Op 12 maart 2015 vond ons consultatiegesprek plaats waarna u mij verzocht advies te verschaffen over uw situatie. Naar aanleiding hiervan werd dit schriftelijk advies voor u opgesteld.
Het dossier stelt ons in staat volgende feiten vast te stellen:
Uit het gegeven dossier stellen we vast dat de heer Marc Brown, aangesteld als uw lasthebber, zich eigenaar heeft gemaakt van achttien (18) schilderijwerken en dit op bedrieglijke wijze. Daarnaast ontving u een email waarin u wordt aangemaand de twee (2) resterende werken voor levering ter beschikking te stellen.
Uit de gegeven feiten is het merkwaardig dat journaliste, Margareth Jolly, dezelfde achternaam deelt als Marc Jolly, medeaandeelhouder van lasthebber Michael Brown. Daarenboven heeft mevrouw Jolly u in het nauw gedreven door te dreigen een artikel te publiceren over de echtheid van uw collectie. Opvallend is dat u na verkoop niets meer hoort van mevrouw Jolly.
De uitzonderlijk lage verkoopprijs van 500.000 euro is onaanvaardbaar aangezien de taxatiewaarde werd geraamd op 10 miljoen euro door een erkende taxeur. De lasthebber heeft in relatie met zijn lastgever de opdracht de belangen van deze laatste te behartigen. De heer Brown dient er voor te zorgen de schilderijwerken te verkopen tegen een prijs die zo dicht mogelijk bij de geraamde prijs ligt. Uit het dossier kan worden vastgesteld dat dit niet is gebeurd.
Gelet op de bedenkelijke aard van de vennootschappen, Art Fair Lim en Art Investor Lim. De vennootschappen zijn nieuw, Gibraltees en hebben enkel een postbusadres. Naast Marc Jolly (1 aandeel van de 100.000) zijn twee Belgische vennootschappen, BVBA Art Masters (999 aandelen) en BVBA Artist Gallery (999.000 aandelen) in handen van de heer Michael Brown. Opmerkelijk is dat de heer Brown intussen op rust is.
Het dossier toont duidelijk aan dat de overeenkomst, aangegaan met de heer Michael Brown op 14 augustus 2014, een makelaarsovereenkomst betreft waarop de regels van lastgeving van toepassing zijn. De heer Brown treedt op als uw vertegenwoordiger. Hij kreeg de opdracht rechtshandelingen te stellen, onder meer het sluiten van de verkoopcontracten in naam en voor rekening van de lastgever. In casu heeft de heer Michael Brown de opdracht gekregen uw schilderijwerken in uw naam en voor uw rekening te verkopen.
Steunend op deze elementen kan een dubbelzinnig handelen in hoofde van de heer Brown worden vastgesteld. Een eventuele medeplichtigheid in hoofde van mevrouw Margareth Jolly, meneer Marc Jolly is niet uitgesloten.
a) Vooreerst bevestigt Het Hof van Cassatie in het arrest van 18 maart 2004 dat degene die voor rekening van een ander rechtshandelingen moet stellen, daarbij niet mag optreden als tegenpartij van die andere. Dit algemeen rechtsbeginsel vindt zijn grondslag in artikel 1596, derde lid van het Burgerlijk Wetboek. Hieruit kunnen we afleiden dat een lasthebber, in casu de heer Brown, in de uitvoering van zijn mandaat niet mag optreden als tegenpartij van zijn lastgever. Dit geeft aanleiding tot een algemene onbekwaamheid in hoofde van de lasthebber.
Het verbod op wederpartijstelling vindt zijn grondslag in het gevaar voor belangenconflicten. Artikel 1596, derde lid BW is een absoluut wettelijk verbod. De lasthebber dient een onthoudingsplicht na te leven. Deze onthoudingsplicht maakt een resultaatsverbintenis uit in hoofde van de lasthebber. Indien de lasthebber zich niet onthoudt, handelt hij foutief. De door hem gesloten koop is dan relatief vernietigbaar. Deze nietigheid dient door u, als verkoper, gevorderd te worden.
Er is sprake van een wettelijk vermoeden van benadeling zodra de lasthebber tegenpartij wordt van zijn lastgever. Dit betekent dat de lastgever vrijgesteld wordt van zijn bewijslast. Geen bewijs van schade of effectieve benadeling is vereist. Van zodra artikel 1596, derde lid van het Burgerlijke Wetboek geschonden wordt, bestaat er aanleiding tot een sanctie.
Naast de onthoudingsplicht heeft de lasthebber ook een loyauteitsplicht. Dit vloeit voort uit het vertrouwenskarakter van de lastgeving. Hieruit volgt de no conflict-regel, dat impliceert dat de lastgever in de persoon van zijn lasthebber geen contractuele wederpartij zoekt, maar een vertegenwoordiger.
Artikel 1596 van het Burgerlijke Wetboek houdt vervolgens in dat lasthebbers ook niet door tussenpersonen kopers mogen worden. Wat aan een lasthebber verboden is, mag hij ook niet onrechtstreeks doen. Dit impliceert dat een lasthebber geen beroep mag doen op tussenpersonen of stromannen. In casu heeft de heer Brown op bedrieglijke wijze de reeds vernoemde vennootschappen opgericht.
De nietigverklaring van de overeenkomst heeft de restitutio in integrum tot gevolg. Het retroactieve karakter van de nietigheid zorgt ervoor dat de partijen in hun oorspronkelijke toestand worden teruggeplaatst. Dit houdt in dat de contractanten worden teruggeplaatst in de toestand waarin ze zich zouden bevinden indien de overeenkomst nooit gesloten zou zijn. In casu wil dit zeggen dat u de schilderijwerken terugkrijgt, maar het verkregen bedrag dient terug te betalen. De heer Brown heeft de grenzen van zijn bevoegdheid overschreden met als gevolg dat de gestelde rechtshandelingen niet toerekenbaar zijn aan u. De restitutie geschiedt in natura. Indien dit niet meer mogelijk is, geschiedt ze door een equivalente vergoeding.
b) Op grond van het wilsgebrek bedrog, vervat in het ‘fraus omnia corrumpit’ beginsel, mag een contracterende partij geen enkel voordeel halen uit haar bedrog. Het bedrog veronderstelt kwaadwilligheid, opzettelijke misleiding en oneerlijkheid met de bedoeling te schaden of winst te behalen. In casu is dit het geval aangezien de heer Brown ab initio de bedoeling had om zelf de beoogde rechtshandeling te sluiten en nooit een volwaardige lastgevingsovereenkomst te sluiten. Een eventuele samenwerking tussen Marc Jolly, Margareth Jolly en Michael Brown is mogelijk.
Het bedrog in hoofde van de heer Brown dient aangetoond te worden. In tegenstelling tot artikel 1596, derde lid van het Burgerlijk Wetboek draagt u hier wel de bewijslast. Bedrog moet steeds bewezen worden. Het wordt niet vermoed.
Opdat het bovenstaande adagium van toepassing zou zijn, dienen twee voorwaarden vervuld te zijn. Het objectief criterium houdt een foutieve gedraging in. In casu gedraagt de heer Brown zich foutief. Zoals eerder vermeld miskent Michael Brown zijn onthoudingsplicht, loyauteitsplicht alsook de contractuele goede trouw die zijn grondslag vindt in artikel 1134, derde lid van het Burgerlijke Wetboek. Het subjectief criterium veronderstelt dat de gedraging als bedrieglijk kan worden aangemerkt. Dit wil zeggen dat de bedrieglijke partij met opzet schade heeft willen aanbrengen aan een ander. Het is niet vereist dat deze schade zich effectief heeft voorgedaan.
c) Betreffende de twee (2) resterende schilderijwerken waarvoor u werd aangemaand door de heer Brown stelt zich de mogelijkheid kortgeding in te leiden. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zal op zeer korte termijn een voorlopige uitspraak, omtrent het al dan niet leveren van de overige schilderijwerken, nemen in afwachting van de uitspraak ten gronde. De beschikking is weliswaar uitvoerbaar bij voorraad. Dit wil zeggen dat beroep tegen deze beschikking kan worden aangetekend, maar de beschikking in kortgeding wel kan worden uitgevoerd. Aangezien u in casu de werken zeer snel moet leveren, maar gezien het bedrieglijke karakter van de overeenkomst, biedt kortgeding een goede oplossing om hieraan tegemoet te komen.
d) Ter conclusie wordt u aangeraden de nietigheid te vorderen op grond van artikel 1596, derde lid van het Burgerlijk Wetboek wat inhoudt dat het de lasthebber, de heer Brown, verboden is koper te worden van goederen met de verkoop waarvan hij is belast. Vervolgens is het aan te bevelen u te beroepen op het ‘fraus omnia corrumpit’ beginsel waarbij de contracterende partij geen enkel voordeel mag halen uit zijn eigen bedrog. Als derde en laatste punt adviseren we u kortgeding in te leiden betreffende de nog te leveren schilderijwerken in afwachting van een uitspraak ten gronde.