Hoofdvraag:
“Wat is de beste manier om iemand met Rubinstein syndroom te begeleiden”
Onderzoekvragen: bron :
– Wat is rubinsteinsyndroom
– Wat voor effect heeft Snoezelen op Rubinstein syndroom
– Wat heeft bewegen voor meerwaarde op Rubinstein syndroom
– Wat zijn valkuilen bij Rubinstein syndroom
– Wat zijn communicatiemethodes voor iemand met Rubinstein syndroom
Logboek:
18 sep 2uur in de les gewerkt aan bedenken van hoofdvraag en deelvragen
25sep 2uur in de les gewerkt aan deelvragen uitwerken
2-10-2014 2uur Informatie uitwerken van de deelvragen
Rubinstein-Taybi syndroom
Het Rubinstein-Taybi syndroom (RSTS) is een erfelijke aangeboren aandoening. Bij een helft van de mensen met dit syndroom is de verandering in het erfelijke materiaal bekend. Bij de andere helft is er nog geen oorzaak gevonden.
Kenmerken van het Rubinstein-Taybi syndroom:
Brede, grote tenen en duimen.
Hart- en oogaandoeningen kunnen aanwezig zijn.
In het eerste levensjaar drinken baby’s soms weinig.
Verstopping van de darmen hebben.
Infecties van de luchtwegen en oren.
Bij RSTS is er over het algemeen een vertraging van de ontwikkeling van de spraak en het maken van bewegingen. Meestal is er ook een achterstand in de ontwikkeling en groei.
Synoniemen:
Rubinstein-Taybi syndroom
RTS
Rubinstein-Taybi syndrome
RSTS
Broad Thumbs-Hallux Syndrome
De diagnose kan een arts vaststellen op grond van de bovenstaande kenmerken. Soms kan de diagnose met een genetisch onderzoek bevestigd worden.
Behandelingen:
RTS is niet te genezen. De behandelingen bestaan daarom vooral uit het verminderen van de kenmerken. Zo is er bijvoorbeeld voor de brede duimen en grote tenen een operatie mogelijk.
Ook de oog- en hartaandoeningen zijn soms met een operatie te behandelen. Voor de infecties van de oren en luchtwegen kunnen medicijnen worden gebruikt.
Ook kan een logopedist begeleiding geven bij de ontwikkeling van zijn spraak en kan een fysiotherapeut hulp bieden bij het maken van bewegingen.
Voorkomen(frequentie)
Het Rubinstein-Taybi syndroom komt ongeveer voor bij 4 tot 5 op 500.000 personen.
Erfelijkheid
Het Rubinstein-Taybi syndroom erft autosomaal dominant over.
Het grootste deel van de RSTS pati??nten komt sporadisch voor, dat wil zeggen als enige in een familie. Voor gezonde ouders is de kans op een tweede kind met RSTS is klein. Genetisch onderzoek kan soms meer duidelijkheid geven over de kans op herhaling.
Auteur
drs. Marloes Brouns-van Engelen (medisch bioloog)
Redactie
Petra Bloem (informatiespecialist) en Mies Wits-Douw (publieksvoorlichter)
Aanmaakdatum:
24-06-2011
Updatedatum:
12-03-2012
Wat is Rubinstein-Taybi Syndroom
Beschrijving
Het Rubinstein-Taybi Syndroom (RTS) is een erfelijk bepaalde aandoening. Een klein stukje erfelijke informatie (van chromosoom 16 of 22) bevindt zich niet op de juiste plaats, ontbreekt, of kan niet worden afgelezen. Hoe de afwijking tot stand komt is niet duidelijk.
Prognose
De verstandelijke ontwikkeling verloopt ??langzamer dan gebruikelijk. Vroeger werd ??gedacht dat ieder kind met RTS een ernstige verstandelijke handicap heeft. De variatie blijkt echter heel groot te zijn. Sommige ??kinderen weten zich, met wat extra aandacht, goed te handhaven op een gewone cr??che of peuterspeelzaal. Andere kinderen kunnen zich, vooral wanneer de motorische ont??wikkeling sterk achterblijft, in een groep ??leeftijdgenootjes onvoldoende handhaven.
De kinderen begrijpen vaak veel meer dan zij via gesproken taal kunnen uiten. De spraak??ontwikkeling komt laat op gang. De kinderen zeggen hun eerste woordjes tussen het tweede en vierde jaar of soms nog wat later.
De problemen met eten en drinken kunnen tot lang in peuter en kleuterleeftijd aan?? houden, maar gaan uiteindelijk vanzelf over. Wel blijft verslikken en braken een zwak punt bij sommige kinderen.
De meeste kinderen leren tussen hun eerste en tweede jaar zitten en kruipen en tussen het tweede en vierde jaar lopen. De manier van lopen is doorgaans wat houterig. Ook de ontwikkeling van de fijne motoriek verloopt langzaam.
Fysieke kenmerken
Brede “grote teen”. Bijna alle mensen met RTS hebben een brede “grote teen”. Deze staat soms niet recht vooruit, maar een beetje scheef (naar binnen of buiten). Het geeft geen problemen met lopen, maar als de grote teen erg scheef staat kan het moeilijk zijn goede schoenen te kopen. In een dergelijke situatie wordt kan er operatief wat aan de stand van de tenen gedaan. De stand van de tenen is aangeboren: de teen staat krom bij de geboorte (of niet), maar het ontstaat niet later.
Brede duim. Een brede duim komt veel voor, maar niet bij alle kinderen. Ook de duim kan scheef staan. Afhankelijk van de bewegingsmogelijkheden van de duim wordt bepaald of er operatief wat aan de scheefstand wordt gedaan. Er zijn plastisch chirurgen in Nederland die veel kinderen met RTS gezien hebben, en daardoor dit goed kunnen beoordelen.
Gezicht. Bij pasgeboren kinderen valt op dat ze vaak veel en opvallend donker haar hebben, ook als beide ouders blond zijn. Niet alleen de haarkleur, maar ook de andere gelaatskenmerken veranderen bij het ouder worden. Op peuter- en kleuterleeftijd is het gezicht rond en symmetrisch en pas op schoolleeftijd krijgt het gezicht de typerende RTS kenmerken: het gezichtje wordt langer en er is vaak sprake van een lichte asymmetrie, de ogen staan naar beneden gebogen. De kinderen hebben vaak opvallend zware wenkbrauwen en lange wimpers. Sommige personen met RTS hebben een neus met een haakse, schuine vorm.
Gebit. Een typische gebitsafwijking bij RTS wordt in medische termen ‘talon cusps’ genoemd. Het zijn kleine haakjes, die achter de snijtanden voorkomen. Ze zitten vaker achter de boventanden dan de ondertanden. Soms komen ze voor bij het melkgebit, maar veel vaker bij het blijvende gebit. De haakjes geven op zich niet veel last, maar omdat de achterkant van de tanden hierdoor niet zo goed gepoetst kunnen worden, is er hierdoor wel een verhoogde kans op gaatjes (cari??s).
Groeien. Vrijwel alle kinderen hebben een groeiachterstand. Dit betekent dat ze in vergelijking met de rest van de familie vaak 15 ?? 20 cm korter worden. De kinderen ondervinden daarvan gelukkig geen fysieke hinder. Er zijn ook kinderen die helemaal geen achterstand in lengtegroei krijgen.
Aandachtspunten en risicofactoren
Drinken
Weinig en langzaam in het eerste levensjaar, maar vooral in de eerste weken en maanden na de geboorte.
Spugen
Vooral vlak na de geboorte, maar spugen kan ook op latere leeftijd wat makkelijker voorkomen dan gewoonlijk.
Obstipatie
Soms begint dit al in het eerste levensjaar, maar meestal ontstaat het pas later. Met de gewone maatregelen zoals geen banaan eten maar juist fruit (laxerende werking) komt men vaak ver. Andere kinderen hebben medicijnen ervoor nodig. Het is een grote uitzondering als er echte grote problemen door ontstaan.
Luchtweginfecties
Zowel vieze neuzen als hoesten en bronchitis komt voor. Net als bij andere kinderen is dit vooral in de eerste 5 levensjaar het geval; het komt alleen wel meer voor, en kan daardoor bijvoorbeeld leiden tot oorontstekingen. Om de infecties wat tegen te gaan, wordt er aan kinderen die erg veel infecties krijgen wel eens een onderhoud aan antibiotica (penicilline) gegeven.
Oogafwijkingen
Er zijn twee verschillende ‘problemen’: op de eerste plaats kunnen de traanbuisjes verstopt zijn, wat bij kinderen in het eerste levensjaar leidt tot vieze oogjes. Meestal is het doorprikken van de traanbuisjes (natuurlijk onder narcose) voldoende, maar een enkele keer is het nodig meer te doen. Op de tweede plaats hebben de kinderen vaker dan andere kinderen een bril nodig.
Hartafwijkingen
Het gaat hierbij om aangeboren hartafwijkingen, dus afwijkingen die al bij de geboorte aanwezig zijn. De meest voorkomende afwijkingen zijn gaatjes tussen de hartboezems (in medische termen: atrium septum defect of ASD) of tussen de hartkamers (ventrikel septum defect of VSD). Andere, meer ingewikkelde afwijkingen komen ook wel eens voor. De hartafwijkingen kunnen vastgesteld worden met echo onderzoek. Ze worden op de gebruikelijke wijze behandeld.
Zichtbare kenmerken
Een aantal lichamelijke problemen komt vaker voor dan bij leeftijdgenootjes, zoals: weinig en langzaam drinken, spugen, obstipatie, luchtweginfecties, oogafwijkingen, hartafwijkingen. Vrijwel alle kinderen hebben een groei??-achterstand en een matige tot ernstige verstandelijke handicap; de ontwikkeling verloopt vertraagd, maar wel harmonieus. Alle mensen met RTS hebben een brede ‘grote teen’; een brede duim komt ook vaak voor. De mensen hebben een vriendelijk en ??opgewekt karakter en staan meestal open voor contact. Een typische gebitsafwijking (talon cusps) bij het blijvende gebit, komt bij nogal wat mensen met RTS voor.
Bron:
http://www.stemvandepatient.nl/patient-en-medisch/ziektebeelden/rubinstein-taybi-syndroom/wat-rubinstein-taybi-syndroom
http://www.rtsyndroom.nl/index.php/kenmerken
Het gedrag
In de babyfase zijn de kinderen vaak stil en afwachtend. Op latere leeftijd zijn ze veelal vriendelijk en opgewekt. Ze staan open voor contact. Vooral in oppervlakkige contacten zijn ze makkelijk en vrij (soms wel eens te vrij). Ze kunnen heel spontaan en natuurlijk reageren. Aan de andere kant kunnen ze behoorlijk koppig zijn, maar over het algemeen zijn de kinderen co??peratief en hun sociaal gedrag is goed ontwikkeld. Zelfverzorging, spelletjes e.d. zijn hen goed aan te leren. Ze kunnen moeilijk hun aandacht bij een onderwerp houden. Dit maakt dat hun opvoeders, naast geduld, veel doorzettingsvermogen nodig hebben. Vroeghulp en Praktische Pedagogische Gezinshulp (PPG) kunnen veel steun bieden aan ouders.
Verstandelijke ontwikkeling
De verstandelijke ontwikkeling verloopt langzamer dan gebruikelijk. Vroeger werd wel gedacht dat alle kinderen met RTS een ernstige verstandelijke handicap hebben. De variatie blijkt echter heel groot te zijn. Sommige kinderen weten zich, met wat extra aandacht, goed te handhaven op een gewone cr??che of peuterspeelzaal. Ander kinderen echter kunnen zich, vooral wanneer de motorische ontwikkeling en lichamelijke groei sterk achterblijven, in een groep leeftijdgenootjes soms onvoldoende handhaven. Dan zullen hun ouders eerder kiezen voor een kinderdagverblijf voor kinderen met een verstandelijke handicap. Nagenoeg alle kinderen met RTS gaan naar school binnen het speciaal onderwijs.
De ontwikkeling van taal en spraak
De kinderen begrijpen vaak veel meer dan zij via gesproken taal kunnen uiten (dysfasie). De spraakontwikkeling komt laat op gang. De kinderen zeggen hun eerste woordjes tussen het tweede en vierde jaar of soms nog wat later. Wanneer ze zich niet begrepen voelen, kunnen ze gefrustreerd raken waarbij boosheid en driftbuien de uitingsvormen zijn. Daarom is het belangrijk om een andere manier van communiceren te zoeken, b.v. gebaren of pictogrammen. (Preverbale) logopedie kan goede hulp bieden.
De lichamelijke ontwikkeling
De problemen met eten en drinken kunnen tot lang in peuter en kleuterleeftijd aanhouden, maar gaan uiteindelijk vanzelf over. Wel blijft verslikken en braken een zwak punt bij de kinderen.
Motoriek en zelfredzaamheid
De meeste kinderen leren tussen hun eerste en tweede jaar zitten en kruipen. Tussen hun tweede en vierde jaar leren ze lopen. Hun manier van lopen is doorgaans wat houterig. Ook de ontwikkeling van de fijne motoriek verloopt langzaam. Hierdoor zijn allerlei zelfredzaamheidvaardigheden zoals zichzelf aan- en uitkleden en zelfstandig eten veel moeilijker onder de knie te krijgen. Begeleiding van een (kinder)fysiotherapeut kan hierbij tot goede resultaten leiden.
Bron: http://www.rtsyndroom.nl/index.php/gedrag-a-ontwikkeling
Eigen ervaring:
Ik herken erg veel van de hier boven beschreven kenmerken bij de cli??nt op mijn stage. Zo heeft hij de “brede grote teen”en heeft hij ook een “brede grote duim” Dit valt eigenlijk direct op. Je ziet dit duidelijk dus dit een sterk herkenning punt bij hem. Maar de cli??nt heeft geen opvallend donker haar. Zijn haar ik juist spierwit blond. Dit is dus totaal anders als de meeste kinderen met dit syndroom.
In het gezicht van de cli??nt is een hoop te zien. De standaard lange wimper, de schuin staande ogen en het lang vormend gezicht is goed te zien bij de cli??nt. De cli??nt is niet bepaald klein maar in vergelijking met zijn familie is hij inderdaad zo’n 10 tot 15 cm korter als de rest. Hij heeft hier naar mijn idee geen problemen mee.
De cli??nt heeft een bril en dit is een veel voorkomend probleem bij mensen met RTS. De cli??nt heeft zijn bril altijd op en ondervind hier dan ook geen moeilijkheden mee. De cli??nt is een vrolijke en opgewekte vent die iedereen graag gedag zegt. Maar er is ook een keer zijde. Als de cli??nt erg gespannen is kan hij erg koppig worden, ook kan hij dan verbaal agressief worden als je iets aan hem blijft vragen. We laten hem dan even doen of laten hem naar de snoezel gaan om zijn gedrag even te reguleren.
Wat is snoezelen ?
Snoezelen is een ontspanningsgerichte activiteit waar met behulp van zintuiglijke prikkels een eigen belevingswereld geboden wordt. Het woord snoezelen is een samentrekking van twee Nederlandse woorden, namelijk snuffelen en doezelen.
Deze woorden duiden op een globaal sfeerbeeld: een rustige gedempte atmosfeer (een schemerige, sfeervolle verlichte ruimte, waar zachte muziek klinkt) waarin allerlei materialen zijn die de zintuigen kunnen stimuleren.
Het ontstaan van snoezelen
Het begrip snoezelen is ontstaan in de zwakzinnigenzorg waar verbale contacten nauwelijks of niet mogelijk zijn.
Een voor de hand liggende reden voor het ontstaan van snoezelen is het gevoel van onmacht bij de deelnemer en gevolge van de beperkte communicatie met de deelnemer. Deze gevoelens van onmacht overheersten in de zorg voor de deelnemer totdat men ontdekte dat het gestructureerd prikkelen van zintuigen concrete aanknopingspunten biedt voor het aanbieden van activiteiten en het leggen van contact met de zwakzinnige mens.
Het doel van snoezelen
Snoezelen is primair gericht op het leggen van contact met ernstig demente oude mensen,
of verstandelijk gehandicapten het cre??ren van een veilig leefklimaat, en het teweegbrengen van gevoelens van eigenwaarde, ontspanning en rust bij de deelnemer. De innerlijke leefwereld van de
deelnemer staat centraal,
waarbij zij niet gecorrigeerd worden. Het karakteristieke van snoezelen is dat er een specifiek appel wordt gedaan op zintuiglijke waarnemingen: mensen worden via het selectief prikkelen van zintuigen in de gelegenheid gesteld hun emoties en gevoelens (in het bijzonder gevoelens van genegenheid en tederheid) te uiten. Het uiteindelijke doel van snoezelen is het optimaliseren van gevoelens van algemeen welbevinden van iedere individuele deelnemer.
Theoretische uitgangspunten
.Snoezelen wordt ook wel gedefinieerd als ‘primaire activering’. Dit betekent ‘het in gang zetten’ (activering) van de eerst ontstane voornaamste zintuigen (primair) zoals het
-het gehoor,
-het zien ,
-de reuk,
-de smaak
-en de tast.
.Snoezelen bevordert een dialoog tussen hulpverlener, omgeving en pati??nt, zodat een sfeer van veiligheid en geborgenheid wordt gecre??erd en gedrag positief be??nvloed wordt.
Doelgroep
snoezelen is met name geschikt is voor ernstig gedementeerde mensen, met procesverschijnselen zoals beschreven in het vierde stadium volgens Naomi Feil Bij deze mensen is het verbaal en verstandelijk functioneren sterk verminderd en blijkt het
zinloos activiteiten aan te bieden waarin een beroep gedaan wordt op deze functies. Deze groep mensen is meer ingesteld op lichaamstaal en lichamelijk contact.Daarnaast is snoezelen ook zeer geschikt
voor ernstig verstandelijk gehandicapten of ernstig meervoudig complex gehandicapten
Wijze van toepassing
Snoezelen kan zowel individueel als groepsgewijs aangeboden worden.
Bij de individuele benadering vindt snoezelen als onderdeel van een andere activiteit plaats. Als een pati??nt bijvoorbeeld dagelijks verzorgd wordt dan kan een snoezenactiviteit ingebouwd worden door hem / haar te laten ruiken aan de zeep en andere lekkere geuren aan te bieden. Door mee te gaan in de beleving van de pati??nt ontstaat er een band en een wederzijds vertrouwen.
Bij de groepsbenadering wordt met name snoezelen als doelgerichte activiteit toegepast. Deze primaire vorm van snoezelen vindt plaats in een snoezelruimte.
De snoezel ruimte
De snoezelruimte kenmerkt zich door een rustige, gedempte atmosfeer, die wordt bereikt met
-lichteffecten,
-kleuren
-en zachte muziek.
In deze ruimte zijn materialen aanwezig die zintuigprikkeling stimuleren. Dit houdt in dat een uitdrukkelijk beroep gedaan wordt op het
-ruiken,
-proeven,
-kijken,
-voelen
-en horen.
Ruiken
Om te ruiken zijn er parfums, bloemen, wierook, fruit etc aanwezig.
Proeven
Om te proeven zijn er koekjes, verschillende soorten drankjes en snoepgoed.
Kijken
Om te kijken zijn er lampen die verschillende lichteffecten kunnen geven, er zijn spiegels en andere glinsterende en gekleurde voorwerpen.
Voelen
Om te voelen zijn er voelkussens, knuffels, poppen, sop, zand, scheerschuim etc. aanwezig.
Horen
Om te horen is er een geluidsinstallatie aanwezig waarmee allerlei muziek afgedraaid kan worden
Activiteitenplan
Voor iedere individuele bewoner is het van belang een activiteitenplan te maken waarin duidelijk aangegeven wordt op welke manier, met welk materiaal en hoe lang de activiteit wordt uitgevoerd. Om zo systematisch mogelijk aan het werk te gaan kunnen de volgende stappen ondernomen worden:
‘ Het in kaart brengen van levensloopgegevens en achtergrondgegevens van de pati??nt.
‘ Het in kaart brengen van recente gegevens over het psychosociaal en fysiek functioneren.
‘ Het formuleren van een probleemstelling.
‘ Het opstellen van een activiteitenplan.
‘ Observatie van reacties van bewoners op geformuleerde snoezelactiviteiten
‘ Het evalueren en het bijstellen van het activiteitenplan.
‘ Opnemen van facetten van snoezelen in het verpleegplan: integratie in dagelijkse zorg.
Het bovenstaande maakt duidelijk dat het principe snoezelen niet statisch is, maar procesmatig waarin terugkoppelingsmomenten zijn ( bijvoorbeeld na observatie) en, indien nodig, het activiteitenprogramma aangepast wordt.
De rol van de begeleider
De rol van de begeleiders is ten dele actief: het signaleren, het aanreiken van middelen, en het bezighouden, maar ook ten dele passief: de pati??nt met het materiaal bezig laten zijn
Andere hulpverleners
Snoezelen wordt met name gedaan door
‘ activiteitenbegeleiders,
‘ verzorgenden en Verpleegkundigen
De rol van de familie
Familieleden krijgen tegenwoordig een steeds belangrijker plaats.
Bij snoezelen wordt het belang benadrukt om te weten hoe de familie aankijkt tegen snoezelen. Snoezelen betekent tevens dat de familie geconfronteerd kan worden met oude mensen die bezig zijn met poppen en knuffelbeesten, hetgeen moeilijk te aanvaarden is door familieleden. Er zijn twee manieren mogelijk om de familie bij het toepassen van snoezelen:
‘ Dat met snoezelen wordt gestart en na verloop van tijd de familie wordt ingelicht. Als de familie niet instemt dan wordt de snoezenactiviteit onderbroken.
‘ De familie wordt vooraf inlichten en bij de besluitvorming te betrekken. Het vooraf informeren wordt beschouwd als de meest correcte manier.
Positieve effecten van snoezelen
‘ rustgevende medicatie wordt minder snel gebruik van gemaakt of voor geschreven.
‘ afname van onrust: er ontstaat een ontspannen sfeer tijdens de dagelijkse zorgverlening;
‘ afname van agressie
Zorgverleners ervaren:
‘ dat het leven van de deelnemer meer zinvol is
‘ dat er een zinvolle relatie met de deelnemer wordt opgebouwd.
Bron: http://lindaslive.blogse.nl/log/verstandelijkgehandicapten/snoezelen.html
Ervaringen:
Ik merk zelf dat snoezelen een zeer groot positief effect heeft bij ons op de cli??nten. Met name de cli??nt met het Rubinstein Syndroom. Zodra cli??nt M. Hoog zit in zijn spanningsboog dan kunnen we dit reguleren door verschillende soorten activiteiten. We merken dat d.m.v. het gebruik maken van onze snoezelruimte hij zijn spanning kan reguleren. Hij kan hier tot rust komen d.m.v. zijn eigen muziek te draaien en op het water bed te zitten. Ook is de kamer donker en branden er lichtjes. Dit is voor hem erg rustig gevend.
Waar merk ik duidelijk aan dat hij reguleert? Dit merk ik omdat als wij hem uit de snoezel halen hij dan een stuk rustiger is. Hij is minder aanvallend en is weer een stuk vrolijker. Dit is zowel fijn voor hem, als voor de cli??nten, als voor onze collega’s. Dankzij onze snoezelruimte is de omgang een stuk vooruit gegaan met bepaalde cli??nten op stage. En dat is zeer waardevol
Bewegen met het rubinstein syndroom
Natuurlijk is bewegen altijd goed. Maar of dit altijd leuk is, is de vraag. Zo is onze cli??nt M. niet altijd even gemotiveerd om te wandelen, fietsen, zwemmen enz. M. heeft een flink overgewicht en dit heeft ook te maken met het rubinstein syndroom. Mensen met dit syndroom hebben een verhoogde kans op overgewicht. Nu belemmert dit M. natuurlijk enorm. Hij is zelf vermoeid en uiteraard heeft hij door zijn flinke overgewicht meer kans op hart problemen, slijten van botten enz.
M. Wilt eigenlijk alleen bewegen als hem dit uitkomt. Zo vind het skelteren op het plein enorm leuk en dit doet hij dan ook erg vaak. Dit is natuurlijk super want hiermee verbrand hij enorm veel calorie??n mee en ik goed voor zijn conditie. Dit is namelijk best een vermoeiende activiteit omdat dit zwaarder is als fietsen. Ook hebben we hem nu zover gekregen dat hij iedere week mee gaat zwemmen en dit vind hij nu helemaal geweldig en gaat met veel plezier naar het zwembad. Hier gaat hij vaak rond badderen en ringen opduiken. Dit is niet heel inspannend maar zeker niet slecht voor hem.
Ook proberen we iedere dag toch wel een stukje te wandelen en dan proberen we hem ook mee te krijgen. Dit lukt meestal als zijn spanningsboog niet zo strak staat, maar als hij het helemaal heeft gehad gaat hij niet mee en verzet hij zich hevig. Wel vind hij het leuk om op de dinsdag naar de gym te gaan en dit doet hij dan ook iedere dinsdag.
Het lastige is dat wij M. zijn gewicht willen verminderen. Dit doen wij d.m.v. op voeding letten, bewegen enz. Maar vanuit thuis word hier niks mee gedaan. Ze laten hem zijn gang gaan en krijgt altijd chips als hij thuis is. Dit is totaal niet goed voor zijn gezondheid en is het dus moeilijk om er voor ons tegen op te boksen.