroom op, die, bij het geringste ongeval, hem meester wordt; en aldus vervallen arbeidzame en nuttige leden der maatschappij veelal tot armoede.
In Nederland kon je de armen in twee groepen verdelen. De zedelijke goeden , dit waren hardwerkende arbeiders en ambachtslieden die door pech in de armoede terecht waren gekomen. De zedelijke goeden konden via hulp van kerken en armeninstanties de schijn van een normaal leven ophouden. En dan had je de verder weggegleden armen. In vodden rondlopend en bedelend om geld en wat voedsel liepen deze armen rond van plaats naar plaats, zoekend naar wat werk. Waar de zedelijke goeden nog wel enigszins gerespecteerd werden door de samenleving hoefden de verder afgegleden armen op geen enkele vorm van medeleven te rekenen, ze hadden geen enkel nut voor de maatschappij. Ze zouden meeliften op het succes van de nette burgers en veroorzaakten overlast: ze lagen op straat en toonden hun wonden aan voorbijgangers. Deze mensen zorgden voor het straatbeeld van armoede. Iedereen die over straat loopt wordt aangesproken met de vraag of diegene een aalmoes of een betaald karweitje heeft.
Mannen staan in de haven en andere plekken waar veel werk wordt gezocht te wachten. Vrouwen en kinderen lopen rond op de markt om op de grond gevallen eten te verzamelen. Aan het einde van de dag verzamelen de armen zich bij het schip waar het visafval wordt verhandeld aan de armen.
Als ze bedelden om een aalmoes zette ze een dreigende stem op. Hierdoor werd in 1809 Landloperij opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, later kwam Bedelarij hier bij.

Volgens Wil Schackmann, schrijver van verschillende boeken over de Maatschappij van Weldadigheid moeten er wel vraagtekens bij de exacte cijfers over de armoede worden gezet. In een email vertelt hij aan mij dat het zelfs niet valt te zeggen hoeveel inwoners Nederland begin negentiende eeuw had aangezien er geen enkele instantie was die de gegevens bijhield. Geschat wordt dat rond 1815 Nederland zo n twee 2.000.000 inwoners telde.
Pas in 1829 en 1839 worden er in Nederland volkstellingen gehouden en pas vanaf 1850 hebben gemeenten een verplicht bevolkingsregister.
Maar ook deze tellingen en registers gaven nog geen exact beeld van de armoede in Nederland aangezien de overheid geen verantwoordelijkheid droeg voor de armenzorg. Alle schattingen over de afmetingen van de armoede zijn dus natte vinger werk.

De armoede was het grootst in de steden, maar ook op het platteland kwam het veel voor. In 1819 is er een enqu te gehouden over de gemiddelde lonen per gemeente, dit geeft een goed overzicht hoe de lonen over het land verdeeld waren.
Aantal bedrijfssoorten in 1819, waarin het gemiddelde dagloon voor volwassen bedroeg:

Provinci n Minder dan 50 cts. 50-59 cts. 60-69 cts. 70-79 cts. 80-89 cts. 90-99 cts. 1,- of meer
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijsel
Gelderland
Utrecht
N.-Holland
Z.-Holland
Zeeland
N.-Brabant 3
5
7
19
7
10
4
11
3
19 11
7
12
40
37
11
4
5
3
34 30
20
19
33
40
32
1
13
13
35 22
35
3
19
25
42
10
19
15
23 9
16
2
7
7
28
33
39
18
14 3
8
1
2

8
16
45
19
2 5
4
2
3
2
12
57
85
30
4

– Prof. Dr. I.J. Brugmans
De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw 1813-1870
Utrecht, 1978

Wat opvalt is dat er in de provincies Noord- en Zuid-Holland de meeste bedrijfssoorten waren waar meer dan n gulden kon worden verdiend. Houd in je achterhoofd dat in deze provincies ook de meeste mensen woonden, en lang niet iedereen kon hier aan werk komen.

In 1816 merkt Gijsbert Karel van Hogendorp, liberaal-conservatief politicus, op dat de lonen van de arbeiders niet genoeg was om een gezin te onderhouden.
Ook de voedselvoorziening voor de arbeider stelde niet veel voor. Jeronimo de Bosch Kemper, Nederlands rechtsgeleerde, socioloog, econoom, historicus en gematigd conservatief Tweede Kamerlid, noemde de voedselvoorziening zeer armoedig , al voegde hij er wel aan toe dat sterven van de honger zeer zelden voorkomt.
De arbeidersgezinnen aten voornamelijk aardappelen, normaalgesproken werden deze opgegeten met wat azijn en mosterd. Alleen op bijzondere dagen werden de aardappelen met wat olie of vet ingesmeerd. Brood werd weinig gegeten; tarwebrood was vanwege de accijns te duur. De arbeider at dus voornamelijk roggebrood of brood gemaakt van gort- of aardappelmeel.
Vlees kwam in principe nooit op tafel in de arbeiderswoningen, voor arbeiders was het simpelweg te duur. De eerste helft van de negentiende eeuw nam de vleesconsumptie zelfs af. Van een gevarieerd voedselpatroon was dus geen sprake.
De arbeiders dronken voornamelijk koffie, of een zwart vocht wat daar op leek. In de steden was er moeilijk schoon drinkwater te vinden, de putten waren ernstig verontreinigd. In Leiden werden door de staatscommissie, van de 1057 waterputten, 510 als slecht , 146 als zeer slecht en 187 als goed beoordeelde. Ook zijn er talloze meldingen waaruit blijkt dat het gebruik van sterke drank, vooral jenever, zeer veel voor kwam.
Met de huizen was net als met het voedsel en het drinken droevig gesteld. Vanwege de grote trek naar de steden vanwege de Industri le Revolutie is het moeilijk voor de arbeidersgezinnen om geschikte woningen te vinden. Arbeiders gaan voornamelijk in verlaten percelen wonen die door de voorgaande bewoners zijn uitgewoond . De woningen waren voor de grote groepen arbeidersgezinnen niet geschikt. Hoognodige verbeteringen aan de woningen worden niet aangebracht, waardoor de situatie steeds slechter wordt. Tot en met plusminus 1850 is er geen enkele vorm van nieuwbouw in de steden, zo nam het gebrek aan fatsoenlijke woningen in de loop der jaren toe. De commissie uit het Koninklijk Instituut van Ingenieurs concludeerde dat de woningen van arbeiders in veel gevallen achterliepen op de kwaliteit van de stallen waarin dieren woonden. Ook meldden ze dat de woningen in Utrecht alle eigenschappen die een gezonde woning eiste misten. Over Amsterdam luidde het oordeel: hoogst ongunstig . De woningen van de Hilversumse wevers welden beoordeeld met diep ellendig en afzigtelijke verwaalozing .

De Maatschappij van Weldadigheid

I
n het hele land zocht men naar een oplossing voor het armoedeprobleem. Er werd ingezien dat het geven van aalmoezen en het opzetten van kleinschalige projecten dit grote probleem niet konden oplossen. Men vond dat er voor gezorgd moest worden dat de armen naar een nieuw zelfstandig bestaan konden leven en dat de armen hun krachten zoveel mogelijk tot uiting moesten laten komen. Deze nieuwe vorm van armenzorg, gericht op het zorgen voor arbeid, heeft de Maatschappij van Weldadigheid ingeslagen. De initiatiefnemer van de Maatschappij van Weldadigheid was Johannes van den Bosch, toen achtendertig jaar oud, een officier die gediend heeft in Nederlands Oost-Indi , een man met veel verstand van economie en landbouwkunde. Hij wordt beschreven als iemand die mensen weet te betoveren, volgens zijn tegenstanders vooral te begoochelen. Maar Van den Bosch is vooral een doener, hij zei: Ik ben nimmer besluiteloos en draal nog minder. Vanaf 1817 zette Johannes van den Bosch zich in voor het bestrijden van de armoede in Nederland. Na de Franse overheersing constateert Johannes van den Bosch een land met heel veel armen, hij bestempeld de situatie met schrikbarend pauperisme . Pauperisme is een chronische armoede, een algemene armoede als gevolg van slechte maatschappelijke omstandigheden, de mensen die hier met deze chronische armoede leven heten paupers. Volgens Van den Bosch was de oorzaak van het pauperisme de onevenredige eigendomsverhoudingen , dit wil zeggen dat bezittingen niet gelijk verdeeld waren. Een andere oorzaak was volgens Van den Bosch het tekort aan werkgelegenheid, dit zou het gevolg zijn van de buitenlandse concurrentie en de protectionistische politiek van verscheidende mogendheden , de handel in het binnenland werd beschermd en de handel met het buitenland werd moeilijker gemaakt door invoerheffing. En als laatste vond Van den Bosch dat de overheid te weinig had gedaan om de voortwoekering van het verarmingproces tegen te gaan.
November 1817 wordt Johannes van den Bosch lid van een twaalf man tellende Provisionele Commissie. Deze commissie deed de voorbereidingen van de Maatschappij van Weldadigheid. De voorzitter van de Provisionele Commissie was prins Frederik, de tweede zoon van koning Willem I. De Provisionele Commissie stelt dat langdurige armoede leidt tot een ontzenuwd en verbasterd Menschengeslacht . Hun doel is onze Natuurgenoten, en hunne kinderen, uit de diepte hunner ellende en verbastering allengskens opteheffen .
Johannes van den Bosch formuleert zijn stelling over de armoedebestrijding als volgt: aan ieder lid der maatschappij de mogelijkheid gegeven moet worden om door arbeid zijn bestaan te verdienen. Deze kijk op armoedebestrijding is gebaseerd op de in 1788 opgerichte Hamburgse armeninrichting.
Ook in Schotland en Frankrijk hadden soortgelijke armeninrichtingen. Volgens Van den Bosch waren dit goede, maar onvolledige pogingen om de armoede te bestrijden.
Het doel van zijn Maatschappij van Weldadigheid was het bestrijden van de armoede door het verzorgen van werk. Van den Bosch had uitgerekend dat ongeveer zeven procent van de bevolking (142.000 mensen) noodlijdend, maar wel in staat om te werken was. Het zou Nederland flink wat geld opleveren als de armen niet meer naar liefdadigheidsinstellingen zouden gaan, maar zelf zouden leren om te werken.
Op 14 januari 1818 publiceert Johannes van den Bosch samen met de Provisionele Commissie het conceptreglement van de Maatschappij van Weldadigheid onder de pakkende titel Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijkste voordelen eener algemeene armeninrichting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen van eener landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijke gedeelte . Het conceptreglement begint met Waarde landgenoten , hierna volgt een beschrijving van de ellendige situatie van de armen in de Noordelijke Nederlanden. Het 227 bladzijden tellende boek was te koop voor 1,16 en verkocht zeer goed. De inleiding van het verzoek aan de koning over de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid staat hieronder:

Sire!
Een aanzienlijk getal onderdanen van Uwe Majesteit hebben zich vereenigd om een Maatschappij van Weldadigheid opterichten onder de bescherming van zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik, met oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige ingezetenen arbeid te verschaffen en zulks in de Eerste plaats door middelen van Fabriekmatige inrichtingen ter vervaardiging vaan zoodanige goederen, die geheel of grotendeels van Buitenlands worden ingevoerd, het debiet daarvan te verzekeren door eene Vrijwillige overeenkomst der Leden van de Maatschappij om Jaarlijks eene zekere hoeveelheid stoffen op deze wijze vervaardigd tegen gezette prijzen te ontvangen, ten Tweede door het ontginnen en Vruchtbaar maken van nog ongecultiveerde gronden in ons Vaderland, en daarop bij wijze van Colonisatie over te brengen zoodanige Armen die voor dezen arbeid geschikt geoordeeld worden.

Na deze publicatie gebeurt er even niks, aangezien er in deze tijd niks in Nederland mag gebeuren zonder te toestemming van koning Willem I. Over het algemeen kon je er op rekenen dat je lang kon wachten tot de koning een beslissing had gemaakt, de koning bemoeide zich namelijk met de kleinste details. Toch komt de koning in dit geval al snel met een beslissing, waarschijnlijk omdat zijn jongste zoon, prins Frederik, de voor het leven benoemde voorzitter is. Na anderhalve maand, op 5 maart 1818, geeft de koning toestemming. De Maatschappij heeft wel een startkapitaal nodig. Daarom spoort de commissie de bevolking aan om n stuiver per week aan contributie te betalen. Zij rekenen vanwege het algemeen erkend weldadig karakter onzer natie op vele contribuanten. De dag na de koninklijke toestemming werden naar vele gouverneurs, burgermeesters en commandanten brieven gestuurd.

In deze brieven zaten onder andere intekenlijsten, alles werd ondertekend door prins Frederik wat vooral bij de commandanten prins Frederik is inspecteur-generaal der Nederlandse strijdkrachten er voor zorgt dat ze hun manschappen soms op vrij dwingende wijze lid laten worden van de Maatschappij van Weldadigheid.
In kranten vanuit heel het land wordt er verslag gedaan over deze verbroedering, welker doel zoo edel en pligmatig is , aldus de Commissie van Weldadigheid, de opvolger van de Provisionele Commissie.
Vanaf preekstoelen worden oproepen gedaan, aanzienlijke burgers verspreiden plakkaten, in sommige buurten gaat met van deur tot deur. De Maatschappij van Weldadigheid slaat geweldig aan.
Op 1 april 1818 volgt na de voorbereidingen en vergaderingen de oprichting van de Vereniging Maatschappij van Weldadigheid in de Noordelijke Nederlanden.
Johannes broer Benjamin van den Bosch wordt directeur van de vereniging en blijft dat tot 1821.
Johannes wordt zelf tweede assessor van de Commissie van Weldadigheid, een soort secretaris. Johannes van den Bosch staat er op dat er in ieder geval n lid van het Koninklijk Huis betrokken is bij de Maatschappij van Weldadigheid om zo de verwachte tegenstand van het volk tegen de plannen tegen te gaan. Hij noemt het volk dat tegen de Maatschappij van Weldadigheid een gedeelte der natie zoo eigen tegen met al wat nieuw is te verzwakken . De plannen van Johannes van den Bosch werden vooral vanuit de conservatief-christelijke hoek bekritiseerd. Zo vond de R veil-beweging, een internationale gereformeerde groepering, dat de mens niet mocht ingrijpen in de door God beschikte ordening . Dit wil zeggen dat ze vonden dat alleen God kon beslissen over het lot van de mens. Dirk van Hogendorp, leerling van Willem Bilderdijk, de oprichter van de Nederlandse R veil-beweging, die na de oprichting de Maatschappij van Weldadigheid bezocht, was van mening dat deze, omdat het geen godsdienstige instelling was, wel ten onder zou moeten gaan.
Ook Isa c da Costa en Ottho Gerhard Heldring, beiden ook belangrijke figuren binnen de Nederlandse Reveil-beweging, waren tegen de Maatschappij van Weldadigheid. Isa c da Costa schreef: Want zij is uit den Duivel, de Maatschappij van Weldadigheid! De armoede te willen opheffen? Het ontwerp is boven het bereik der menschen.
Naar hun mening waren er armen en hulpbehoevenden opdat rijken en welgestelden hun barmhartigheid konden betonen al blijk van hun christelijke naastenliefde.
Johannes van den Bosch vond wel dat hij de mensen kon verheffen . Van den Bosch is in 1780 geboren dus hij groeit op met de idee n van de Verlichting.
Een element van de Verlichting is dat het niet Gods wil is dat we dood gaan en dat we geboren worden, maar dat we ook tijdens ons leven ook zelf de macht en de kracht hebben om te willen wat je wil worden. Van den Bosch geloofd er heilig in dat de armen zichzelf een beter leven kunnen geven. Door het oprichten van landbouwkoloni n wilde hij de paupers opleiden tot boer.
Maar Van den Bosch wil niet alleen de armoede oplossen, hij wil ook dat het een opstap naar een betere samenleving met betere volwaardigere burgers die hun handen uit de mouwen willen steken, waardoor de economie ook verbeterd.
Deze landbouwkolonie(s) werden in Drenthe opgericht, daar was 90 procent van het oppervlak woeste grond. Woeste grond is een ander begrip voor onbebouwd land. Op deze grond wilde de Maatschappij van Weldadigheid de armen plaatsen om ze trapswijze bekwaam te maken tot den veldarbeid . Deze woeste grond zou door de paupers ontgonnen (geschikt gemaakt voor landbouw) worden.
Door dit land te bebouwen bewezen ze de samenleving een dienst en konden ze tegelijkertijd ook leren zichzelf van levensonderhoud te voorzien. Als je als kolonist goed je best deed kon je de status van vrijboer krijgen. Buiten deze landbouw was het ook een doel van de Maatschappij van Weldadigheid om de kinderen van de paupers op te voeden voor de gewone samenleving.
Hierbij werd vooral gekeken naar onderwijs. Door het werk en onderwijs moest het lukken de paupers tot eene hoogere beschaving, verlichting, en werkdadigheid opteleiden .

De Maatschappij van Weldadigheid voerde in 1819 de schoolplicht voor kinderen van 6 tot 12 in, tachtig jaar eerder in dan de rest van Nederland. Ook moet ten minste n lid per gezin op zondag naar de kerk. Niet-kerkganger moeten betalen voor hun verzuim.
In de Drentse gemeente Vledder koopt de Maatschappij van Weldadigheid het landgoed Westerbeeksloot, zo n 532 hectare groot. Op het landgoed stonden zes boerderijtjes, een landhuis en een herberg.
Op 25 augustus 1818, n week na de aankoop van het landgoed, legde Van den Bosch de eerste steen voor de eerste kolonistenwoning.
Op 29 oktober 1818 arriveerden de eerste 5 gezinnen in de kolonie. Dit werd de Proefkolonie. Al vrij snel na de oprichting van de Proefkolonie (kolonie 1) wordt kolonie 2 opgericht, vlakbij Westerbeeksloot. Uit de samensmelting van kolonie 1 en 2 ontstaat het koloniedorp Frederiksoord, vernoemd naar Prins Frederik. In november 1818 worden er 52 huisjes bijgebouwd. Later komen hier ook een kantoor, een school, een winkel, een kookhuis, een magazijn en drie kerken bij. In juni 1820 komt kolonie Willemsoord (Noordwest-Overijssel) er bij en in voorjaar 1821 Wilhelminaoord (Zuidwest-Drenthe). De kolonie Boschoord is nooit afgebouwd. Uiteindelijk is de totale oppervlakte 22.000 hectare. Johannes van den Bosch wil dat de landbouwkoloni n uitgroeit naar een bevolking van 40.000 armen, veel meer dan wat ze destijds hadden. Aan het einde van 1820 sluit Van den Bosch een contract met de regering over de opname van weeskinderen in de vrije koloni n. De gemeente Dordrecht reageerde hier op door direct al haar weeskinderen naar Frederiksoord te sturen en al haar weeshuizen te sluiten. Vanuit het land komt op het contract veel kritiek op, de weeskinderen worden namelijk bij willekeurige gezinnen in de koloni n geplaatst, ook sterven veel weeskinderen al onderweg vanwege hun slechte gezondheid. 6 november 1822 wordt via Koninklijk Besluit bepaald dat weeskinderen die de Staat meer dan 30,- kosten naar de Maatschappij van Weldadigheid moeten.
Als je de kolonies vergelijkt met de rest van Drenthe hadden de kolonisten het er vrij goed. De Drenten woonden voornamelijk in plaggenhutten waarin de boerengezinnen en hun vee samen woonden. De kolonisten kregen een stevig stenen huis met een aparte stal voor vee. In onze ogen zijn deze huizen erg klein voor een gezin, maar voor de paupers was dit een grote verbetering met wat ze gewend waren.
Om de kolonisten beschaving bij te brengen kreeg elk gezin een bezem, een dweil en een boender. Voor de persoonlijke hygi ne een wastobbe en twee handdoeken. Ook kregen ze een tafellaken, servies, bestek en een spiegel. Het idee was dat wanneer je nette spullen had, dat je daar ook netjes op bent, zo moesten de mensen spaarzaam worden.
Voor de paupers voelden al deze dingen aan als luxegoederen. Naast deze gebruiksvoorwerpen kreeg ieder gezin een lap grond van drie morgen groot, ongeveer twee nhalve hectare. Op afbetaling krijgen de kolonisten een koe of varken en drie schapen.
De reis naar de kolonie was niet erg prettig. Een Duitse reiziger zei eens dat een tochtje met een koets door Nederland de beste manier was om al je botten te leren kennen. Daarom reisden de kolonisten met de boot naar de kolonie.
Deze eerste kolonisten werden geselecteerd. Dit gebeurde door plaatselijke subcommissies van Weldadigheid, vrijwel elke stad en elk dorp werd door de Maatschappij van Weldadigheid opgeroepen om zo n subcommissie op te richten. Deze subcommissies deden voordrachten, de nationale commissie van Weldadigheid koos uit deze voordrachten.
In 1821 krijgt Johannes van den Bosch de opdracht van koning Willem I om ook in de Zuidelijke Nederlanden een Maatschappij van Weldadigheid op te richten. Van den Bosch koopt de plaats Wortel, in de provincie Antwerpen. Bij Wortel laat Van den Bosch in 1822 129 boerderijtjes bouwen. De jongere broer van Johannes, Benjamin, directeur van de op 3 januari 1822 opgerichte Maatschappij van Weldadigheid van de Zuidelijke Nederlanden.
Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord en Wortel waren vrije koloni n , de gezinnen waren er vrijwillig en mochten, als ze dat wilden en toestemming kregen, ook weer weg gaan. Het tegenovergestelde van de vrije koloni n waren de strafkoloni n. In deze strafkoloni n (in Veenhuizen en de Ommerschans) werden landlopers en bedelaars opgesloten en aan het werk gezet. Kolonisten uit de vrije koloni n konden hier echter ook terecht komen, bijvoorbeeld als straf voor drankmisbruik, brutaliteit, weglopen zonder toestemming et cetera. In Ommerschans werd n gesticht opgericht en in Veenhuizen drie. De Ommerschans was een oud verlaten fort vlakbij Balkbrug. 4 juli 1824 koopt Johannes van den Bosch in de Zuidelijke Nederlanden een stuk land om bij Merksplas een onvrije kolonie op te richten. Het gesticht bij de Ommerschans is 120 bij 120 meter en heeft twee verdiepingen. Van den Bosch constateert trots dat dit het grootste gebouw van Nederland van deze tijd is. Later worden bij Veenhuizen de drie gestichten van elk 145 bij 145 meter, wederom de grootste gebouwen van die tijd. De gestichten zijn vrij snel gebouwd, waardoor de kwaliteit van de gebouwen niet goed was. In elk gesticht is ruimte voor 1200 verpleegden . In 1824 heeft Van den Bosch plannen voor een nieuwe strafkolonie tussen Diever en Appelscha. De afmetingen van dit gesticht zou nog groter moeten zijn. Deze plannen heeft Van den Bosch uiteindelijk moeten laten varen.

De financi n van de Maatschappij van Weldadigheid

I
n de beginjaren van de Maatschappij van Weldadigheid stonden de financi n er rooskleurig voor. In zo goed al elke stad was er een afdeling van de Maatschappij van Weldadigheid. Deze lokale afdelingen moesten voor de contributie zorgen. In de beginjaren bedroeg de contributie n stuiver (1/20 gulden) per week, dus 2,60 per jaar. Iedereen moest meebetalen omdat het over het algemene belang ging. Op 22 juni 1818, bij de eerste jaarvergadering van de commissie van Weldadigheid zijn er 14.843 contribuanten. In 1819 waren er 22.000 contribuanten. Naast deze contributies kwamen er ook nog losse giften binnen. Mensen vonden over het algemeen dat er iets moest worden gedaan aan de grote armoede. Ook de link aan het koningshuis door prins Frederik spoorde mensen aan om mee te werken aan het project. Met dit startkapitaal werd het landgoed Westerbeeksloot voor 57.000 van de heer Stephanus Jacobus Nobel gekocht. De aankoop werd met een lening van 80.000,- betaald. Elk gezin dat in de kolonie kwam wonen kost de Maatschappij van Weldadigheid 1700,-. In deze kosten zaten de woning, de inventaris, de kleding, de grond et cetera). Als de afdeling van de Maatschappij van Weldadigheid, de gemeente of het armbestuur van de plaats waar het gezin vandaan kwam dit bedrag ter beschikking had, dan kon het gezin geplaatst worden. In totaal worden er op de vrije koloni n in totaal zo n 1400 gezinnen geplaatst. De plaatsing van de bedelaars in de strafkoloni n gebeurt na het sluiten van een contract met de regering. Dit contract gaat over het plaatsen van de bedelaars tegenover een vergoeding van de Staat. Het gaat in totaal om 1000 bedelaars tegenover een vergoeding van 60,- per jaar, per bedelaar.
Een andere manier waarop de Maatschappij van Weldadigheid inkomsten wilde krijgen was de uitgave van een maandblad. Het maandblad De Star wordt vanaf 1 februari 1819 uitgegeven om de Maatschappij van Weldadigheid beter te verkopen aan de bevolking. Een onderdeel van de commissie van Weldadigheid, de Permanente Commissie, kreeg de verantwoordelijkheid voor de uitgave van dit blad. De Permanente Commissie kreeg voor elke 300 verkochte exemplaren 300 en voor elke honderd meer nog eens 300. De Star wordt geadverteerd als een tijdschrift dat verrijkt is met platen en wel vijf pagina s telde, het was een wetenschappelijk blad met veel aandacht voor nationale nijverheid.
In het begin koste een jaarabonnement 5,-, losse exemplaren werden voor vijftien stuivers verkocht. In Rotterdam kost het blad voor de rijken meer dan voor de armen. 1 februari 1827 verandert De Star in De vriend des vaderlands. In de Zuidelijke Nederlanden verschijnt na de start van de Maatschappij van Weldadigheid van de Zuidelijke Nederlanden een soortgelijk blad, Le Philanthrope. De uitgave van Le Philanthrope wordt eind 1823 al stopgezet omdat er te weinig abonnees zijn.
Alcohol is op de koloni n ten strengste verboden, toch wordt er veel alcohol gedronken. Van den Bosch wilde dat de kolonisten geen alcohol zouden drinken omdat hij de kolonisten een bestaan wilde laten opbouwen en niet al hun verdiende geld aan alcohol zouden uitgeven. Van den Bosch wil dit drankprobleem oplossen door in 1819 een koloniale munt in te voeren.
Deze munt van stevig papier is alleen binnen de koloni n geldig en er kan dus geen alcohol mee worden gekocht buiten de koloni n. Vanaf 1827 worden de munten van blik, zink en koper gemaakt.
De bouw van het gesticht op de Ommerschans in 1822 kostte de Maatschappij van Weldadigheid 50.000,-.
Hetzelfde jaar verschijnen ook de eerste scheurtjes in de Maatschappij van Weldadigheid. De gemeenten zien de strafkoloni n als een kans om in een keer al hun bedelaars naar de strafkolonie te sturen. Een ander probleem zijn de s nachts wegsluipende kolonisten op de vrije koloni n, deze kolonisten ruilen stiekem graan voor alcohol. Als gevolg daarvan ziet Johannes van de Bosch een lagere opbrengst op de koloni n. Van den Bosch zoekt naar een oplossing. 13 maart 1822 bedenkt hij samen met de koning een nieuwe maatregel: vanaf dan alle voor de landbouw geschikte bedelaars in de steden naar de Maatschappij van Weldadigheid moeten worden gestuurd. Zo hoopt hij dat de landbouw op de Ommerschans winstgevender wordt. Als gevolg van dit Koninklijke Besluit sluit Van den Bosch 1 maart 1823 een nieuw contract met de regering om tegen betaling 4000 wezen, 500 armen en 1500 bedelaars op te nemen in de Ommerschans en in de geplande dwangkolonie in Veenhuizen. De contracten lopen voor zestien jaar en kosten 180.000,- per jaar. De aankoop van de grond in Veenhuizen kost de Maatschappij van Weldadigheid 66.000,- en de bouw van de drie gestichten nog eens 53.000,- per stuk.
4 juli 1824 begint de bouw van het gesticht bij Merksplas, het gebouw wordt veel groter dan die bij de Ommerschans en Veenhuizen.
De grootste financier van de bouwactiviteiten in de Noordelijke en Zuidelijke koloni n is prins Frederik met 800.000,-.
Van den Bosch sluit op 23 juni 1827 weer een nieuw contract met de regering. Hij wil in de Ommerschans en Veenhuizen tegen vergoeding invaliden en half-invaliden opnemen. Dit was geen slimme zet van Johannes van den Bosch, de invaliden en half-invaliden kunnen namelijk niet werken. In totaal worden er toch 2026 mindervaliden opgenomen. De medische zorg voor de kolonisten valt onder de verantwoordelijkheid van de Maatschappij van Weldadigheid zelf. In 1827 wordt er een ziekenfonds opgericht. Alle kolonisten betalen verplicht een halve cent per maand en krijgen daarvoor medische verzorging.
Op 16 oktober 1827 wordt Johannes van den Bosch tijdelijk benoemd tot commissaris-generaal voor West-Indische bezittingen. Deze West-Indische bezittingen zijn Suriname en de Antillen. De West-Indische Compagnie is in 1827 failliet gegaan en de Staat neemt de verantwoordelijk over de bezittingen. Van den Bosch wordt door de Staat naar de kolonie gestuurd om het weer winstgevend te maken. 1 augustus 1828 keert Johannes van den Bosch terug. Twee weken later wordt hij op 15 oktober benoemd tot Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw vanwege zijn verdiensten in West-Indi . Vanwege zijn succes wordt Van den Bosch benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indi . Johannes van den Bosch protesteert hier tegen omdat hij in Nederland bij zijn Maatschappij van Weldadigheid blijven. Deze protesten van Van den Bosch hebben geen zin dus besluit hij dat hij zich dan maar zo goed mogelijk moet voorbereiden.
30 april 1829 stuurt hij de Maatschappij van Weldadigheid uitgebreide instructies. Hierin staat dat hij meer opbrengsten in de landbouwkoloni n wil zien.
Johannes van den Bosch denkt dat deze hogere opbrengst kan worden behaald door de vruchtbare bremstruik te gebruiken om het land te bemesten.
Jan Cornelis van Konijnenburg, directeur van de Maatschappij van Weldadigheid, is het niet met deze brembemesting eens. Konijnenburg breidt de hoeveelheid vee uit om zo meer mest te krijgen. Van den Bosch draait deze maatregel later weer terug. Ook wil hij nog eens ongeveer duizend hectare aan land ontginnen in de buurt van de vrije koloni n. Volgens Johannes van den Bosch zouden de tekorten zo binnen enkele jaren verdwijnen. Later blijkt dat dit een zware overschatting was.
Volgens landbouwdeskundigen uit die tijd waren Van den Bosch landbouwkennis te theoretisch.
Ook zou Van den Bosch niet de soepelheid hebben om met de mening van deskundigen om te gaan. Jan Cornelis van Konijnenburg schrijft in een brief aan het bestuur van de Maatschappij van Weldadigheid over achterlijkheid van de koloniale landbouw . 16 juni 1829 vertrekt Johannes van den Bosch met zijn vrouw, kinderen en neef naar Java om daar economische hervormingen door te voeren. In 1829 had de Maatschappij van Weldadigheid nog maar zo n 11.000 contribuanten, de helft van wat het in 1819 had.
In 1830 wordt de Maatschappij van Weldadigheid in de Zuidelijke Nederlanden opgeheven. In 1830 begon de Belgische onafhankelijkheidsstrijd en wilden ze niks meer met Nederland te maken hebben.
Op Java blijft Van den Bosch wel contact houden met de Maatschappij van Weldadigheid. Alleen de brieven doen er maanden over om van Java naar Nederland en vice versa te reizen. De instructies die Van den Bosch vanaf zijn huis Buitenzorg op Java stuurt komen tien maanden later pas aan op de Maatschappij van Weldadigheid. Zo verliest Johannes van den Bosch zijn grip op zijn Maatschappij meer en meer. Hij had de koning voor zijn vertrek bij zijn protest al gemeld dat hij hier bang voor was. De langdurige afwezigheid van Van den Bosch wordt vaak gezien als de oorzaak van de latere ten ondergang van de Maatschappij van Weldadigheid. Op 2 februari 1834 keert Van den Bosch terug naar Nederland. 18 mei komen ze aan op Texel. Uiteindelijk is hij een jaar langer op Java geweest dan de bedoeling was. Met de financi n van de Maatschappij van Weldadigheid gaat het nog steeds erg slecht. Uit het jaarverslag van 1834 blijken de schulden zijn opgelopen tot 3,5 miljoen.
In 1836 slaat Johannes van den Bosch kijk op armoedebestrijding om. Tot dan toe ging hij altijd uit van de stelling dat armoedebestrijding slaagt door productieve werkverschaffing en opleiding. Hij vindt dat het individu een product is van de omstandigheden en zegt: In dit geval van de aardrijkskundige gesteldheid, dus wijzig de omstandigheden en het individu wordt gelukkig. In 1836 komt hier dus verandering in. Dit zou kunnen komen door de hoge staatsschuld van Nederland (255,1% van het BBP). Van den Bosch vindt vanaf dan dat de financi le opbrengsten van de Staat belangrijker zijn dan het welzijn van de individuele mens. Want hierdoor kan het welzijn van een ieder bereikt worden. Want opvalt is dat binnen de Maatschappij van Weldadigheid hij wel naar de individuele mens blijft kijken en niet wil dat de Staat zich met zijn Maatschappij van Weldadigheid zou bemoeien. Sinds 30 mei 1834 is Johannes van den Bosch Minister van Koloni n, in deze functie geeft hij grote leningen aan de Maatschappij van Weldadigheid. Deze leningen worden door de Nederlandse Handels-Maatschappij (NHM) gefinancierd.
Ook geeft Van den Bosch Veenhuizen de opdracht om katoen en jute te weven om deze naar Oost-Indi te exporteren. Zo moet de Maatschappij van Weldadigheid meeprofiteren aan de winst van deze handel.
Ondanks deze plannen om de Maatschappij van Weldadigheid economisch weer aan te laten sterken eist de Tweede Kamer dat de regering zich er mee mag bemoeien.
Dit eisen ze omdat ze de grote leningen van de regering beter willen controleren. De regeringscommissarissen die de Maatschappij van Weldadigheid analyseerden constateerden dan de Maatschappij van Weldadigheid eigenlijk failliet moet gaan. Een derde van de inkomsten is bestemd voor de aflossing van schulden en de rentebetalingen, dat is volgens de commissarissen te veel om een gezond financieel beleid te voeren. September 1836 tekent Johannes van den Bosch zijn oplossing voor de financi le problemen van den Maatschappij van Weldadigheid. Zijn oplossing is dat de regering moet investeren in nog meer extra land en nog meer extra hoeves land in Frederiksoord. Volgens hem zouden de opbrengsten wel komen als de kwaliteit van de opgezonden kolonisten verbeterde. De nieuwe kolonisten zouden moeten leiden tot een totale bevolking van 9200 mensen. Het plan wordt door het parlement goedgekeurd en uitgevoerd.
Van den Bosch laat in 1836 als minister van Koloni n koperen plaatjes maken en bestempelen, deze worden op Java als munt in gebruik genomen.
Hierop wordt een grote winst gemaakt, deze wordt gebruikt als subsidie voor de Maatschappij van Weldadigheid. Dit kan zo omdat de geldstromen die vanuit de koloni n komen niet door de Staten-Generaal worden gecontroleerd. Eind juli 1836 keer Van den Bosch na lange tijd weer eens terug naar Frederiksoord. Daar stelt hij orde op zaken binnen de administratie en opbrengsten, en met succes. Ook al blijkt dit succes van korte duur. In de vrije koloni n laat hij weefgetouwen plaatsen, in Veenhuizen een stoomkatoenspinnerij en op de Ommerschans een koffiebaalweverij. De geproduceerde goederen uit de koloni n worden op de binnenlandse markt en de Oost-Indische markt verkocht. In Van den Bosch zijn ogen moet dit de Maatschappij van Weldadigheid weer op de rails krijgen. Maar in 1838 krijgt hij van de kashouder te horen dat de financi n er nog steeds slecht voorstaan.
20 december 1839 treedt Johannes van den Bosch af als minister na een verloren debat met de Tweede Kamer over de leningen van de NHM. Zo stoppen dus ook de leningen van het Ministerie van Koloni n aan de Maatschappij van Weldadigheid. Een tweede reden was zijn onduidelijke uitleg over de koloniale financi n, waar de Staten-Generaal nog steeds geen zicht op heeft.
De regering besluit op 1 juni 1842 dat de Maatschappij van Weldadigheid geen nieuwe leningen meer zal ontvangen. Van den Bosch zegt dat er wel nieuwe leningen moeten komen, omdat er te weinig nieuwe kolonisten zijn om genoeg inkomsten te krijgen. Uit priv vermogen investeert Van den Bosch hierom 100.000,-. Juli 1842 zet Van den Bosch in Veenhuizen een gasfabriek, een kettingsterkerij en een blikfabriek neer. Oost- en West-Indi nemen de in Veenhuizen geproduceerde goederen voor veel geld af.
Vanwege onvrede met het regeringsbeleid treedt de hele Permanente Commissie op 1 januari 1843 af. Ondanks dit strenge regeringsbeleid mag de Maatschappij van Weldadigheid van de regering niet failliet gaan. Dit mag niet omdat de opvang van bedelaars via de Maatschappij goedkoper is dan een opvang van gemeenten. Prins Frederik weet er uiteindelijk toch voor te zorgen dat de Commissie weer aantreedt. Johannes van den Bosch weet met de regering een afspraak te maken.
De regering neemt alles van Veenhuizen en de Ommerschans over en leent deze weer uit aan de Maatschappij van Weldadigheid. Zo verdwijnt het grootste deel van de schulden.
En dan, na een ziekbed van twee dagen overlijdt Johannes van den Bosch op 28 januari 1844 om halfelf in de ochtend op zijn landgoed Boschlust in Den Haag.
In de jaren na Van den Bosch overlijden zouden de vrije koloni n ten onder gaan aan de slechte kwaliteit van de nieuwe kolonisten. Het aantal opgezonden kolonisten bleven in aantal ook achter op wat was afgesproken met de gemeenten. De stijgende kosten van bijvoorbeeld mest speelden ook een rol. Van den Bosch had namelijk besloten dat er niet m r veeteelt mocht komen. Hierdoor bleef de mestopbrengst beperkt en moest er veel mest worden ge mporteerd.
De dwangkoloni n hadden uiteindelijk ook te weinig nieuwe kolonisten om economisch te kunnen functioneren. Er was van uit gegaan dat de Maatschappij van Weldadigheid 100.000 betalende leden zou kunnen krijgen. Op het hoogtepunt lag het ledenaantal iets onder de 23.000 en is daarna flink afgenomen. Hierdoor raakte de Maatschappij van Weldadigheid in grote financi le problemen die uiteindelijk niet konden worden opgelost.

Het leven van de (ex-)kolonisten

V
oor de kolonisten betekende het geplaatst worden in een van de vrije koloni n een goede ingreep in hun leven. Wel vallen de kolonisten in twee groepen te verdelen. Het Drentse platteland was een vreemde omgeving voor de kolonisten. Sommigen wisten zich hier prima te redden, maar anderen keerden maar al te graag terug naar hun voormalige woonplaats. In het begin wordt er door Johannes van den Bosch vanuit gegaan dat de kolonisten deze kans om hun leven te beteren met beide handen zouden aanpakken. Hierom wordt er in het begin over straffen nog niet gesproken, alleen over beloningen. Johannes van den Bosch vond dat de paupers uit de stad zich op de kolonie prettig moesten voelen. Als ze zich niet prettig voelden zouden ze namelijk verlangen naar hun luie bedelaarsleven. Van den Bosch schreef: Er is slechts n middel om de kolonisten in toom te houden: te zorgen namentlijk, dat zij het zeer goed hebben, maar tevens dat zij strikt doen wat hun wordt voortgeschreven. Hierom waren er wel regels waaraan de kolonisten zich moesten houden. Deze regels stonden vermeld in de Regelementen voorwaarden aan welke zich ieder koloniaal huisvader of huismoeder voor zich en de zijnen bij handtekening behoort te werpen . Elk nieuw kolonisten gezin ontving deze regels bij aankomst en ze moesten beloven dat ze hard zouden werken. De groep die zich in de koloni n prima wist te redden werkte hard, was dankbaar en blij voor deze kans. Het tegenovergestelde van deze hardwerkende groep waren de kolonisten die het liefste weer naar huis gingen. Ze konden er niet tegen dat ze constant op de vingers werden gekeken. Een voorbeeld van dit constante op de vingers gekeken worden is bijvoorbeeld het alcoholverbod. De hogere klasse vond dat de lagere klasse niet tegen sterke drank konden en dus gold er in de vrije koloni n na anderhalf jaar een alcoholverbod. Ook vonden sommige kolonisten dat het leven in de koloni n hun van te voren beter was voorgespiegeld dat achteraf zou blijken. Kolonist Pieter Arends schreef in een brief aan zijn zus over hoe het leven in de kolonie hem tegenviel. De leiding van de kolonie kwam hier achter. Benjamin van den Bosch, de directeur van de kolonie, gaf Pieter een hele preek en noemde hem een grote domme luiaard .
Door de aanhoudende kritiek van sommige kolonisten kwamen er binnen de Maatschappij van Weldadigheid steeds meer regels:

Artikel 11: hij die voor de eerste maal ontvluchten wil zal met opsluiting en boeien tot tien dagen toe worden gestraft. Meervoudige ontvluchting met vijftien tot veertig rietjes slagen .

Artikel 13: ontvreemding van koloniale goederen of van mede-kolonisten zal worden gestraft met opsluiting in boeien van drie tot veertien dagen .

Artikel 16: onzedelijk gedrag als vloeken, schelden, razen, zal worden gestraft met opsluiting. Zo nodig in boeien en te water en brood om de andere dag

Na de oprichting van de strafkoloni n worden de kolonisten die zich niet aan de tuchtregels hielden hier ook naartoe gestuurd. Door de snelle bouw van de strafgestichten waren de omstandigheden binnen deze strafkoloni n erg slecht.
De mensen in de strafkoloni n leefden daar dus al in slechte omstandigheden, en de mensen die vanuit de stad naar de strafkoloni n werden gestuurd werd het niet beter. De bedelaars uit de steden waren namelijk vaak ziek, deze ziekten verspreiden zich zo verder door de kolonie. In de Ommerschans zijn in 50 jaar tijd zo n 5400 mensen overleden. Johannes van den Bosch had het liefst dat de mensen die naar de vrije koloni n kwamen door de omstandigheden niet konden werken, en niet door ziekten, handicaps et cetera. De mensen die puur door de omstandigheden van de armoede niet konden werken, kon je kneden en zo weer op het goede pad krijgen. De ziek, zwak, misselijke mensen kostte de Maatschappij van Weldadigheid alleen maar geld, ze leverden niets op aangezien ze niet konden werken.
Johannes van den Bosch blijkt voor zijn kolonisten een (te) strak keurslijf te hebben bedacht. Deze opvatting geldt niet alleen voor de kolonisten die niet wilden werken, maar ook voor modelkolonisten . Een voorbeeld hiervan is Klaas Visser, de allereerste kolonist. Hij werd gezien als een modelkolonist , hij werkte goed en was tevreden. En toch, na twintig jaar op de vrije koloni n te hebben gewoond steelt Klaas een deken om deze te ruilen voor een zak aardappelen. Bij de rechtszaak komt Klaas vervolgens aangeschoten binnen. Na deze rechtszaak stuurt Klaas Visser de leiding een brief: Mijn verzoek is om naar Veenhuizen als arbeidershuisgezin verplaatst te mogen worden. [ ] ofschoon ik hoop dat mijn Heer het mij niet kwalijk zal nemen dat ik meen dat de Maatschappij van Weldadigheid en hun doel en beloften in vele opzichten tekort schiet.
Dat de Maatschappij van Weldadigheid voor hun vrije koloni n alleen paupers wilden die konden werken bleek later ook latere regels. De kolonie wilde alleen fatsoenlijke armen toe laten. De overlastgevende bedelaars en verbasterde lieden waren niet welkom. Het type gezin dat wel welkom was, stond in detail beschreven: Een echtpaar, beiden beneden de veertig, en beiden gezond en sterk. Er moest een zoon zijn van boven de twaalf en twee dochters van boven de elf. Als er niet genoeg kinderen waren, werd het gezin aangevuld met wezen. Al deze dingen stonden vast omdat de boerderij van het gezin, volgens de Maatschappij van Weldadigheid, anders niet draaiende gehouden kon worden.
Ondanks deze strenge aanpak en regels wilde Johannes van den Bosch toch dat hij gezien werd als die welwillende vader, welke met zorgvuldige oplettendheid voor het welzijn van zijn kinderen waakt . En volgen Van den Bosch hoorde er zowel straf als beloning bij de opvoeding van de kolonisten. De Maatschappij van Weldadigheid zou twee keer per maand voor alle kolonisten een feest organiseren. Op dit feest kregen de kolonisten die zich het best hadden gedragen een medaille. Maar tijdens ditzelfde feest werden de medailles van de kolonisten die de regels hadden gebroken ook weer afgepakt. Ook was er buiten deze tweemaandelijkse feesten een nieuwjaarsviering. Uit een verslag van de eerste nieuwjaarsviering, zes weken na de start, uit het maandblad De Star valt te achterhalen hoe ze het de kolonisten naar hun zin probeerden te maken. Op Nieuwjaarsavond had de Directeur den Kolonisten een feest bereid. De grote zaal van Frederiksoord was speciaal versierd en verlicht met kaarsen. Op twee lange tafels, midden in de zaal, lagen lange pijpen en tabak. De Muzijk deed zich van tijd tot tijd horen.

Speciaal voor de kolonisten werden ook liederen geschreven om de kolonisten de motiveren:

Broeders! blij en wakker,
Zingend naar den akker,
Waar ons arbeid wacht.
Eertijds toen we in holen,
Ons voor t licht verscholen,
Voor zijn glansen schuw,
Rees voor ons geen morgen,
Dan met angst en zorgen
Anders is het nu!

Het eerste nieuwjaarsfeest werd een succes. Er werd gezongen en gedanst. De kolonisten kregen anderhalve ton bier, heet gemaakt met wat brandewijn en siroop . Na de afsluiting om elf uur kregen alle kolonisten krentenbrood en beschuit mee voor naar huis. Tevreden schreef Johannes van den Bosch dat de zes weken genoeg waren om de paupergezinnen uit hun vervallen staat op te beuren .
De kolonistenkinderen gingen naar school, maar de volwassen konden op de kolonie ook leren. De Maatschappij van Weldadigheid richtte speciale beroepsopleidingen op. Als beloning voor vlijtigen arbeid en goed gedrag konden de kolonisten een koperen, zilveren of gouden medaille krijgen. Deze medaille werd dus op het tweemaandelijkse feest uitgereikt. Aan de medaille zat ook een geldbedrag verbonden. Koper was 2,50 waard, zilver 5,- en goud 10,-. Als je als landbouwer succesvol was op de kolonie, en je aan kon tonen dat je financieel rond kon komen van je land en vee kreeg je een zilveren of gouden medaille en kon je pachter of vrijboer worden. Deze promotie kon dan weer leiden tot de plaatsing naar een grote boerderij in de buurt van de Ommerschans, Veenhuizen of Wateren. In latere jaren kwam bevordering tot pachter of vrijboer minder voor. Veel pachters en vrijboeren werden, wanneer ze fysiek niet meer in staat waren om een eigen boerderij te onderhouden, weer een gewone kolonist.
Ruud de Jong heeft in zijn stuk De vrije koloni n van de Maatschappij van Weldadigheid: groot succes of complete mislukking? een analyse gemaakt van de eerste twee groepen gezinnen die in de Maatschappij van Weldadigheid aankwamen. De eerste groep zijn de gezinnen uit 1818 en de tweede groep die uit 1821. Met deze analyse heeft De Jong geprobeerd om de prestaties van de kolonisten te overzien. Uit deze analyse komen de volgende gegevens:

Prestaties 1818 1821 totaal
Uit eigen initiatief spoedig vertrokken met goedkeuring directie 2 1 3
Permanent naar dwanggesticht 4 1 5
Gedeserteerd (weggelopen) 2 5 7
Spoedig overleden door ziekte 1 2 3
Ontslagen wegens ongeschiktheid 2 4 6
Kolonist gebleven 30 29 59
Vrijboer of hoevenaar geworden 8 3 11
Ambtenaar in de Maatschappij van Weldadigheid geworden 1 2 3
Onbekend/overig 2 4 6
Totaal 52 51 105
Bron: Drents archief, Archief van de Maatschappij van Weldadigheid, inventarisnrs. 1342 en 1343; Drents Archief, C.A. Kloosterhuis, Alfabetische registers met gegevens van kolonisten (alsmede van hun eventuele echtgenotes en kinderen) en van bij hen ingedeelde personen (1985). Zonder inventarisnr. (aanwezig op de leeszaal).
(Grijs gemarkeerd = geslaagd)

Wil Schackmann heeft in zijn boek De Proefkolonie ook een overzicht van de eerste 52 kolonistengezinnen (+ n tijdelijke extra kolonist) geplaatst. In de bijlagen staat dit hele overzicht. Uit deze gegevens blijkt zo goed als hetzelfde als uit die van Ruud de Jong. 30 blijven op de kolonie. 13 vertrekken. 2 vertrekken maar kunnen in de normale samenleving terecht. 5 worden weggestuurd. 1 overlijdt. En van 1 is het onbekend. De tijdelijke kolonist was de Zwitser Joseph Baij, die van 23 maart 1819 tot 6 juni 1820 op de kolonie woont.
Volgens Wil Schackmann hadden de kolonisten weinig last van de financi le problemen van de Maatschappij van Weldadigheid. De kolonisten leefden namelijk al een minimum bestaan. Ze hadden hun basisbehoeften en de bezuinigingen konden daar weinig van af halen.

Conclusie

M
ijn hoofdvraag is: In hoeverre is de Maatschappij van Weldadigheid er in geslaagd de armoede in Nederland te bestrijden?
Aan het einde van de achttiende, begin van de negentiende eeuw ging Nederland door een periode van financi le tegenslagen. De handel werd belemmerd door Frankrijk waardoor veel werk verloren ging. Wel zorgde de Industri le Revolutie voor werk, maar vanwege de machtspositie van de fabriekseigenaren waren de lonen in deze fabrieken erg laag. Wanneer de Fransen Nederland in 1813 verlaten staat de Nederlandse economie er erg slecht voor. Het land heeft hoge schulden, waardoor de economie weinig kans krijgt om op te beuren. En alsof dit alles nog niet erg genoeg was mislukken de oogsten van 1816 en 1817 door de extreme weersomstandigheden, na de mislukte oogsten stijgen de voedselprijzen. In de Noordelijke Nederlanden waren 190.000 bedeelde armen. In de Zuidelijke Nederlanden waren dat zelfs 300.000. Er wordt opgemerkt dat de arbeiders te weinig verdienen om een fatsoenlijk leven te leiden.
Johannes van den Bosch vind dat er iets gedaan moet worden om de grote armoedeproblemen op te lossen. November 1817 wordt Johannes van den Bosch lid van een twaalf man tellende Provisionele Commissie. Deze commissie deed de voorbereidingen voor de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid. Op 14 januari 1818 publiceert Johannes van den Bosch samen met de Provisionele Commissie het conceptreglement van de Maatschappij van Weldadigheid onder de pakkende titel Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijkste voordelen eener algemeene armeninrichting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen van eener landbouwende kolonie in deszelfs Noordelijke gedeelte . De plannen worden 5 maart 1818 door de koning goedgekeurd. Veel mensen zijn enthousiast over de plannen en dus zijn veel mensen bereid contribuant te worden. Maar er is ook kritiek op de Maatschappij van Weldadigheid, vooral uit de christelijke hoek. Zij vinden dat alleen God mag bepalen over het lot van mensen. Johannes van den Bosch spreekt dit tegen, hij is overtuigd van de Verlichtings-idee n. Volgens hem wil God dat mensen zelf kunnen worden wat ze willen worden. De plannen houden in dat er op de onontgonnen grond van Drenthe landbouwkoloni n worden opgericht. Hier wilde hij de paupers opleiden tot boer. Maar Van den Bosch wil niet alleen de armoede oplossen, hij wil ook dat het een opstap naar een betere samenleving met betere volwaardigere burgers die hun handen uit de mouwen willen steken, waardoor de economie ook verbeterd. Buiten deze landbouw was het ook een doel van de Maatschappij van Weldadigheid om de kinderen van de paupers op te voeden voor de gewone samenleving. Hierbij werd vooral gekeken naar onderwijs. Door het werk en onderwijs moest het lukken de paupers tot eene hoogere beschaving, verlichting, en werkdadigheid opteleiden . Buiten deze vrije koloni n waar de paupers werden opgeleid tot boer, kwamen er ook strafkoloni n. Hier werden landlopers en bedelaars opgesloten en aan het werk gezet. Kolonisten uit de vrije koloni n konden hier echter ook terecht komen, bijvoorbeeld als straf voor drankmisbruik, brutaliteit, weglopen zonder toestemming et cetera. Het startkapitaal voor de Maatschappij van Weldadigheid werd binnengehaald met contributies van n stuiver per week.
In 1819 waren er 22.000 contribuanten. Naast deze contributies kwamen er ook losse giften binnen. Elk gezin dat in de kolonie kwam wonen kost de Maatschappij van Weldadigheid 1700,-.
Ook probeert de Maatschappij van Weldadigheid geld binnen te krijgen met het maandblad De Star. Op de koloni n wordt in 1819 een koloniemunt ingevoerd. Dit werd gedaan om het drankprobleem op de koloni n tegen de gaan. Met deze munt kon namelijk alleen binnen de Maatschappij van Weldadigheid worden betaald en dus kon er buiten de koloni n geen alcohol worden gekocht. De gemeenten zien de strafkoloni n als een kans om in een keer al hun bedelaars naar de strafkolonie te sturen. Een ander probleem zijn de s nachts wegsluipende kolonisten op de vrije koloni n, deze kolonisten ruilen stiekem graan voor alcohol. Als gevolg daarvan ziet Johannes van de Bosch een lagere opbrengst op de koloni n.
Vanwege zijn eerdere succes in West-Indi wordt Van den Bosch benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indi . Johannes van den Bosch protesteert hiertegen, maar het heeft geen zin. 30 april 1829 stuurt hij de Maatschappij van Weldadigheid uitgebreide instructies. Hierin staat dat hij meer opbrengsten in de landbouwkoloni n wil zien. Maar Jan Cornelis van Konijnenburg, directeur van de Maatschappij van Weldadigheid, luistert is het niet eens met deze instructies. Landbouwdeskundigen noemen de plannen ook te theoretisch. In 1829 had de Maatschappij van Weldadigheid nog maar zo n 11.000 contribuanten, de helft van wat het in 1819 had.
In 1830 wordt de Maatschappij van Weldadigheid in de Zuidelijke Nederlanden opgeheven. In 1830 begon de Belgische onafhankelijkheidsstrijd en wilden ze niks meer met Nederland te maken hebben.
Op Java blijft Van den Bosch wel contact houden met de Maatschappij van Weldadigheid. Alleen de brieven doen er maanden over om van Java naar Nederland en vice versa te reizen. Zo verliest Johannes van den Bosch zijn grip op zijn Maatschappij meer en meer. Hij had de koning voor zijn vertrek bij zijn protest al gemeld dat hij hier bang voor was. De langdurige afwezigheid van Van den Bosch wordt vaak gezien als de oorzaak van de latere ten ondergang van de Maatschappij van Weldadigheid. Op 2 februari 1834 keert Van den Bosch terug naar Nederland. Uiteindelijk is hij een jaar langer op Java geweest dan de bedoeling was. Met de financi n van de Maatschappij van Weldadigheid gaat het nog steeds erg slecht. Uit het jaarverslag van 1834 blijken de schulden zijn opgelopen tot 3,5 miljoen. In 1836 slaat Johannes van den Bosch kijk op armoedebestrijding om. Tot dan toe ging hij altijd uit van de stelling dat armoedebestrijding slaagt door productieve werkverschaffing en opleiding. Hij vindt dat het individu een product is van de omstandigheden en zegt: In dit geval van de aardrijkskundige gesteldheid, dus wijzig de omstandigheden en het individu wordt gelukkig. In 1836 komt hier dus verandering in. Van den Bosch vindt vanaf dan dat de financi le opbrengsten van de Staat belangrijker zijn dan het welzijn van de individuele mens. Want hierdoor kan het welzijn van een ieder bereikt worden. Want opvalt is dat binnen de Maatschappij van Weldadigheid hij wel naar de individuele mens blijft kijken en niet wil dat de Staat zich met zijn Maatschappij van Weldadigheid zou bemoeien. Johannes van Den Bosch komt met plannen om de Maatschappij van Weldadigheid financieel aan te laten sterken. Ondanks deze plannen eist de Tweede Kamer dat de regering zich er mee mag bemoeien. Dit eisen ze omdat ze de grote leningen van de regering beter willen controleren. De regeringscommissarissen die de Maatschappij van Weldadigheid analyseerden constateerden dan de Maatschappij van Weldadigheid eigenlijk failliet moet gaan.
Een derde van de inkomsten is bestemd voor de aflossing van schulden en de rentebetalingen, dat is volgens de commissarissen te veel om een gezond financieel beleid te voeren. Ondanks de plannen van Van den Bosch om de Maatschappij van Weldadigheid weer op de rails te krijgen krijgt hij in 1828 van de kashouder te horen dat de financi n er nog steeds slecht voorstaan.
En dan, na een ziekbed van twee dagen overlijdt Johannes van den Bosch op 28 januari 1844. In de jaren na Van den Bosch overlijden zouden de vrije koloni n ten onder gaan aan de slechte kwaliteit van de nieuwe kolonisten. Het aantal opgezonden kolonisten bleven in aantal ook achter op wat was afgesproken met de gemeenten. De dwangkoloni n hadden uiteindelijk ook te weinig nieuwe kolonisten om economisch te kunnen functioneren. Er was van uit gegaan dat de Maatschappij van Weldadigheid 100.000 betalende leden zou kunnen krijgen. Op het hoogtepunt lag het ledenaantal iets onder de 23.000 en is daarna flink afgenomen. Hierdoor raakte de Maatschappij van Weldadigheid in grote financi le problemen die uiteindelijk niet konden worden opgelost.
Voor de kolonisten betekende het geplaatst worden in een van de vrije koloni n een goede ingreep in hun leven. Wel vallen de kolonisten in twee groepen te verdelen. Het Drentse platteland was een vreemde omgeving voor de kolonisten. Sommigen wisten zich hier prima te redden, maar anderen keerden maar al te graag terug naar hun voormalige woonplaats. Van den Bosch schreef: Er is slechts n middel om de kolonisten in toom te houden: te zorgen namentlijk, dat zij het zeer goed hebben, maar tevens dat zij strikt doen wat hun wordt voortgeschreven. Hierom waren er wel regels waaraan de kolonisten zich moesten houden. Sommige kolonisten konden er niet tegen dat ze constant op de vingers werden gekeken. Na de oprichting van de strafkoloni n worden de kolonisten die zich niet aan de tuchtregels hielden hier ook naartoe gestuurd. Door de snelle bouw van de strafgestichten waren de omstandigheden binnen deze strafkoloni n erg slecht.
De mensen in de strafkoloni n leefden daar dus al in slechte omstandigheden, en de mensen die vanuit de stad naar de strafkoloni n werden gestuurd werd het niet beter. Johannes van den Bosch had het liefst dat de mensen die naar de vrije koloni n kwamen door de omstandigheden niet konden werken, en niet door ziekten, handicaps et cetera. De mensen die puur door de omstandigheden van de armoede niet konden werken, kon je kneden en zo weer op het goede pad krijgen. De ziek, zwak, misselijke mensen kostte de Maatschappij van Weldadigheid alleen maar geld, ze leverden niets op aangezien ze niet konden werken. De kolonie bleek alleen fatsoenlijke armen toe laten. Wel hadden de hardwerkende kolonisten in de koloni n het goed. Ze werden beloofd en konden hun eigen boerderij krijgen. Van de eerste 52 kolonisten gezinnen waren 11 niet succesvol en 39 wel. Van 2 is het onbekend. Ik vraag mij echter af of het wel goed is dat 30 op de kolonie zijn gebleven. Ze hadden daar wel een goed leven, alleen het zou natuurlijk beter zijn als ze terug zouden keren naar de normale maatschappij als betere burgers.
Kortom, Johannes van den Bosch zocht naar een oplossing voor de armoede en vond deze met zijn Maatschappij van Weldadigheid. Hier werden paupers opgeleid tot boer. Maar Van den Bosch wil niet alleen de armoede oplossen, hij wil ook dat het een opstap naar een betere samenleving met betere volwaardigere burgers die hun handen uit de mouwen willen steken, waardoor de economie ook verbeterd. Veel van de kolonisten blijven hun hele leven in de koloni n wonen. Het startkapitaal komt van contribuanten en giften. In de koloni n wordt er veel voor de kolonisten bepaald en daar konden niet alle tegen.
In de loop der jaren gaat het steeds slechter met de Maatschappij van Weldadigheid. Contributies nemen af en er worden steeds meer leningen afgesloten. Zo nemen de schulden toe. Volgens de regering zou de Maatschappij van Weldadigheid eigenlijk failliet moeten gaan. Uiteindelijk leidt het project schipbreuk als gevolg van de financi le problemen. De vrije koloni n worden bevolkt door paupers die geselecteerd zijn op hun kwaliteiten, gezinssituatie en achtergrond.
Het grootste gedeelte blijft hier hun leven lang wonen, op de vrije koloni n hebben ze in ieder geval een dak boven hun hoofd en zekerheid op werk. De strafkoloni n raken overbevolkt door paupers die vanwege welke reden dan ook niet geschikt was voor de vrije koloni n. Ze leven hier in slechte omstandigheden en velen sterven er. Veenhuizen en Ommerschans worden het afvoerputje van de Nederlandse samenleving. Vol landlopers, bedelaars en ander volk dat niet kan of wil deugen.
Hiermee is mijn hypothese dat de Maatschappij van Weldadigheid er in geslaagd is de armoede in Nederland te bestrijden fout. Voor mijn hypothese ging ik er namelijk van uit dat alle armen gelijk werden behandeld, op de vrije koloni n een vak konden leren en daarna terug de normale maatschappij in zouden gaan als verheven burgers.

Een, 22 sept 30 nov 2017

Bronnenlijst

– http://www.allemaalfamilie.nl/mgd_allemaalfamilie.php?pageid=9187&langid=1

– Prof. Dr. I.J. Brugmans
De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw 1813-1870
Utrecht, 1978

– https://decorrespondent.nl/5483/vier-mythes-over-de-staatsschuld-waar-we-eens-vanaf-moeten/2164586706799-8c64eafc

– http://drentsarchief.nl/onderzoeken/archiefstukken?option=com_maisinternet&view=maisinternet&Itemid=180&mivast=34&miadt=34&mizig=210&miview=inv2&milang=nl&micols=1&mires=0&micode=0186&mizk_alle=maatschappij%20van%20weldadigheid

– https://elzeluikens.wordpress.com/2010/01/18/napoleon-het-continentaal-stelsel-en-de-gelderse-havens/

– Dr. M.A.W. Gerding, dr. P. Brood, drs. M. Hillenga en dr. H. Nijkeuter Encyclopedie van Drenthe H-O
Assen, 2003

– https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/5748/het-faillissement-van-s-werelds-eerste-multinational.html

– https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/26286/protest-tegen-de-keizer.html

– De IJzeren Eeuw: Land zonder paupers

– https://isgeschiedenis.nl/nieuws/armoede-en-armenhuizen-in-de-19e-eeuw

– Michiel van Wersch
Johannes van den Bosch: De levensloop van een groot man
Rotterdam, 2013

– maatschappijvanweldadigheid.nl

– Suzanna Jansen
Het pauperparadijs: Een familiegeschiedenis
Amsterdam, 2008

– Wil Schackman
De proefkolonie: Vlijt, vaderlijke tucht en het weldadig karakter onzer natie
Amsterdam, 2006

– De vrije koloni n van de Maatschappij van Weldadigheid: groot succes of complete mislukking?
Ruud de Jong
Assen, 2007

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Bataafse_Republiek

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Continentaal_stelsel

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Eerste_Franse_Keizerrijk

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Franse_tijd_in_Nederland
– https://nl.wikipedia.org/wiki/Gijsbert_Karel_van_Hogendorp

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Jaar_zonder_zomer

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Jeronimo_de_Bosch_Kemper

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Landloper
– https://nl.wikipedia.org/wiki/Lodewijk_Napoleon_Bonaparte

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Maatschappij_van_Weldadigheid

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Soeverein_Vorstendom_der_Verenigde_Nederlanden

– https://nl.wikipedia.org/wiki/Verdrag_van_Den_Haag_(1795)

Bijlagen

Wil Schackman
De proefkolonie: Vlijt, vaderlijke tucht en het weldadig karakter onzer natie
Amsterdam, 2006

Eerste 52 kolonistengezinnen (+ n extra tijdelijke kolonist) (Tenzij anders vermeld zijn de leeftijden per 1 november 1818)

Martinus Alblas 50 jaar, geboren Woubrugge, voormalige commies, met tweede vrouw en vier kinderen gezonden door de subcommissie Medemblik. In 1820 weinig voor de arbeid geschikt , in 1821 koperen medaille. Overlijdt in 1823, weduwe en kinderen gaan weg in 1825.

Pieter Arends 41 jaar, boerenarbeider, uit Jisp bij Hoorn met vrouw en zes kinderen. Januari 1819 beschuldigd van laster en bestempeld als grote domme luyaard , in 1820 traag doch overleggend , zilveren medaille 1821, vrijboer bij de Ommerschans in 1822, vertrekt 1827.

Jacob Baade 58 jaar, schoenmaker, uit Amsterdam via dokter Nieuwenhuis, met vrouw en twee kinderen. Januari 1819 ongeschikt voor de veldarbeid , helpt met de administratie tot hij in 1821 niets meer kan zien , tot zijn dood in 1836 schoenlapper op de kolonie.

Jan Berends 47 jaar, voormalig gendarme, gezonden door subcommissie Assen, met vrouw en vier kinderen. Koperen medaille in 1820 en 1821, in 1822 naar boerderijtje bij Wateren, neemt in 1825 ontslag omdat hij in de gewone maatschappij aan de slag kan komen.

Leonardus Biemans 45 jaar, linnenwever, geboren in Zeelst (Noord-Brabant), gezonden door subcommissie Gorinchem. Behoorde tot de eerste vijf aankomende kolonisten. 1820 de allerslechtste medaillebeoordeling, 1821 onder curatele, blijft tot zijn dood op 87-jarige leeftijd op de kolonie wonen.

Johannes Bodenstaf 48 jaar, gezonden door Oosterbeek bij Arnhem, voormalig timmerman. 1820 koperen medaille, 1821 zilveren medaille, vanaf 1822 kolonist-aannemer, blijft tot zijn dood in 1846 op de kolonie wonen.

Johannes Bosch 65 jaar, gezonden door subcommissie Amsterdam, veteraan van de Doggersbank, oudste aangenomen kolonist. Eerste vrije kolonist die, in 1821, naar de strafkolonie op de Ommerschans gaat, vertrekt na vrijlating in 1826.

Gerben Scheltes Brandsma 39 jaar, gezonden door subcommissie Sloten met ingedeeld weesmeisje Geeske Durks Gadsonides . 1820 naar Holland gezonden om gras te maaien. Overlijdt 1823, weduwe een meeste kinderen blijven op de kolonie.

Jan Breukel 52 jaar, gezonden door subcommissie Maassluis. Wordt 1820 weggestuurd wegens het schrijven van een brief aan subcommissie en wegens gedrag vrouw en dochters.

Jan Bult 35 jaar, voormalig scheepstimmermansknegt gezonden door subcommissie Enkhuizen. Al kort na aankomst bevorderd tot onder-opziener, vanaf augustus 1819 kolonist-slachter, deserteert met zijn gezin 1827.

Jan Burks 48 jaar, geboren in Belgi , gezonden door subcommissie Goes. Verliest op de reis een zoontje, januari 1819 voor de raad van opzieners wegens brief naar Goes, 1822 naar boerderijtje bij Wateren, blijft tot zijn dood in 1848 op de kolonie wonen.

Samson Abraham Cohen 45 jaar, gezonden door het joodse Nut en Beschaving in Amsterdam. Blijft tot zijn dood in 1857 bij de Maatschappij, de laatste jaren als arbeider in Veenhuizen.

Dirk Dikkeboom 44 jaar, gezonden door de subcommissie Steenwijk met twee wezen. Januari 1819 het eerste kolonisten gezin dat van de kolonie wordt weggezonden.

Anthonie Gerards 45 jaar, geboren bij Roermond, voormalig suikerbakkersknecht, gezonden door subcommissie Rotterdam. 1819 zoon Jan wordt hulponderwijzer, 1820 koperen medaille, 1821 zilveren, 1822 vrijboer bij de Ommerschans en blijft dat.

Hendrik Gerrits 60 jaar, geboren IJsselmuiden, voormalig daghuurder en timmerman, gezonden door subcommissie Kampen, heet eigenlijk Hendrik Gerrits Timmerman. 1820 vertelt aan Johannes over de avond bij Bosch met de Amsterdamse turfkoopman. 1822 naar boerderijtje in Wateren. Blijft tot zijn dood in 1853 op de kolonie.

Tjalling Gerrit Gerritsma 39 jaar, gezonden door subcommissie Bolsward. 1820 naar Holland gezonden om gras te maaien. Blijft tot zijn dood in 1834 op de kolonie.

Thijs Douwes de Haan 45 jaar, gezonden door subcommissie Sneek. Had de kolonisatie vooraf bezocht. Volgens directie traag en lui en onverschillig bij verdrinkingsdood medekolonist. Wordt december 1821 naar de strafkolonie gezonden. Gaat na vrijlating in 1826 terug naar Sneek.

Walraven van Haften 45 jaar, gezonden door de subcommissie Edam. Gezin krijgt augustus 1819 beloning voor netheid en properheid. In 1822 naar boerderijtje bij Wateren. Blijft tot zijn dood op de kolonie.

Bernardus Harmeling 54 jaar, geboren in Elst bij Nijmegen, gezonden door de subcommissie Groningen. 1820 koperen medaille, 1821 zilver, 1822 vrijboer bij de Ommerschans. Blijft tot zijn dood in 1834 op de kolonie.

Johannes van der Heijde 37 jaar, voormalig spinner en wever, na een spitproef gezonden door de subcommissie Leiden. Behoorde tot de eerste vijf aankomende kolonisten. Vanaf januari 1819 vooral in de spinnerij werkzaam. Zoon neemt in 1835 hoeve over, onbekend of zijn ouders op de kolonie blijven.

Gerrit Hogenbrink 46 jaar, gezonden door de subcommissie Weesp. Was betrokken bij het complot maart 1820, maar trok zich terug. In 1822 naar boerderijtje op geplande kolonie 7. Overlijdt daar 1826, kinderen worden ook kolonist.

Jacob David Hoofien 50 jaar, gezonden door joodse Nut en Beschaving in Amsterdam. 1820 en 1821 koperen medaille. Overlijdt 1827. Gezin keert terug naar Amsterdam.

Dirk Houtman 42 jaar, gezonden door subcommissie Vlaardingen. Na twee maanden op reis de schouder uit elkander gevallen . Volgens directie geheel onoppassend , december 1821 naar strafkolonie op de Ommerschans, 1824 als arbeider naar Veenhuizen. Blijft tot zijn dood in 1860 op de kolonie.

Lubbert Jansen 43 jaar, gezonden door de subcommissie Wageningen. April 1819 onderopziener, 1820 en 1821 gouden medaille. Krijgt de Prins van Oranje de latere Willem II op visite. Blijft tot zijn dood in 1855 op de kolonie.

Dirk Klaver 45 jaar, gezonden door subcommissie Harderwijk. Zoon krijgt verkering met een dochter van Bosch. Een andere zoon volgt hem in 1839 op als kolonist. Blijft tot zijn dood in 1848 op de kolonie.

Abraham Koppejan ongeveer 38 jaar, boerenarbeider, gezonden door de subcommissie Middelburg. Vraagt meermalen weg te mogen, luidt februari 1820 de omstandigheden in door hoger loon te eisen. Mag begin 1822 vertrekken.

Hendrikus Krabshuis 39 jaar, voormalig klompen- en mandenmaker, gezonden door de subcommissie Almelo. Kan volgens de directie goed met paarden omgaan. 1820 zilveren medaille, 1821 koper. Overlijdt 1828. Vrouw hertrouwt met voorzoon van De Ruiter en blijft op de kolonie.

Adrianus Pieter Kranendonk 47 jaar, geboren Oud-Beijerland, gezonden door de subcommissie Dordrecht. 1820 en 1821 koperen medaille. Vrouw overlijdt 1826. Blijft na tweede huwelijk altijd op de kolonie wonen.
Fransiscus de Kruif 35 jaar, voormalig verwerskrengt , gezonden door de subcommissie Utrecht. Krijgt al snel last van jicht, gaat dan huisjes grondverven. Heeft alleen dochters, aandrang van Utrecht om zijn situatie te verbeteren is in 1821 de directe aanleiding tot het besluit kolonisten onderstand te geven. Blijft tot zijn dood in 1840 op de kolonie.

Lucas Lucassen 44 jaar, boerenarbeider, gezonden door subcommissie Nijmegen. 1820 en 1821 koperen medaille. Heeft volgens de directie ondeugende kinderen . In 1822 naar boerderij te Wateren. Blijft tot zijn dood in 1851 op de kolonie.

Dominicus Meeder 49 jaar, Duitser van geboorte, gezonden door de subcommissie Tholen. Vanaf midden 1819 opziener. 1820 en 1821 zilveren medaille, 1822 vrijboer op de Ommerschans. Vertrekt in 1827, maar blijft in de buurt wonen.

Hendrik Metz volgens subcommissie 34 jaar, gezonden vanuit Amersfoort. Behoorde tot de eerste vijf aankomende kolonisten. Wordt april 1819 naar huis gestuurd.

Johannes Molenaar 33 jaar, voormalig aardwerker , gezonden door de subcommissie Haarlem. Krijgt september 1819 graaf Van Hogendorp op visite, 1820 en 1821 zilveren medaille, 1822 de eerste kolonist die als vrijboer bij de Ommerschans komt. Blijft altijd op de kolonie.

Johannes Molewijk 47 jaar, geboren in Batenburg, voormalig korporaal, gezonden door de subcommissie Arnhem. 1820 verdacht van betrokkenheid bij de opstandigheden, 1821 koperen medaille. Een zoon neemt in 1834 de hoeve over.

Matthijs Muller leeftijd onbekend, gezonden door de subcommissie Den Haag. 1820 koperen medaille, 1821 zilver. De eerste kolonist-smid. Keert na conflicten over drank in januari 1822 terug naar Den Haag.

Frans Nak 35 of 36 jaar, gezonden door subcommissie Harlingen. 1820 en 1821 koperen medaille. Blijft tot zijn dood in 1855 op de kolonie. Een zoon wordt vrijboer.

Hendrik van Ommen 64 jaar, weduwnaar, gezonden door de subcommissie Zwolle. 1820 en 1821 koperen medaille, blijft tot zijn dood in 1836 op de kolonie.

Frederik Rausch 44 jaar, Duitser van geboorte, gezonden door de subcommissie Den Haag. 1820 onder verdenking van betrokkenheid bij de omstandigheden, 1821 koperen medaille. Overlijdt 1824. Weduwe en kinderen keren terug naar Den Haag.

Sarus van Rhee 38 jaar, voormalig wagenmaker, gezonden door de subcommissie Wijk bij Duurstede. Wil eind 1819 weg, maar mag niet. Gaat er maart 1820 vandoor.

Catharina Glas weduwe Richmond 36 jaar, weduwe, gezonden door de subcommissie Vlissingen. Wil na paar maanden trouwen met ingedeelde jongeman. Blijft tot haar dood in 1834 op de kolonie wonen, haar kinderen worden kolonisten.

Hendrik Rigagneau 47 jaar, via Ameshoff uit Amsterdam gekomen met twee wezen uit Haags armenhuis. Volgens de directie swaar gebroken , volgens eigen zeggen gedeeltelijk lam. En zijn vrouw houdt veel van een Schiedammer . Wordt april 1819 teruggestuurd.

Hubrecht de Ruiter 54 jaar, landarbeider, gezonden door de subcommissie Axel. 1820 koperen medaille. Blijft tot zijn dood in 1834 op de kolonie, veel kinderen worden kolonist.

Jacob Ruurt Stellinga leeftijd tussen de 40 en 50 jaar, gezonden door de subcommissie Stavoren. Overlijdt binnen een week na aankomst op de kolonie.

Johannes Tersmetten 34 of 40 jaar, geboren Honselerdijk, gezonden door de subcommissie Den Haag. Zijn familie neemt het dochtertje op. 1820 koperen medaille, 1821 zilver, 1823 vrijboer bij de Ommerschans. Keert 1827 terug naar het westen.

Klaas Tijmes 34 jaar, voormalig kaasmaker, gezonden door de subcommissie Alkmaar. 1820 koperen medaille, 1821 zilver. Vrouw overlijdt 1822. Later dat jaar vrijboer bij de Ommerschans, hertrouwt met huishoudster Antje van Haften en blijft er tot zijn dood.

Hendrika van de Valk weduwe Vergeer 48 jaar, voormalig vlashekelster, gezonden door de subcommissie Gouda. Keert najaar 1821 terug met achterlating van twee inmiddels getrouwde kinderen.

Klaas Visser 30 jaar, gezonden door de subcommissie Grootebroek. Wordt bijna meteen onderopzichter, maar moet daarna aftreden en onderstand vragen wegens de talrijkheid van zijn huisgezin. Schrijft in 1828 een brochure ter verdediging van de Maatschappij. Gaat uiteindelijk, met dan twaalf kinderen, als arbeider naar Veenhuizen tot zijn dood in 1863.

Hendrik Vos Ongeveer 44 jaar, gezonden door de subcommissie Tiel. Volgens de directie onoplettend en lui . 1820 als opperhoofd van de opstandigheden weggestuurd.

Dirk Klaasjen de Vries 49 jaar, gezonden door de subcommissie Leeuwarden. 1820 en 1821 koperen medaille. Blijft tot zijn dood in 1857 op de kolonie.

Jacobus de Wals 48 jaar, boerenarbeider, gezonden door de subcommissie Geertruidenberg. 1820 koperen medaille, 1821 zilver. Een dochter trouwt met een vrijboer bij wie hij tot zijn dood in 1841 inwoont.

Johan Weender 47 jaar, Duitser van geboorte, gezonden door de subcommissie Zaandam. Behoorde tot de eerste vijf aankomende kolonisten. Overlijdt januari 1819. Weduwe en kinderen blijven altijd op de kolonie.

Jan Cornelis Westerveld 51 jaar, geboren in Slochteren, gezonden door de subcommissie Broek in Waterland. Behoorde tot de eerste vijf aankomende kolonisten. 1820 en 1821 zilveren medaille, 1822 vrijboer bij de Ommerschans. Tot 1830, vertrekt dan naar schoonfamilie in de buurt van Wilhelminaoord.

Tijdelijke extra kolonist: Joseph Baij Leeftijd onbekend, Zwitser, aankomst 23 maart 1819, vertrek 6 juni 1820.

– Blz. 375 t/m 382

Mail van Wil Schackmann
Beste Arne Wesstra,
Een van de problemen van het begin van de 19e eeuw is dat er nog geen Centraal Bureau voor de Statistiek bestond. Zo’n CBS had ook niet veel kunnen uitrichten, want niemand zorgde in die tijd voor betrouwbare gegevens. Er valt zelfs niet precies achter te komen hoeveel inwoners er waren. Als algemeen gezegd wordt dat er in 1818 twee miljoen mensen in Nederland woonden, is dat niet meer dan een grove schatting. Het lijkt me niet onverstandig als je in je profielwerkstuk gewoon eerlijk voor die onzekerheden uit komt: pas in 1829 en 1839 werden er in ons land volkstellingen gehouden en pas vanaf 1850 hebben gemeenten de plicht een bevolkingsregister bij te houden en pas vanaf dat moment zijn er betrouwbare gegevens over de hoeveelheid inwoners. Maar ook dan nog niet over de hoeveelheid armen! Want de overheid droeg nog geen verantwoordelijkheid voor armenzorg, dus hoeveel er op kreperen lagen werd nergens bijgehouden. Ook dat zijn allemaal grove schattingen.
Van de stad Leiden zegt men dat vijftig procent van de bevolking niet in zijn onderhoud kon voorzien. Te Amsterdam werd het percentage van twintig genoemd. En waarschijnlijk, maar dat is dus natte vinger werk, is die twintig procent ook voor het hele land te zeggen. Al kan het nog erger zijn, en misschien is dat wel leuk om in je stuk op te nemen want dat zijn inzichten van de laatste tijd: de effecten van de uitbarsting van de Tambora – zie hier: https://nl.wikipedia.org/wiki/Uitbarsting_van_de_Tambora_(1815) – waardoor de oogsten van 1816 en 1817 volkomen mislukten wat natuurlijk rampzalige gevolgen had voor de mensen die al op het randje van de armoede leefden. Zie ook https://nl.wikipedia.org/wiki/Jaar_zonder_zomer
Kun je hiermee verder?
Hartelijke groet,
Wil Schackmann

Mail van Wil Schackmann
Voor de kolonisten vielen die financi le problemen wel mee, Arne. Er waren wat bezuinigen, maar het was toch al een minimum-bestaan dus er kon niet zoveel af, dus in die zin merkten ze er niet zo heel veel van. School ging gewoon door, al zal er misschien wel eens krapte in griffels en leitjes geweest zijn maar ook daar heeft de financi le toestand niet echt ravage aangericht.
Met vriendelijke groet,
Wil Schackmann

Leave a Comment

Time limit is exhausted. Please reload the CAPTCHA.